zaterdag 29 juni 2019

De Te korte van Joke Van Caesbroeck

Joke Van Caesbroeck leer ik kennen via Te kort verhaal, wekelijks op woensdag in De Standaard. Ze is ook journalist en ik verneem dat ze, net als ik, fan is van Forel vissen in Amerika. Wie mijn profiel aanklikt, ziet haar naam bij mijn favoriete boeken staan. Ze is wel geen boek, maar mocht ze er een hebben dan zou het een van mijn favorieten zijn. U merkt het, hier spreekt een fan.
Doordat de tijd niet stilstaat heeft ze inmiddels wel een boek; boekje mag ik wel zeggen, 16 bladzijden. Het heet Ik ben gratis maar oneetbaar en de schrijfster is Joke van Caesbroeck, nu met kleine vanIk weet niet of ik het me aanschaf, de uitgeverij is een stichting tot behoud van (typo)grafisch erfgoed en als oud-drukker weet ik niet zeker of ik dat erfgoed wel behouden wil zien. Daartegenover: een van mijn favoriete boeken is er dan een die ‘k nooit in huis zal hebben. Terwijl ik in ’t pikkedonker doorheen dit dilemma waad en in afwachting dat ik de overkant bereik, alwaar de oplossing zich als een zacht glooiend landschap openbaart, (°) schenk ik u een verhaal dat ik van de site van Joke Van Caesbroeck pluk. Het is een product van de digitalisering, kost niets, is immer en voor elkeen beschikbaar. Achteraf hoef ik me niet af te vragen aan wie ik het nu ook alweer uitgeleend heb. Ik hoef het Van Caesbroeck niet terug te geven en u hoeft het evenmin aan mij terug te bezorgen. Het verhaal heet Hert.

We keken naar nachtwinkelwijnen, jij naar witte, ik naar rode. Onder mijn kleren droeg ik een badpak. Al mijn ondergoed zat in de was. Ik trok het badpak vantussen mijn schaamlippen, nam een fles rosé, zei dat ik in staat was tot compromissen, zolang ze alcohol bevatten. Je noemde me hert.
Een paar maanden later ging je naar de nachtwinkel en keerde nooit terug. Je was altijd al een filmmens. Ik ging op Tinder en keek elke avond naar mijn profiel. Steeds was ik minder dan één kilometer in de buurt.
Misschien zien we elkaar weer in wascenter Netezon. Mijn ondergoed dat droogzwiert, ik die stil zit te huilen op een stoel, jij die het ziet en zegt: het is al lang geleden dat de moeder van Bambi stierf.

Flor Vandekerckhove

(°) Lap, daar heb je ’t al: gisteren was het product in de uitgeverij nog op voorraad en vandaag al niet meer. Ziedaar een van de zegeningen van het (typo)grafisch erfgoed.

Joke van Caesbroeck. Ik ben gratis maar oneetbaar. 12 verhalen. 16 pagina’s, met de hand gezet, plus vier tekeningen van Marjan Jaspers, 15 €. Gedrukt op 100 exemplaren, op een FAG-proefpers. Uitg. de Hof van Jan. 2019. 

vrijdag 28 juni 2019

Not your negro

[Over elk van de dieren, die me ooit in ’t leven vergezeld hebben, kan ik een verhaal vertellen; over mijn duiven↗︎mijn hond↗︎mijn slangen↗︎,
en nu over mijn katten.]

De foto toont drie keer Not Your Negro. Eerst is er de affiche. Hij hangt boven de zetel. Hij hangt daar niet alleen omdat I Am Not Your Negro een straffe film is, maar ook omdat ‘nègre’ in ‘t Frans iemand die in andermans opdracht schrijft; een ghostwriter. De affiche hangt daar om bezoekers duidelijk te maken dat ik alleen nog voor mezelf schrijf, niet langer voor iemand anders. (Niet dat hier bezoekers komen hoor.) De tweede Not Your Negro ligt op het kussentje, hij heet Polleke, en laat niet met zich sollen, ook hij is not your negro. De derde Not Your Negro staat op de vensterbank. Hij is van polyester, heet Felix en heeft als enige kwaliteit dat zijn ogen vervaarlijk opflikkeren als je zijn ballen aanraakt. Hij laat niet met zijn kloten spelen, hij is zeker Not Your NegroPolleke heeft in ‘t begin erg argwanend naar Felix gekeken, maar inmiddels zijn ze elkaar wel gewend. We leven nu gedrieën samen, goed beseffend dat we niemands negro zijn. Daar valt verder niets aan toe te voegen, behalve misschien dit kattengedicht.

