woensdag 30 juni 2021

Charles Baudelaire verliest aureool



Van Baudelaires prozagedicht ‘Verlies van een aureool’ heb ik twee vertalingen in huis. De ene staat in ‘De mooiste gedichten van…’, mooie reeks Wereldpoëzie van De Morgen (2006). De andere heet ‘Verlies van een stralenkrans’ en staat in ‘Dronken van weemoed’, vertaling uit 1993 van ‘Le spleen de Paris'. Ik weersta aan de neiging om die twee te vergelijken; alleen dit: eens te meer blijkt dat er verschillende manieren zijn om hetzelfde gedicht te vertalen, vertalen is een creatieve daad. 
Baudelaire verhaalt de belevenissen van een dichter die bij het oversteken van een Parijse boulevard zijn aureool verliest, waardoor hij incognito onder het volk komt. Eenvoudig prozagedicht, korter dan een kort verhaal, maar, zoals altijd bij Baudelaire, meer dan een anekdote. Het gedicht meldt de geboorte van de moderniteit en de artistieke pendant ervan: het modernisme. De boulevard, waarop de protagonist zich moet haasten om niet omvergereden te worden, is het werk van de modernisering van Parijs, waarbij men hele buurten afbreekt om de lanen te creëren die we daar nu nog kennen. Over Baudelaire en die lanen valt veel te zeggen en dat is dan ook wat Walter Benjamin gedaan heeft↗︎ in een boek dat ik niet uitgelezen krijg en toch blijf koesteren. Ook in dit prozagedicht gaat het over zo’n laan en zijn gevolgen: de afstand tussen de ‘edele beroepen’ (hier: de dichter) en het gemeen wordt ‘weggemoderniseerd’. Voorheen waren de Parijse wijken van elkaar gescheiden en dus ook de klassen, de nieuwe infrastructuur van Parijs maakt die scheiding ongedaan: de boulevard is van iedereen, de dichter bevindt zich net zo goed als de proleet in ’t gewiemel. Hij verliest datgene wat hem van de proleet placht te onderscheiden, hij verliest zijn aureool.
We treffen de dichter aan in ‘een verdachte gelegenheid’, lees: een plek waar hogere standen niet horen te komen. Zijn gesprekspartner is een volksmens. ‘Toen ik daarnet in grote haast de boulevard overstak en door de modder sprong, dwars door die bewegende chaos  waarin de dood van alle kanten op je afkomt, gleed bij een onverwachte beweging de aureool van mijn hoofd (…)’ Baudelaire beschrijft de veranderingen terwijl ze zich — in de modder — nog aan 't vormen zijn. Wie een beetje Marx kent, weet dat deze de moderniteit op soortgelijke manier beschrijft, ook bij hem verliezen de dichters hun aureool, die heilige schijn: ‘De bourgeoisie heeft alle, tot nu toe eerwaardige en met vroom ontzag beschouwde beroepen van hun heilige schijn ontdaan. Zij heeft de arts, de jurist, de priester, de dichter, de man van de wetenschap in haar betaalde loonarbeiders veranderd.’ Marx en Baudelaire schrijven ’t zelfde, maar op een andere manier. De filosofische Marx analyseert het algemene, hij heeft het over ‘de mensen’; kunstenaar Baudelaire verhaalt het particuliere, hij heeft het over één mens. Bij Marx zijn de gebeurtenissen tragisch, bij Baudelaire komisch: de dichters, zegt Baudelaire, zullen niet langer de hoogdravende poëten van voorheen zijn, vanaf nu is ‘t om te lachen. Waaronder te verstaan: de sterren van de toekomst heten Chaplin en Keaton en je vindt ze in ‘verdachte gelegenheden’. 
Zijn er vandaag dan geen dichters meer die met zo’n aureool rondlopen? Jawel: ‘Bovendien verkneukel ik me bij de gedachte dat een of andere slechte dichter mijn aureool zal oprapen en haar onbeschaamd op zijn hoofd zetten. (…) Wat een mop zou dat zijn.’  Kennen we er niet allemaal zo één? Godver ja! En meer dan één ook. Breek me de bek niet open!
Flor Vandekerckhove


° De mooiste gedichten van Charles Baudelaire. Eerder verschenen onder de titel De melancholie van Parijs. Nederlandse vertaling van Thérèse Fisscher en Kees Diekstra. 1995. Uitgave van De Morgen - Wereldpoëzie. 2006. 264 pp.

° Charles Baudelaire. Dronken van weemoed. Le spleen de Paris, vertaald door Nannie Nieland-Weits. 1993. Boek Werk, Groningen. 155 pp.

° Walter Benjamin. Baudelaire. 1979. De Arbeiderspers, A’dam. Vertaling Wim Notenboom.  187 pp.

° Marshall Berman. All That Is Solid Melts Into Air. The Experience Of Modernity. 1983. Uitg. Verso, London - New York. 384 pp.


De mooiste zonsondergang ooit

Is ’t een verhaal? Is ’t een gedicht? Is ’t een film?