woensdag 26 juni 2019

Schrijven en politiek bedrijven

'Mijn haren gaan niet
overeind staan van 
Houellebecq, die een 
maatschappij  schetst,
maar wel van Thierry
Baudet, die als politicus
een maatschappij máákt.'
(Patricia Jozef)


— Trotski is die kleine die je links ziet. —
In een column (°) heeft de Nederlandse schrijver Ilja Leonard Pfeijffer het over een essay van Thierry Baudet. Om het een beetje behapbaar te houden zeg ik maar dat Baudet de Nederlandse versie van Dries Van Langenhove is. Of van de Amerikaanse Richard Spencer. Elk land heeft zo'n exemplaar, ze gelijken ook allemaal op elkaar: nette, afgeborstelde jongens (maar ik zou hen toch niet willen herbergen.)
Het essay van Thierry Baudet (°°) maakt op Pfeijffer grote indruk. Die heeft het ‘met stijgende bewondering gelezen. Het is een doorwrocht, intelligent en uitstekend geschreven reflectie op het oeuvre van de Franse schrijver [Houellebecq], vanuit een diep begrip van diens werken, die de aanleiding vormt tot een bredere cultuurkritiek.’
In dat essay belicht Baudet onze maatschappij vanaf de extreme rechterkant. Het recht op abortus en euthanasie en de vrouwenemancipatie zijn ziektebeelden. Pfeijffer: ‘Als reflectie op het wereldbeeld van Houellebeck zijn dat wellicht adequate observaties, maar helaas heeft Baudet behalve zijn bezigheid als literair criticus nog een bijbaantje als politicus (…)’ Met de schrijver wil Pfeijffer wel discussiëren, ‘Maar daarvoor moet hij wel eerst zijn bijbaantje als politicus opzeggen, want voor een politicus zijn de opvattingen die hij koestert niet zonder gevaar.’ Ik vat samen: Pfeijffer verdedigt het recht van auteur Baudet om ten volle zijn eigen schriftuur te ontplooien. Maar hij plaatst zich pal tegenover Baudet als politicus: ¡No pasarán! Zit daar niet een contradictie in?
Het zal wellicht alleen een oude trotskist overkomen, maar mij laat het aan literaire debatten uit de jonge Sovjet-Unie denken. Trotski verdedigt er de fellow-travelers, schrijvers die zich van politiek onthouden, geen 'proletarische literatuur' produceren en zeker niet participeren aan het oprukkende socialistisch realisme. Trotski: ‘Kunst, net als de wetenschap, gaat niet op zoek naar orders, meer zelfs: door haar essentie, kan ze die niet tolereren.’ (°°°)
Anders wordt het wanneer zo’n schrijver het politieke toneel betreedt. Hoe meer politicus Baudet naar het fascisme neigt, hoe meer het eropaan komt diens ideeën in de kiem te smoren, iets waarover Leon Trotski en Ilja Leonard Pfeijffer het met elkaar eens zijn. Ik heb een schetsje van die twee gemaakt, schouder aan schouder, zo kunnen ze al een beetje aan elkaar wennen.
Flor Vandekerckhove

(°) Ilja Leonard Pfeijffer. Baudet wil geen cryptofascistje zijn, maar een echte. In DS, 25 mei 2019. De column verscheen eerder in HP/De Tijd.
(°°) Thierry Baudet. Houellebecq’s Unfinished Critique of Liberal Modernity. Je kan het lezen op de site van American Affairs:  https://americanaffairsjournal.org/2019/05/houellebecqs-unfinished-critique-of-liberal-modernity/
(°°°) Het citaat komt uit ‘Art and politics in our epoch.’ Partisan Review 1938. Dat ‘door haar essentie, kan kunst geen orders tolereren’ is iets waarover ook Karl Ove Knausgard hier graag reflecteert. En ’t is ook iets waarover de Sovjet-Russische criticus Voronski geschreven heeft. Allemaal heel interessant.

maandag 24 juni 2019

Op den duur moest ik zelfs een hologram interviewen (°)

— Vier hologrammen. In wijzerzin startend links boven: Frank Zappa, Roy Orbinson, André Hazes en Maria Callas. —