Geschreven door een dichter

zonder aureool!

youtu.be/MflwouqOdZM

maandag 28 juni 2021

IJsbeerkoteletten, zeehondgebraad en pinguïnvlerken



Op het einde van 2020 bedenk ik een nieuwe vorm om literatuur te bedrijven, het provovers: proza in de vorm van een vers. ’t Omgekeerde van een prozagedicht (poëzie in de vorm van proza). Omdat ik het provovers zelf uitvind, mag ik ook de vormvereisten vastleggen. Dat hadden er tien kunnen zijn of geen enkele, maar ’t zijn er vijf geworden, ze staan hier↗︎. Bedoeling is dat het alzo gepresenteerde proza dermate naar poëzie neigt dat het onderscheid  erdoor vervaagt. 

avondlied


de reis valt danig tegen

’t verkeerde seizoen in het verkeerde deel

van Noordpolen

wist ik veel

en koud dat het is in dat deel

van Noordpolen

en de wind die in de wilgen waait

als die er al zouden zijn in dat deel

van Noordpolen

en de Noordpolen die leven in dat deel

van Noordpolen

hoe die gezeten rond het kampvuur 

waarop ze hompen vlees roosteren

ijsbeerkoteletten

zeehondgebraad

pinguïnvlerken

avond na avond

weer of geen weer

het avondlied aanheffen

knielen knielen knielen wij neder

door de stilte weerklinkt onze beê

terwijl ze op rituele wijze een bevroren maagd ontdooien


Flor Vandekerckhove


avondlied op youtube

zaterdag 26 juni 2021

Twee groene



Saskia De Coster in ‘Leve de schrijver zonder boek’ (DS der Letteren 5 juni 2021):
‘Een nieuw beeld van de schrijver dringt zich op en vindt godzijdank onder professioneel schrijvenden (…) steeds meer ingang. Genres worden vermengd, publicatieplatformen uitgeprobeerd. Een schrijver moet misschien helemaal geen boeken meer schrijven. (…) Of je het nu wil of niet, traditionele fictie, in boekvorm, heeft alsmaar meer moeite om overeind te blijven. (…) Je kan dat jammer vinden, maar het is onvermijdelijk onder invloed van veranderende tendensen en zo veel totaal nieuwe kanalen. Het staat iedereen vrij, of het is zelfs ten zeerste aan te raden, om zich daar koppig tegen te verzetten, maar ondertussen verliezen we het best niet uit het oog dat er nog een immens terrein braak ligt waar de literatuur een nieuw speelveld kan vinden en de schrijver zijn identiteit kan heruitvinden en herontdekken.’ Verder heeft ze het over ‘nieuwe verhaalvormen die geschikt zijn voor het nieuwe medium dat sociale media is (…) Inhoudelijk rijke verhalen en reflecties, eventueel stuiterend van de tegenstellingen en de complexe beeldspraak, die zijn niet voorbehouden aan bladzijden tussen twee kaften. (…)’ En ook haar slotzin is maar al te waar: ‘Schrijvers zijn geen schrijvers, maar mensen die schrijver willen worden. Zoekers. Altijd op weg naar een juiste vorm ergens, een thuis, ooit.’
Het eenparagraafverhaal is zeer geschikt voor het medium dat blog heet. Eerder postte ik al ‘Twee roze’↗︎Ik geef er u nu weer twee mee en noem ze ‘Twee groene’ Het eerste dateert van 2012, het tweede is nieuw (ik heb er onderaan ook een filmpje van geplaatst.)
Flor Vandekerckhove


Deal 
Een éénparagraafverhaal op film!


donderdag 24 juni 2021

Sint-Jacobskapelle, ’eene sterke halve ure gaans van Dixmude’

Links De Pelgrim van Eddy Malfait in St.-Jacobskapelle, 

rechts deze van Roger Arène in Castres (Frankrijk).



Op mijn tocht door Vlaanderen wisselde ik al van paard in afspanningen te Brugge↗︎, Bornem↗︎, Dendermonde↗︎, Aalst↗︎, Geraardsbergen↗︎, Zarlardinge↗︎, Ronse↗︎, Kluisberg↗︎, Avelgem↗︎, Moerbeke↗︎Menen↗︎, Ieper↗︎, Poperinge↗︎, Veurne↗︎, Rupelmonde↗︎, Alt-Hoeselt↗︎, Damme↗︎, Loppem↗︎, Lichtervelde↗︎ en Diksmuide↗︎. (Wie de naam aanklikt, ziet wat ik daar uitgevreten heb.) Heden begeef ik me naar Sint-Jacobskapelle, dorp van 100 inwoners, op een boogscheut van Diksmuide, of zoals Guido Gezelle het zegt: ’eene sterke halve ure gaans van Dixmude’.
Wie van hier naar Santiago de Compostela stapt, moet dat
 doen, vind ik, via Sint-Jacobskapelle↗︎. Je stapt dan in de voetsporen van De pelgrim, die daar langs de weg geduldig wacht tot je hem vervoegt. Links zie je me naast dat beeld van Eddy Malfait staan, wijzend op de jakobsschelp op z’n borst, symbool van de Camino↗︎. Ik vermoed dat je vervolgens van standbeeld naar standbeeld kunt voorttrekken, tot in Santiago zelve, zeker als je ’t via Castres (Frankrijk) doet, waar je me enkele jaren eerder naast een andere pelgrim ziet staan. Op die sokkel lees ik: ‘La sculpture de Roger Arène reprend le thème du pèlerin affrontant le vent d’Autan sur la route du chemin d’Arles vers Compostelle.’ Zo statig de pelgrim van Malfait in Sint-Jacobskapelle schrijdt, zo dynamisch doet deze van Arène het in Castres.
Er is nog een reden om ’t via Sint-Jacobskapelle te doen: het is een wreed schoon dorpje. Dat vindt ook Guido Gezelle die ’t in 1868 als volgt formuleert.
‘Sint-Jacob heeft zijnen name gegeven aan een der liefelijkste, christelijkste, en bijgevolg, gelukkigste parochietjes van geheel ons bisdom, ‘k wil spreken van Sint Jacobs Capelle ter Boone, of kortweg Sint-Jabobs in Veurneambacht. Het kerksken ligt vlak in de weiden, eene sterke halve ure gaans van Dixmude, en in het schilderachtigste en bekoorlijkste oord dat men vinden kan.’
En alzo passeert mijn zoektocht naar Vlaamse identiteit ook dat liefelijkste parochietje van ons geheel ons bisdom. Waarna mijn weg stilaan zijn einde nadert. De tweeëntwintigste plek die ik aandoe zal uitermate geschikt zijn om mijn queeste af te ronden. U komt toch ook.
Flor Vandekerckhove

Van Compostela naar 
huis in één lange zin

dinsdag 22 juni 2021

Hoe Charles Simic vliegen in ’t donker vangt


‘O the season of mists! Someone blew the hunting horn.’

Charles Simic


The World Doesn’t End, boek waarmee Charles Simic in 1990 de Pulitzer Prize wint, sluit af met een extreem kort gedicht betreffende zijn identiteit: The room is empty, / And the window is open. Twee regels waarin ’t al gezegd wordt, bij Simic is er plaats te over en het openstaande raam draagt ontelbare mogelijkheden in zich. ’t Is ook een politieke verklaring: geen nationalisme!
Het boek, opgedragen aan James Tate, zegt in de ondertitel: prose poems. Dat klopt, zij het maar gedeeltelijk. Het boek telt drie delen en elk sluit af met een gedicht mét lijnonderbrekingen, ook het openingsgedicht is om dezelfde reden geen prozagedicht. Simic maakt er ons mee duidelijk dat hij de twee genres — als het al aparte genres zijn — niet al te strikt gescheiden houdt: met of zonder lijnafbrekingen, een gedicht is een gedicht. Maar wat onderscheidt een prozagedicht dan van een (proza)verhaal? Dit is wat Russell Edson over het prozagedicht zegt: ‘Fabel, legende, ontstaansmythe, reisverslag, epistel, bedverhaaltje en droom zijn maar enkele van zijn ingrediënten. Het prozagedicht leest als een vertelling, maar werkt als lyriek, omdat het steunt op het naast elkaar plaatsen van beelden en onverwachte zinswendingen. Als onderbroken verhaal benadrukt het dat het over en over gelezen moet worden tot zijn woorden en beelden ten volle hun mysterie uitstralen.’ En dit is wat Simic er zelf van zegt: ‘Een prozagedicht schrijven is een beetje als proberen een vlieg te vangen in een donkere kamer. De vlieg er is wellicht niet eens, de vlieg bevindt zich in je hoofd, toch blijf je struikelen en tegen dingen aanlopen in een dolle achtervolging. Het prozagedicht is een uitbarsting van taal na een botsing met een groot meubelstuk.’ Wat we daarvan moeten denken, wordt duidelijk in de quote van jazzmuzikant Fatz Waller, vooraan in het boek: ‘Let’s walz the rumba.’ Dus: laat ons het ons eens anders aanpakken, laat ons ritme, ziel en verbeelding behouden en experimenteren met de danspasjes.
Ik probeer Simics dichtkunst te concretiseren in twee gedichten die ik vertaal (dat had ik niet zelf moeten doen, intussen weet ik dat The World Doesn’t End in ’t Nederlands vertaald werd°). Het eerste is het titelloze openingsgedicht van het boek.



Simic herinnert zich zijn kindertijd in Joegoslavië. Hij herbeleeft de Duitse bombardementen. Het gedicht beschrijft moeder als een vage figuur van zwarte rook, en als rook draagt ze haar kind beschermend over de brandende steden. Rook slaat wellicht ook op de vaagheid van de verre herinnering. Er zijn er daar nog, ook andere hulpeloze oorlogsslachtoffers proberen aan de brandende steden te ontsnappen: ‘Zij probeerden hun overjassen aan te trekken met / armen gemaakt van rook.’ De slotzin overtreft alles in een surrealistisch beeld. ‘De hoge hemelen waren vol gekrompen / dove oren in plaats van sterren.’ ’t Is een poëtische manier om te zeggen dat de hemel doof blijft blijft voor hun lijden. Voorwaar, dit is poëzie en niet alleen omdat er lijnonderbrekingen in voorkomen.



Weer neemt Serviër Charles Simic ons mee naar Joegoslavië in oorlogstijd. Het leven hangt aan een zijden draadje. Hoe delicaat dat leven is, verbeeldt de dichter met een winkel gespecialiseerd in porselein. Een vrouw (zijn moeder) doet er alles aan om het huiselijke leven in pais en vree te laten verlopen. Buiten raast het geweld, binnen houdt men de adem in (‘Not a breath allowed near the sugar bowls’). Heel het gedicht verloopt in stilte (‘Tsss!’), die stilte is beschermend, ze reflecteert ook de repressieve orde veroorzaakt door de oorlog. Hoezeer hoe de vrouw ook probeert oude waarden hoog te houden, toch lopen de muizen — teken van verval — er in ’t rond. Het leest als een verhaal, het werkt als lyriek. ’t Is een gedicht.