Mijn laatste opdracht als broodschrijver dateert van 2017. U zult straks begrijpen waarom ik er daarna een eindpunt achter zet, want het is in deze zoals VDB destijds al zei: 'Trop is teveel!'  Mij wordt in dat jaar gevraagd of ik André Hazes kan interviewen. Neen, niet de gelijknamige zoon, wel de vader. 'Hoezo?' vraag ik, 'André Hazes is in 2004 overleden. Hoe kan ik die dan interviewen?' Dat is voor mijn opdrachtgever geen probleem, op 20 april 2017 treedt zijn hologram op. Ik moet die maar vragen stellen.
Ja, een mens moet er veel voor doen. Daardoor komt het dat ik me die avond in de Amsterdamse Ziggo Dome bevind, meer bepaald in de coulissen waar de hologrammen zich ophouden. André is er niet, want diens hologram is aan ’t optreden. Wel aanwezig zijn de hologrammen van Roy Orbinson, Maria Callas en Frank Zappa.
Wat vindt Roy Orbinson ervan om als hologram op te treden? ‘Het voordeel is,' zegt hij, 'dat je na je dood blijft leven. Je bevindt je in een soort hemel op aarde. Ik ben gestorven in 1988, maar inmiddels zijn we al 2017 en kijk, ik zing nog steeds.’
‘For ever young!’ zeg ik.
‘Neen, neen’, antwoordt hij, ‘Als hologram blijf je er wel jong uitzien, maar je wordt wel degelijk ouder. Ik zie er vijftig uit, maar ik voel ik me toch een tachtiger.’ En ’t is waar, Orbinson ziet er nóg stijver uit dan toen hij in levenden lijve optrad. 
Ik bekijk de andere hologrammen. Frank Zappa ligt uitgeteld in de sofa. Wat niet verwonderlijk is, want zo’n optreden blijft aan de ribben kleven als je 79 bent. Callas is van 1923, die is zelfs 96.
Dan komt het hologram van André Hazes binnen, zijn optreden zit erop. Hij veegt zijn hologramzweet af en zegt: ‘Ik ben nog altijd oersterk en kerngezond. En ik voel me geen 69, zelfs geen 50.’ De andere hologrammen reageren niet. Ze kennen André, ’t is beter dat ze hem niet tegenspreken als hij pas van 't podium komt. Mij lijkt het ook beter dat ik hem nu niet met vragen lastigval. 
De opdracht met de hologrammen was de spreekwoordelijke druppel, daarna, waarde lezer, heb ik nooit meer om den brode geschreven. Vertwijfeld vraagt u zich af: waarom schrijft u dan wel nog? Daarop antwoord ik naar waarheid: omdat het me toelaat een wereld te scheppen waarin ik als broodschrijver hologrammen ga interviewen.
Flor Vandekerckhove


(°) Dit verhaal werd gebouwd rond een zin die me geleverd werd door Jacques Deroo: ‘Ik ben nog steeds oersterk en kerngezond. En toch moest ik op 69 jarige leeftijd met pensioen. Hier sta ik nu: wat moet ik nu vandaag doen? En morgen ? En overmorgen? En de dag nadien? En volgende maand? En ik voel me geen 69, zelfs geen 50.’ Dat is wel niet echt een zin, dat zijn een hele boel zinnen. Maar ik heb Jacques' tekst ingekort tot: Ik ben nog altijd oersterk en kerngezond. En ik voel me geen 69, zelfs geen 50.’ ­—  en ben er dan mee aan de slag gegaan.
U kunt trouwens nog altijd deelnemen aan dit experiment: stuur om het even welke zin naar florvandekerckhove@telenet.be en ik maak er een verhaal van.

zaterdag 22 juni 2019

Vader & zoon (Work in progress)

In april zijn we samen op reis geweest, mijn zoon en ik. Tijdens dat vader-zoon-ding hebben we enkele dagen in ons huisje in de Languedoc doorgebracht. Gewoon onder ons. ’t Was lang geleden en ’t was vooral erg aangenaam, ook hierom: alles getuigt er van dingen die we samen gedaan hebben.
We hebben veel gepraat — ik wist zelfs niet dat hij zo’n prater was — en we hebben veel oude koeien uit de sloot gehaald; veel vrolijke herinneringen ook aan zijn talrijke uitvindingen, want ja, mijn zoon heeft de inborst van een Panamarenko.
In zijn kinderjaren had ik hem meermaals gevraagd om me die ontwerpen, tekeningen, schetsen en krabbels te bezorgen, zodat ik ze kon verzamelen en bijhouden. Had hij nooit willen doen. Nu zei ik hem dat ik al die krabbels zeker tot vandaag had bijgehouden.
Hij had dat zelf gedaan, antwoordde hij, de tekeningen bijhouden. Ze zitten in dozen, zei hij, op een rek in moeders berging. Hij zou ze me bezorgen.

Terwijl de avond over het gebergte valt, het houtvuur knettert en de radio ons de Vijfde van Mahler toewaait, rijpt in mij de idee om samen met mijn zoon een boekje te produceren, een e-boekje waarop ons beider naam staat, tekeningen Bert Vandekerckhove, teksten Flor Vandekerckhove; teksten geïnspireerd door Berts krabbels.
Ook omdat de uitgever van het huis De Lachende Visch en de manager van de daaraan gekoppelde Weggeefwinkel me op al mijn reizen vergezellen, kan ik, daar ter plekke, in dat huisje, op die bergflank, dezelfde avond nog alle uitgeversproblemen oplossen: productie, distributie, promotie, alles. Het contract is getekend. Voorziene jaar van publicatie: 2020.
Inmiddels heb ik ook die dozen al gekregen, Berts moeder is blij dat ze ervan af is, zegt ze. De vuurtorenvloer ligt vol knipsels, tekenpapier, ruitjespapier, behangselpapier, lijntjespapier, en al dat papier heeft inmiddels al een gedicht voortgebracht: Naar Chalerwa.

Flor Vandekerckhove





Naar Charlerwa op podcast! 
Mijn zoon Bert en ik 
hebben het plan opgevat 
om samen een boekje 
te produceren. 
Hij de tekeningen, 
ik de tekst. 
De tekeningen zijn eerst, 
de teksten worden erdoor geïnspireerd. 
Er is al een gedicht 
uit voortgesproten. 
U kunt het beluisteren 
op podcast: klik hier !

vrijdag 21 juni 2019

Een andere manier van lezen


ER IS IETS met de manier waarop ik boeken lees. Ik lees enkele bladzijden en kijk dan halverwege het boek of de manier van schrijven daar nog klopt. Of ik lees hier en daar enkele bladzijden. Zodra ik goed begrijp hoe de schrijver het aan boord legt, leg ik het boek terzijde om het niet meer aan te raken, of toch niet meteen.
Ik ben daar een beetje beschaamd over, want het levert een kast vol halfgelezen boeken op, waarvoor ik desalniettemin de volle pot betaald heb. ’t Is dan ook een manier van lezen die, zo vermoed ik, weinig bijval kent.
Een alleenstaand geval ben ik echter niet. Ik verkeer zelfs in goed gezelschap; meer bepaald in dat van Lydia Davis, een van de grootmeesters van het handpalmverhaal.
In een stukje dat ze in the Paris Review publiceert, verneem ik dat ze krek hetzelfde doet. Ik vertaal:
‘Het was het eerste van de lange lijst van boeken die ik nooit uitgelezen heb. (…) Bij een boek dat me (…) enthousiasmeerde of inspireerde door de manier waarop het geschreven was, zou ik dat meestal niet doen. Ik zou net genoeg lezen om de aard van het boek te absorberen, de aanpak te begrijpen, geprikkeld te raken door de textuur van het schrijven en dan zou ik het boek terzijde leggen. Ik denk niet dat dit louter uit luiheid of afleiding kwam. Er is een echt verschil tussen een onuitgelezen en een tot het einde toe gelezen boek. Een tot het einde toe gelezen boek geeft iemand een duidelijk idee van het geheel van het boek, de algehele structuur en volledige inhoud, en dat is één gevoel voor een boek, een vollediger gevoel, zou je kunnen zeggen. Maar een onuitgelezen boek geeft je het gevoel dat je achteraf voor altijd in dat boek blijft zitten, dat je er deel van uitmaakt, erin leeft, de ervaring ervan voortzet, en dat de verdere voortgang en conclusie voor altijd geheimzinnig blijven. In zekere zin hoef je niet meer te lezen — je hebt al een flink pak geleerd, genoeg om je gedachten over de schrijfmogelijkheden te veranderen, in dit geval het schrijven van fictie.'
En er is nog iemand die zo leest: Jeff Tweedy, de voorman van de rockgroep Wilco. Daar schrijf ik ook nog wel eens een stukje over.