Flor Vandekerckhove


° Charles Simic. The World Doesn’t End: Prose Poems. 1985. 74 pp. A Harvest Book. Harcourt Brace & Company, New York. — Aan de wereld komt geen eind. Vertaald door Ivo Kievenaar. 2017. Brave New Books. Een goede Nederlandse bespreking staat hier.

° The Poetry of Charles Simic: Simplicity Sings↗︎

° Maysa Cristina S. Dourado. Charles Simic’s ‘The World doesn’t end’: prose poems. In A Cor das Lettras - UEFS, n. 9, 2008.


'Schrijvers zijn geen schrijvers, maar 

mensen die schrijver willen worden. Zoekers. 

Altijd op weg naar een juiste vorm ergens, 

een thuis, ooit.’ (Saskia De Coster)

www.youtube.com/watch?v=SkKCErCCWG0


zondag 20 juni 2021

Een blik op Hotel Du Parc



De mooie zwart-witfoto van het Oostendse Hotel Du Parc↗︎ is van Herman Callebaut. Hij maakt de foto op 3 juni, 's avonds kort na 10 uur, eerst in kleur, daarna haalt hij er de kleur uit weg, wat rest is tijdloos grijs. Op 4 juni tref ik het beeld aan in de FB-groep Oostendse verhalen. Iconisch gebouw, standing, idyllisch beeld. Het genoegen van de avond, terrasstoelen nog op de stoep, sluitingstijd nadert. De lampjes in de brasserie stralen rust uit, je hoort de kranten ritselen, gedempte gesprekken, een lepeltje tegen het glas van de koffiefilter. Geen enkele verlichte kamer, wel enkele lichtjes op de tussenverdieping. Om de hoek wordt het geweld van het casino-kursaal op afstand gehouden. De drie daarnaast staande kleurenfoto’s pluk ik van ’t net: brasserie, traphall, kamer. Ook hier weer die stemmige sfeer, klasse. Dat soort foto’s bepaalt ook de manier waarop ikzelf naar ’t gebouw kijk, terwijl ik op proletarische wijze aan de halte van de ‘place Marie-José’ wacht om de tram te nemen.
Callebauts foto lokt in de FB-groep veel reacties uit. Ik onthoud er twee die mijn blik op het gebouw enigszins veranderen. De eerste reactie komt van Ronny Laga:
‘Tijdens de Tweede Wereldoorlog was daar op de eerste verdieping het kantoor van een Obersturmführer↗︎ die door de Oostendenaars “dikke Jef” genoemd werd. Daar ondervroeg dikke Jef ook de Oostendenaar Albert ‘tJonck. Die wilde niet spreken en dus besloot men om hem maar uit het raam te gooien. De man bleef levenslang gehandicapt.’
Zo’n verhaal verandert je blik. Meer dan vroeger kijk ik nu naar de tussenverdieping van dat gebouw. Daaruit werd dus een mens op straat gegooid. De aanblik zal nu nooit meer zo idyllisch zijn als voorheen. Ook de reactie van Dirk Vandekerkhove verandert mijn blik. Hij vertelt:
‘Ik heb er als 16-jarige stagiair in de keuken gewerkt, aan een met kolen gestookt, gemetseld fornuis. De "stove" had in de kelderverdieping de overstromingen van 1953 overleefd. Soms was het als werken in een sauna, temperaturen van meer dan 60°. Voor de bereidingen mochten we enkel boter gebruiken, maar zelf moesten we margarine eten. De ontbijtkoffie van de klanten moest opgewarmd worden voor de middagkoffie van het personeel, en onze morgenkoffie bestond uit het opgespaarde gruis van de bekende filters uit de brasserie. Dat gruis werd dan nog eens opgegoten.’
Dirk besluit met de relativerende mededeling dat hij het overleefd heeft, maar ook zijn verhaal zorgt ervoor dat mijn blik op het gebouw onttoverd is. Goed zo! Niets is alleen maar idyllisch. Ook wat Du Parc betreft is het zoals de ouwe Hegel destijds al zei: das Wahre ist das Ganze.
Flor Vandekerckhove


Ensor en zijn bende

in Oostende

https://www.youtube.com/watch?v=6sDnvG0cGR0

vrijdag 18 juni 2021

Nadine met haar diabolo

Drie provoverzen↗︎ vormen een triptiek↗︎. Ook op youtube en daar met passende beelden (klik op de link onder het gedicht.)



diabolologo

als kind heb ik het meegemaakt
dat eerst een hond en
daarna een mens de ruimte ingeschoten werd
school liep ik bij onderwijzers die fanatiek de schoolstrijd voerden
en in 58 heb ik de Wereldtentoonstelling gezien 
ik heb de zee aanschouwd toen die bevroren was
en Guust Flater die voor het eerst in Robbedoes verscheen
ik heb voetballers als Laurent Verbiest gekend en Wilfried Puis
ik herinner me dat Fidel Castro de macht in Cuba nam
en Moïse Tjombé in Katanga
ik heb de Benelux weten ontstaan
maar niets kon zoveel indruk op me maken als
Nadine met haar diabolo 

statig als een heer van standing 
die zijn auto langs de duinrand parkeert
liet ik op weg naar ’t strand de sleutelhanger rinkelen
waarop het logo van een automerk werd afgebeeld
en gluurde naar een vrouw
naast een boodschappentas met Elvis Presley foto
die in het zand haar badhanddoek uitspreidde 
waarop het lotto logo
en daarna werd me de weg versperd door mannen 
die petten droegen waarop New York of Baltimore stond
en die frisdrank dronken uit glazen waarop het Coca Cola logo stond
en een van hen had een sweatshirt aan met de afdruk van
Nadine met haar diabolo

ik zei
meneer mag ik u iets vragen 
hij antwoordde
dat moogt ge zeker
ik vroeg waar hij de sweater gekocht had met de afdruk van
Nadine met haar diabolo
daar moesten ze om lachen
en hij nog ’t meest van al
ik heb die niet gekocht
zei hij
ik heb die zelf gemaakt in mijn fabriek
die waar voor merchandising produceert
spelletjes en posters voor studentenkamers
relatiegeschenken en bedovertrekken
zowel eenpersoons als tweepersoons
handdoeken en glazen met een logo
petten en paraplu’s 
boodschappentassen 
strandballen en teddyberen 
en mijn fabriek draagt vol trots het logo van
Nadine met haar diabolo


Flor Vandekerckhove


Diabolologo, geïllustreerd op youtube


woensdag 16 juni 2021

Oude mannen, nieuwe vormen

— Links Charles Baudelaire, midden Charles Reznikoff, rechts James Tate.


Voor Charles Baudelaire er zich mee gaat moeien, ligt de poëzie verankerd in strenge regels. Een gedicht wordt bijvoorbeeld beoordeeld naar de mate waarin het een alexandrijn is. Daar maakt Baudelaire komaf mee: 
‘Wie van ons heeft niet, in z’n ambitieuze dagen, gedroomd van het mirakel van een poëtisch proza, muzikaal zonder ritme of rijm, beide soepel en ruw genoeg om zich aan te passen aan de lyrische bewegingen van de ziel, aan de golven van mijmering, aan de schokken van bewustzijn.’
Ik haal De mooiste gedichten van Charles Baudelaire uit de kast en ontdek een boekje vol prozagedichten, soms kort, soms lang. Baudelaire als straatloper, een moderne dichter op zoek naar zijn vorm. Ik stip mooie voorbeelden aan en neem me voor er later op terug te komen. Maar nu eerst iets over een andere straatloper.
In Testimony, meesterwerk van de door mij zeer gewaardeerde Charles Reznikoff schetst de inleider een beeld van de dichter als oude man: 
‘(…) Charles Reznikoff, de onzichtbare dichter, wandelt twintig mijl per dag in New York, noteert zijn observaties in een notitieboekje, ontmoet kornuiten die nooit geweten hebben dat het een schrijver is die daar bij de Automat staat, een die al meer dan vijftig jaar zijn eigen boeken met perfecte gedichten publiceert.’ 
Ik voel verwantschap. Op foto’s herken ik in Reznikoff de lelijke man die ik binnenkort zal zijn. Zo zie ik mezelf ook wandelen op ’t strand, langs de waterlijn. En ook van mij zal niemand weten dat ik die schrijver ben die al zoveel jaren zijn eigen boeken publiceert.
Testimony is schokkend. Wie wil weten hóe schokkend, kan mijn vertalingen lezen: Huiselijke scènes; Huiselijke scènes (2); Huiselijke scènes (3); Huiselijke scènes (4). Al die gedichten zijn gebaseerd op getuigenverklaringen in de rechtbank. Het lijkt gevonden poëzie, en zo noemt Wikipedia ze ook, weze het ten onrechte: ‘de originele manuscripten van Testimony zijn bedolven onder revisies.’ Wat wil zeggen dat jurist-dichter Reznikoff hard op zoek geweest is naar een eigen vorm. Reznikoff doet niet wat verwante dichters in die tijd wél doen. Zij klagen sociale toestanden aan en organiseren zich ter linkerzijde. Niet zo Reznikoff. Paul Auster zegt in The Decisive Moment:
‘Deze gedichten proberen niet om universele waarheden naar huis te trommelen, de lezer te imponeren met de drempel die ze overschreden hebben, of om de dubbelzinnigheden van de menselijke ervaring op te roepen. Hun doel is, heel eenvoudig, verduidelijken.’ 
In Testimony, zegt Austen, wandelt de dichter niet door New York, zijn observaties in een notitieboekje noterend, wel werkt hij zich een weg door een berg rechtbanktranscripties. Wat Reznikoff daarin zoekt is de taal van de mens, de mens in de rechtbank. En hoe de mens het vervolgens in poëzie gezegd krijgt. Reznikoff creëert er een nieuwe poëtische vorm mee die zo ánders is dat sommigen die niet als poëzie (h)erkennen.
Dat geldt ook voor James Tate, heel andere mens dan Reznikoff, heel andere dichter ook, evengoed een van mijn lievelingsdichters. Ook van hem heb ik al een en ander vertaald: Bounden Duty en It happens like this. Ouder wordend begint hij prozagedichten te schrijven:
Het prozagedicht heeft een eigen verleidingsmiddel. Bijvoorbeeld, de misleidende eenvoudige verpakking: de paragraaf. Mensen zoeken over het algemeen niet naar dekking als ze met een paragraaf of twee worden geconfronteerd. De alinea zegt tegen hen: ik zal niet veel van je tijd in beslag nemen, en als je het niet erg vindt dat ik het zo zeg, ik sta niet bekend als geheimzinnig, stom, kostbaar, ik val van niet hoog, ’Kom binnen’ ... En wanneer , tegen het einde van een prozagedicht, een soort epifanie bereikt wordt, is dat bijzonder bevredigend. Je kijkt ernaar en je zegt: "Wel, ik dacht dat ik maar een paar alinea's aan het lezen was, maar ik heb goddank een glimp van een stukje eeuwigheid opgevangen.” 
’t Is minder hard dan de manier waarop Baudelaire het zegt, maar au fond is ’t niet anders. Wel is er sinds Baudelaire veel water naar de poëtische zee gevloeid. De surrealisten zijn gepasseerd en ook een merkwaardige zijtak ervan, een Amerikaans surrealisme dat met Mark Twain te maken heeft, met Buster Keaton en W.C. Fields. Dana Gioia:
‘Amerika's eerste grote surrealistische kunstenaars werden Walt Disney, Max Fleischer en Tex Avery genoemd. Hun artistieke medium was cartoonanimatie (…) Deze mannen namen - vrij letterlijk - de principes van het surrealisme over en maakten er massa-amusement van.’
En waarin ligt dan de vormvernieuwing van Tate? Charles Simic — nog een van mijn favorieten — ik vertaalde diens Pigeons at Dawn — zegt erover:
‘Helemaal uit het niets een gedicht schrijven, is het genie van Tate. Voor hem is het gedicht iets waarvan men niet wist dat het er was totdat het werd opgeschreven. Beeld roept beeld op, zoals rijm rijm oproept in formele versbouw, totdat er een gedicht is. Hij zoekt naar een nieuwe manier om een gedicht te schrijven.’ 
Flor Vandekerckhove