donderdag 20 juni 2019

Het huis in de duinen


— Foto 1: ik vraag me af welk huis daar staat; foto 2: Rustoord N.M.V.B., links erachter: het huis dat me interesseert; foto 3: de twee gebouwen gefotografeerd van boven op het duin; foto 4 maakt het allemaal ingewikkelder, want hier zegt de beeldbank van het kusterfgoed erover: Villa Le Chapeau d'Or, watertoren, Les Chardons in de Drift.’  Hoezo Chapeau d’Or? Dat is des te vreemder omdat de beschrijving van onderstaande foto 5 eveneens luidt: Le Chapeau d'Or — Rustoord NMBS, watertoren op hoogste duin Hogen-Hul in de Drift (kijk hier maar). Zeg nu zelf: zijn dat twee dezelfde huizen? —

In Op zoek naar een Bagatelle vraag ik me publiekelijk af, welk huis (foto 1) daar in de duinen staat. Prompt gaat bij een lezer een lichtje branden. Heeft hij niet iemand gekend die daar woonde? Hij gaat ter plekke een kijkje nemen, de hond moet toch uitgelaten worden. Daar ontmoet hij een wandelaar die zegt dat er nu een gepensioneerde trambestuurder woont, samen met diens dochter. Als dat niet het begin van een verhaal is, weet ik het ook niet meer.
Zodra de hond weer in zijn mand ligt speurt die lezer het net af: Wenduine koppelt hij aan trambestuurder en vervolgens aan De lijn die vroeger N.M.V.B. heette… En daar verschijnt op ‘s mans scherm de achterkant van een oude postkaart: V.Z.W. — Rustoord N.M.V.B. Duinenlaan 3 Wenduine. Zomerverblijf N.M.V.B. — Villa Les Chardons.
Van de achterkant gaat het naar diverse voorkanten. En wat zien we? (hierboven op foto 2): Links in de duinen staat waarlijk het huis waarom het me te doen is. Rechts ervoor staat een ander huis, zelfde stijl. Vooraan de tramsporen. Die sporen liggen daar nog, maar het huis, er vlak achter, is verdwenen. In de linker bovenhoek vermeldt de kaart: Wenduine, Rustoord N.M.V.B.
Andere foto’s volgen. Ze tonen beide huizen in een ander perspectief: Op foto 3 is dat het rustoord, met groot terras en rechts boven ‘ons’ huis, waarvan ik me nu afvraag of het altijd een — dan toch wel groot uitgevallen — conciërgewoning geweest is of dat het ook deel uitmaakt van het rustoord, misschien wel als keuken. Of was het ene huis een 'rustoord' en het andere een 'vakantieverblijf'? En tenslotte foto 4, beeld uit 1959, waarop de twee huizen van links benaderd worden en waarvan de toelichting hier vreemd genoeg luidt: Villa Le Chapeau d’Or, watertoren, Les Chardons in de Drift. De toelichting is bedenkelijk, want een watertoren zie ik niet. En zou dat waarlijk Le Chapeau d’Or zijn? Laat me toe te twijfelen, zeker als ik dat beeld vergelijk met die ‘andere’ gouden hoed op foto 5, waar rechts wel een watertoren te zien is.
Flor Vandekerckhove

Met dank aan Dirk Reunbrouck voor het opsnorren van de gegevens.

dinsdag 18 juni 2019

Elk z’n goeienavond, Oostende bonsoir

— Foto © Danny Willems. —

HOE ZOU IK mijn avonden doorbrengen, mocht ik blijven drinken zijn? Arno beantwoordt die vraag in de prachtige song Oostende bonsoirHet lied  — schoon maar triestig — portretteert niet alleen de stad, maar ook hoe een zeventiger er zijn avonden drinkend doorbrengt. Zouden ook mijn avonden zo zijn? Wellicht wel. 
Daartegenover staat dat Arno De Laatste Vuurtorenwachter niet is; de Langestraat is de Opex niet; de Chèvre folle is café Zeemansverlangen niet; een rocker is geen eenling… 
En een songtekst is geen gedicht. In een song ligt de nadruk op de melodie, bij een gedicht ligt 't op de woorden; poëzie is literatuur, song is muziek. Er zijn wel gedichten die je op muziek kunt zetten en sommige songwriters zijn grote dichters, maar dit ene verschil zal niemand aanvechten: songs worden gezongen, gedichten gedeclameerd. Mijn drinkersvariante op Arno’s bonsoir is een gedicht. 
Het artwork dat Danny Willems aan Arno’s song toevoegt doet me beseffen dat ik in stijl moet uitrukken. Uit de kast haal ik m’n pitteleir↗︎ en m’n chapeau buse, ik trek de vuurtorendeur achter me dicht en schrijd de oostelijke strekdam op. Daar, op ’t einde, laat ik mijn stem over de golven bulderen, zodat hij de branding affronteert, de havengeul traverseert en aan de overkant arriveert, alwaar het gedicht, in de stad, hopelijk in goede aarde valt en u het daar verder verspreidt als ware het een lopend vuurtje. 


Elk z'n goedenavond op YouTube

maandag 17 juni 2019

O Captain! My Captain!


De titel is van de Amerikaanse dichter Walt Whitman, maar zelf ken ik hem van in The Dead Poets Society. Hier gebruik ik O Captain! My Captain! als eerbetoon aan Pia Klemp, kapitein van de Iuventa.
Het is mijn oud-strijdmakker Rik De Coninck die me naar de kapitein leidt: ‘Het is het moment om iets over die Duitse Pia Klemp te schrijven. En wat een foto!’ Vooral dat laatste trekt me over de streep: wat een foto!
Het beeld werpt me terug in de tijd. Hoeveel keer heb ik niet soortgelijke foto aanschouwd: schipper poseert in kapiteinsstoel; de troon van waaruit hij, altijd met een even rustige als zelfzekere blik, over schip en bemanning waakt — maar hier is hij een vrouw.
Het beeld herinnert me ook aan de katernen die Jo Clauwaert destijds voor Het Visserijblad maakte en waarin hij de tattoos van de Vlaamse vissers inventariseerde, wat resulteerde in een archief van meer dan honderd beelden met overdadig getatoeëerde zeemannen, in deze XXIste eeuw trots getuigend van die oude maritieme cultuur — maar hier is de getatoeëerde zeeman een vrouw.
’t Is niet toevallig dat ik telkens dat vrouw zijn benadruk, want er is iets wat me begint op te vallen. Het zijn de vrouwen die vandaag het roer in handen nemen. In de Verenigde Staten nemen merkwaardig veel vrouwen het op tegen Trump, en ik bedoel niet in de eerste plaats de talrijke madammen die zich in de Democratische Partij als presidentskandidaat presenteren, maar degenen die met gebreide mutsen — pussy hats — de straat optrekken. Ook de Time’s Up movement die de achterlijke mores van Hollywood aanklaagt wordt geschraagd door vrouwen. Wie op youtube naar filmpjes kijkt van het verzet van Brazilianen tegen de superrechtse maatregelen van hun president, zal het ook opvallen: de vrouwen staan vooraan. In Europa zijn het de klimaatspijbelaars die door meiden aangevoerd worden: Greta Thunberg, Anuna De Wever & Kyra Gantois, Adelaïde Charlier … Wis & waarachtig: la femme est l’avenir de l’homme.
En er is ook Pia Klemp die op de meest letterlijke manier het roer in handen neemt. Zij leidt een schip dat in de Middellandse Zee mensen in nood gered heeft. Omdat het vluchtelingen betreft neemt de Italiaanse regering het schip in beslag en klaagt ze de Duitse Klemp (36) aan. In ’t slechtste geval staat haar 20 jaar gevangenis te wachten. Klemp stelt daartegenover dat het redden van mensen voor elke kapitein een plicht is.
Wie het, zoals Rik, voor kapitein Klemp opneemt, kan een petitie te haren bate tekenen. Wat inmiddels al 150.000 mensen gedaan hebben.(°) Ik wil dat ook doen, maar de link die De Coninck me hier doorstuurt brengt me helaas niet verder. 't Schijnt, meldt men me, aan mijn browser te liggen. Probeer het eens met je eigen browser, zou ik zeggen.