Op een nieuwe manier… 

de blauwalg bezingen

www.youtube.com/watch?v=IpnASiaepKI

maandag 14 juni 2021

Diksmuide en de moeder der Belgische dichters


Hoe ouder ik word, hoe dichter ik bij huis blijf. 'Reizen' doe ik nu naar bestemmingen als Brugge, Bornem, Dendermonde, Aalst, Geraardsbergen, Zarlardinge, Ronse, de Kluisberg, Avelgem, Moerbeke, Menen, Ieper, Poperinge, Veurne, Rupelmonde, Alt-Hoeselt, Damme, Loppem en Lichtervelde. Telkens ga ik er op zoek naar enige Vlaamse identiteit, telkens laat mijn bezoek een spoor na, noem het een reisverhaal. 
Diksmuide is mijn twintigste stopplaats. Vlaamse identiteit te over! Als ik het hier niet vind dan nergens, hier bevindt zich immers de IJzertoren, hart van het flamingantisme. Ik wandel er in een boog omheen en positioneer me op de Grote Markt. Daar zie je me nu met gekruiste armen voor het standbeeld van Jules Jacques de Dixmude staan, bewijs dat ik er wel degelijk geweest ben. Over die Jacques valt veel te vertellen, bijvoorbeeld dat hij niet eens van Diksmuide was, maar ’t is daarom niet dat ik daar ben. Mij is ’t alleenlijk om Maria Doolaeghe (1803-1884) te doen, dichteres die destijds furore gemaakt heeft met haar ode Aen de Belgische dichters. Met zo’n vrouw wil ik me — zelf een Belgische dichter zijnde — vereeuwigd zien!
Als Doolaeghe u niets zegt, ligt dat alleenlijk aan uzelf. Ze staat in de Wikipedia. In Diksmuide draagt een straat haar naam en Raymond van het Groenewoud bezingt haar in Maria, Maria, ik hou van jou / voor jou sta ik uren in de kou. Op de gevel van haar geboortehuis werd een plakkaat aangebracht. Dat die inmiddels onleesbaar geworden is, wijst evenwel op tanende interesse, wat me onverhoeds voor een probleem plaatst. Ik kan op ’t net wel beeltenissen verzamelen die de dichteres in verschillende levensfasen afbeelden (midden fotomontage), maar daarmee ben ik nog niet met haar vereeuwigd. Gelukkig beschikt Diksmuide over een borstbeeld, dat heeft in het inmiddels ter ziele gegane stadsmuseum gestaan. Waarheen is Maria’s borstbeeld nadien verhuisd? Op ’t stadhuis weet men van niets: vraag het eens in het toerismebureau. Daar zegt een behulpzame bediende dat ze ’t evenmin weet. Misschien in het archief, zegt ze. De archivaris blijkt echter even onvindbaar als het borstbeeld. Waardoor ik me moet tevreden stellen met een fake foto van mezelf en Maria Doolaeghe. Let op de pen in mijn borstzakje, al de Belgische dichters doen dat, zo herkennen we elkaar.
Flor Vandekerckhove

P.S.: Delfien, de bijzonder behulpzame toerismebediende, mailt me: het borstbeeld bevindt zich in de leeszaal van de bib.