Flor Vandekerckhove

(°) Inmiddels al meer dan 300.000, verneem ik.

zaterdag 15 juni 2019

In memoriam Joris De Voogt

— Joris De Voogt toont ons zijn collectie glasnegatieven. 
Ze dateren van 1860. (Foto Jo Clauwaert.) —
OP 28 DECEMBER 2018 overlijdt Joris De Voogt (°27 maart 1953). Aan dat overlijden wordt hier ruchtbaarheid gegeven, maar dat is me destijds ontgaan. Dat ik er nu over schrijf komt doordat diens dochter, Hanna, in Joris’ archieven ontdekt dat hij ook in Het Visserijblad gepubliceerd heeft. Waarna ze contact met me opneemt.
Joris De Voogt werkt inderdaad vanaf 2011 mee aan het maandblad dat op het einde van 2013 ophoudt te bestaan. (°) De uitgeweken Bruggeling opent in 2009 een wijnbar in de Oostendse visserswijk Opex; Jo Clauwaert, vormgever, mederedacteur en fotograaf van het blad, wordt er klant. Moeiteloos overhaalt hij De Voogt om regelmatig een column te schrijven. In 2013 heet die Een praatje bij een plaatje. Waarin De Voogt telkens een foto van Clauwaert becommentarieert. Maar in 2011 staat boven Joris’ bijdrage Zio Gio vertelt, titel die de liefde van reisschrijver De Voogt voor Italië verraadt … en voor de wijnen die dat land produceert.
Hoe hij de integratie in de visserswijk ervaart, vertelt Joris in zijn eerste column.

In 2009 ben ik aangespoeld in de Vuurtorenwijk. Excuseer: op den Opex. Want dat heb ik intussen geleerd: Oostende­naars spreken nog altijd over den Opex. Als ex-copywriter ben ik een taalfreak en zo heb ik geleerd dat je niet ‘in’ maar ‘op’ den Opex woont. Er bovenop dus. 
Anderhalf jaar geleden heb ik mijn wijnbar Zio Gio geopend. Heel den Opex verklaarde me zot. Ze hadden ook wel een beetje gelijk. Een wijnbar op den Opex! En dan nog uitgebaat door een aangespoelde Bruggeling. Stel je voor. In Oostende moet je niet al te luid zeggen dat je van Brugse komaf bent. Maar intussen woon ik er bijna twee jaar en ik vind den Opex een formidabele plek om te wonen. Het is een dorp in de stad. De mensen zeggen elkaar hier goeiedag op straat, waar vind je dat nog? Op den Opex hebben we alles wat we nodig hebben: winkels, cafés, vishandels … noem maar op. Stel dat Oostende zou overstromen zoals in 1953 (mijn geboorte­jaar!), dan nog kunnen we hier maandenlang overleven.  In het begin dacht ik dat de Opexnaars een laag zelfbeeld hebben. “Dat is hier het nègerdorp”, hoorde ik vaak. Het schijnt te maken te hebben met de kolenlossers van vroeger. So what, dacht ik, wat is er mis met een nèger of een kolenlosser? Intussen heb ik door dat de Opexnaars wel degelijk hun trots hebben. Ze koesteren hun scheldnaam als een geuzennaam. Zo kennen we de Opexnaars weer.

Het overlijden van Joris De Voogt kwam heel onverwachts. Hanna: Hij ging op donderdagochtend 27 december met een pijnlijk been naar de huisarts. Die stelde een spierscheur als diagnose. De vrijdagnamiddag nam mijn vader opnieuw contact op met de huisarts maar die bleef erbij dat het een spierscheur was. 2 uren later is hij overleden. Een diepveneuze trombose in het been leidde tot een longembolie, en kort daarop volgde een hartstilstand.’

(°) Ik moet een beetje voorzichtig zijn in mijn uitlatingen. Het Visserijblad is eind 2013 opgehouden maandelijks te verschijnen. Evenwel: sinds 2014 publiceert de vzw Climaxi jaarlijks een speciaal nummer, om de toorts brandend te houden als het ware. Wie er meer over wil weten vraagt het aan filip@climaxi.org.

Pronkstuk in Zio Gio's wijnbar was de 16 meter lange lichtwand met historische foto's van Britse vissers. (Fotomontage Jo Clauwaert) —

vrijdag 14 juni 2019

Op zoek naar een Bagatelle

(1) Al sinds mijn tiende hou ik mezelf voor dat dit de villa is waar taverne artistique Bagatelle zich destijds heeft bevonden. (2) Verkeerdelijk, want dit is daadwerkelijk de taverne artistique Bagatelle. (3) Zo ziet het interieur van de taverne eruit op de postkaart die ik al van in mijn kindertijd koester. (4) Ook dit is een foto van het interieur.

Al sinds mijn kindertijd koester ik een postkaart. Al vanaf mijn tiende zie ik mezelf aan die tafel zitten: laarzen, hoedje, sik en snor, kijkend naar mijn oeuvre aan de muur. Op de tafel staan kruiken, het vers van Minne indachtig: ‘veracht de burgerman, / doch ledig zijne kruiken.’

Links, de man in de Bagatelle. Rechts, zelfportret
(1914) van George-Emile Leback. 
Die Bagatelle geef ik ook meteen een plek: het is de villa in de duinen, die je ziet vlak voor de tram vanuit De Haan Wenduine binnenrijdt, links van de Koninklijke Baan, ter hoogte van het einde van de Duinbossen. Klopt niet met wat op de achterkant van mijn postkaart staat, Dans les Dunes entre Blankenberghe et Wenduyne, maar aan die woorden hecht ik geen belang.
Tot nu! Ik ga mijn vermeende Bagatelle fotograferen. Prachtig gebouw, idyllische plek (foto 1). Lijkt bewoond: handdoek aan de wasdraad, verzorgde pelouse, lans om de planten te bewateren … Mijn Bagatelle wordt erdoor onttoverd. Ik maak dat ik wegkom voor men de honden op me afstuurt.
Ik zoek er een afbeelding van op de Beeldbank van het Kusterfgoed, maar vang bot. Toch ontdek ik een Bagatelle in de duinen (foto 2), maar dat is niet ‘de mijne'. Ik spartel nog een beetje tegen: het interieur van mijn postkaart (foto 3) is niet voor de honderd percent gelijk aan dat van de Beeldbank (foto 4): ik zie andere tafels en stoelen.
Ik geef me gewonnen, ik heb altijd het verkeerde huis voor ogen gehad. Maar een nieuwe queeste zich dient zich aan. De beschrijving van een van de Beeldbankfoto’s luidt hier: Bagatelle, Valerius De Saedeleer? in de Blankenbergsesteenweg.’ Hoezo Valerius De Saedeleer? Is de man waarmee ik me al zoveel jaren vereenzelvig De Saedeleer? Het internet leert me al gauw dat dit niet het geval is: Valeer is een dik ventje, de man op de foto is slank. Wie is die man dan wel? Ik googel ‘artiste peintre Wenduyne’ en vind onder meer Georges-Emile Leback, een kunstenaar die minstens één landschap in Wenduine geschilderd heeft — Petite dune —, die daar wel meer verblijft, er zelfs begraven werd. Ik roep zijn beeltenis op, plaats die naast de man in de kroeg en zie voorwaar dat er geen twijfel mogelijk is: de man die daar zo parmantig zit is waarlijk George-Emile Leback.
Flor Vandekerckhove

P.S.: Dit stukje heeft intussen een vervolg gekregen, met tal van foto’s. 'Het huis in de duinen' staat hier !

donderdag 13 juni 2019

Mijn makkers


Ooit had ik een uitgever … Die zin had hier kunnen stoppen, hij zegt op zichzelf genoeg. Bijvoorbeeld dit: ooit zag iemand een marktwaarde in mij. Maar wat ik kwijt wil is iets anders: ooit had ik een uitgever die me placht te betalen met andermans boeken. Dat komt doordat die uitgever ook een boekwinkel had. Wanneer hij krap bij kas zat, liet hij me winkelen tot hij vond dat ik genoeg aan mijn boek verdiend had. Voor hem was dat voordelig en mij kon het niet schelen, wat ik aan dat schrijven verdiende was ’t spreken niet waard. Anders had ik me met het geld wellicht toch maar boeken gekocht. Het had het bijkomende voordeel dat ik me al eens iets aanschafte wat ik anders zeker had laten liggen. Mystieke werken van Johannes van het Kruis bijvoorbeeld. Of alles van Charles Bukowski, in ’t Engels. Mooie poëzie! Zowel van die Johannes als van Charles Bukowski. Van die laatste wil ik een en ander vertalen. En ik begin met my comrades, een gedicht over de schrijversgilde.

Flor Vandekerckhove


Het gedicht my comrades van Charles Bukowski komt uit de bundel Love Is A Dog From Hell, Poems 1974-1977. Uitg. Santa Barbara. Black Sparrow Press. 1983. 307 pp. Mijn vertaling kun je op podcast beluisteren. Klik hier !


Luister naar 
'mijn makkers' 
op podcast:
 Klik hier !