Een Belgische dichter over zijn met
groene dichtersinkt gevulde dichterspen

www.youtube.com/watch?v=DfOM34ihYIA

zaterdag 12 juni 2021

Voor een herwaardering van Sint-Jozef

Sint-Jozef op een woning in Westkerke. Rechts: Eco Joe verkoopt biologisch afbreekbare beelden om in de grond te steken. In de advertentie wordt Jozef omschreven als: ‘De hardst werkende heilige voor vastgoed.’


Wie is de beschermheilige van de kerkgemeenschap, van huisvaders, echtgenoten, huizeneigenaars en christelijke gezinnen? Wie is de patroonheilige van weeskinderen, kinderen in ’t algemeen, alsmede van hun opvoeders? Wie houdt toezicht op ongehuwde meisjes en maagden? Welke heilige beschermt weggebruikers, reizigers, bannelingen, vluchtelingen, weggevoerden en mensen zonder papieren? Wie waakt er over handarbeiders, werklieden in ’t algemeen, meubelmakers, timmerlieden, wagenmakers & schrijnwerkers in ‘t bijzonder? Wie beschermt onze ingenieurs en pioniers? Wie begeleidt stervenden en tegelijk de doodgravers die hen achteraf de put in helpen? Hoe heet de heilige die ons een zalige dood kan bezorgen? Hoe heet de patroonheilige van België? Welke heilige wordt er op 1 mei gevierd? Wiens voorspraak wordt ingeroepen om de kuisheid te bewaren (een moeilijk te begrijpen verzoek dat wellicht ook zelden ingewilligd wordt), om uitkomst bij woningnood, bij verzoekingen en verleidingen, in wanhopige situaties? En wie is de patroon van de hoorndragers? U hebt goed geraden, dit kan alleen maar Jozef van Nazareth zijn, a.k.a. Sint-Jozef, pleegvader van Jezus, echtgenoot van Maria.
Op ’t internet bezoek ik een aantal sites die zich in Sint-Jozef specialiseren. Veel tonen hoe je een huis moet verkopen. Maak een gat in de grond dat groot genoeg is om er een Sint-Jozef verticaal in te begraven. Plaats het beeld omgekeerd in dat gat (kopje naar beneden, voeten omhoog.) Let er op — dat is zeer belangrijk, ik kom er verder op terug — dat het omgekeerde beeldje met het gezicht naar het huis wijst dat verkocht moet worden. Bid negen opeenvolgende dagen de noveen die u van zo’n site kunt downloaden. Zodra het huis verkocht is, graaft u het beeld weer uit, waarna het een ereplaats krijgt in uw nieuwe huis (of misschien in dat van de immobiliënmakelaar). Alleen nog dit: let er wel op dat de omgekeerde Sint-Jozef wel degelijk naar het te verkopen huis kijkt, er bestaat een getuigenis van iemand die dat niet deed en wat geschiedde? Het huis aan de overkant van de straat was meteen verkocht.
Flor Vandekerckhove


 [De Laatste Vuurtorenwachter post dit in 2014 onder de titel Langs de kapellekensbaan (II). In 2021 redigeer ik het stukje opnieuw om het onder de aandacht van mijn FB-vrienden te brengen. En ook wel omdat mijn Mac in de maak is, en ik beperkt ben in de mogelijkheden om nieuwe stukjes te plaatsen. Het oorspronkelijke stuk is nog altijd weer te vinden, verder weg in de blog.]

 

dinsdag 8 juni 2021

In memoriam A.L. Snijders (1937-2021)



Op 7 juni 2021 overlijdt Peter Cornelis Müller, geboren in 1937. Dat zegt u niets, dat doet het wel als ik erbij vermeld dat deze Müller ook A.L. Snijders is, de schrijver die het handpalmverhaal — dat hijzelf als zkv definieert (het Zeer Korte Verhaal) — in ’t Nederlands gepopulariseerd heeft. De Standaard zegt dat hij het genre uitvindt, maar dat klopt niet, ’t is een verschijnsel dat evengoed elders opgang maakt, onder meer in de Verenigde Staten waar het in vele variaties↗︎ floreert. Volgens mij is 't een genre dat onze tijd kenmerkt.
Voor mij is Snijders een belangrijke schrijver. Hij is mijn leermeester geweest, in zoverre zelfs dat iemand me een navolger↗︎ noemt. Ik denk niet dat die mens dat nu nog zou doen, maar ’t is waar dat Snijders voor mij een maatstaf geweest is: ‘De zeldzame keren dat mijn stukjes het niveau van A.L. Snijders halen, behoren tot de gelukkigste momenten van mijn schrijversbestaan. En wat ik van de meester ook leer is dat je gul moet zijn met je teksten. Regelmatig laat hij gratis een verhaal in mijn mailbox vallen.’
Ik lees A.L. Snijders van voor hij het zkv ijkt. Al in 2012 publiceer ik in Snijders lezen op de Mont Floran↗︎ een lofzang op de man: ‘Hij heeft me een vers van Richard Minne leren kennen waarmee ik het alleen maar eens kan zijn: veracht de burgerman, / doch ledig zijne kruiken. Hij schrijft over de vierkante meter van zijn bestaan. Hij hanteert een levensfilosofie die her en der nauw bij de mijne aanleunt. Hij is pro ‘nutteloze’ dingen, zoals het reciteren uit Het huwelijk van Willem Elsschot, iets wat ik ook graag doe. Hij idealiseert het heremietleven en hij zegt alleen maar van mensen te houden wanneer ze in een hol wonen waar ze niet uitkomen. Voor de rest probeer ik, eveneens à la Snijders, de werkelijkheid op een scheve manier trouw te blijven.’ In die tijd zijn ’s mans verhalen al kort, maar bijlange niet zo kort als wat later een zkv heet. Ook de inhoud maakt ze meteen apart. Door Snijders te gaan lezen, besef ik dat je je eigen leven kunt verhalen, dat je het enigszins kunt veranderen zonder dat het echt fictief wordt. Snijders heeft me niet alleen kort leren schrijven, hij heeft me ook het niemandsland binnengeleid waar genres aan elkaar grenzen. Kijk maar hoe vernuftig hij dat doet: Leren schrijven met A.L. Snijders↗︎.
Flor Vandekerckhove

Dat ik in zo’n kort verhaal kan schrijven,
heb ik waarlijk aan A.L. Snijders te danken.
(en uiteraard ook aan Monty Python)

www.youtube.com/watch?v=W8J5YoCtnrU

maandag 7 juni 2021

Een blik in het atelier van de dichter



In wijzerzin, beginnend bovenaan links. 1. De Core, pen die de dichter placht te gebruiken bij het schrijven van zijn kwatrijnen verzameld in 2. Het jaar van de kwatrijnen (een zoektocht naar het vierde ei), (54 pagina’s kwatrijnen, nog steeds voorradig in De Weggeefwinkel, vraag erom via liefkemores@telenet.be.) 3. De vulpen van Lamy die de ondankbare taak heeft de geliefde Core te vervangen. Lamy wordt evenwel geholpen door 4. de groene KOMBI TINTENPATRONEN, die (omgekeerd) bruikbaar zijn in Lamy; waardoor het wel lijkt dat de CORE na overlijden haar groenkloppend hart aan deze Lamy schenkt. Waardoor de dichter, na een lange periode van rouw omwille het verlies van Core, weer in staat gesteld wordt kwatrijnen te schrijven. 



Afscheid van mijn met groene dichtersinkt gevulde dichterspen


Voor ze me onverwachts ontglipte en op het mozaïek van Gino Tondat

In Ronse viel waar ik mezelf als verticale staaf aan ’t positioneren was op

Dat de zonnewijzer me het uur van de dag zou tonen was mijn met groene

Dichtersinkt gevulde dichterspen de absolute meesteres van mijn kwatrijnen


Zij viel heel langzaam zoals je dat in een vertraagde film gebeuren ziet lood

Recht op de aldaar door Pjeeroo Roobjee bedachte dierenriem en loodrecht 

Deed ze dat uitgerekend op de waterman hoewel zij zelf van Rotring was en 

Verloor daarbij haar dop die haar anders goed beschermt op zo’n kwade dagen


Zij stuiterde maar nooit zo hoog dat ik haar grijpen kon en al stuiterend zo 

Zag ik machteloos en met almaar toenemende wanhoop maakte ze een halve 

Salto zodat de penpunt waaruit zoveel nooit eerder geziene kwatrijnen gevloeid

Waren loodrecht naar beneden wees wat er een salto mortale van maken zou


Wat ook geschiedde en de penpunt die omdat ze uit een andere tijd was niet

Langer voorradig bleek te zijn en bijgevolg onvervangbaar was voor het schrijven 

Van mijn rijmloze kwatrijnen brak en maakte van mijn met groene dichtersinkt 

Gevulde dichterspen een vase brisé en van mij een dichter als Sully Prudhomme


Van mijn geliefde met groene dichtersinkt gevulde dichterspen neem ik heden 

Node afscheid met dit kwatrijn vloeiend uit een toch ook mooi glijdende tweede 

Keuze vulpen waarbij ik me gelukkig prijzen mag dat de ouderwetse groene combi 

Inktpatronen die ik uit andere tijden liggen heb er net zo goed op aansluiten


Waardoor mijn oorspronkelijke met groene dichtersinkt gevulde dichterspen haar 

Groenkloppend hart afstaat aan een andere die al zo lang in coma had verkeerd

Dat niemand kunnen denken had dat ze het uiteindelijk nog halen zou en die nu wel

Haar eerste kwatrijn heeft afgeleverd weze het nog aarzelend en een beetje blauwig


Flor Vandekerckhove


Het eerste kwatrijn van de nieuwe

is een afscheid van de vorige

www.youtube.com/watch?v=DfOM34ihYIA

zaterdag 5 juni 2021

Naar de cinema in Lichtervelde: ‘Albert, ge moogt starten’

Bovenaan. Drie Florren wachten tot wanneer cinema De Keizer de deuren opent. Onderaan — Links: Gerard Debaillie, filmpionier in België, eerste uitbater van De Keizer. Midden: de cartouche vermeldt de naam van het gebouw. (Keizer is de boogschutter die drie keer sire kan worden.) Links:  Agnes Debaillie, dochter van Gerard.



Op mijn tocht door Vlaanderen — Brugge↗︎, Bornem↗︎, Dendermonde↗︎, Aalst↗︎, Geraardsbergen↗︎, Zarlardinge↗︎, Ronse↗︎, Kluisberg↗︎, Avelgem↗︎, Moerbeke↗︎Menen↗︎, Ieper↗︎, Poperinge↗︎, Veurne↗︎, Rupelmonde↗︎, Alt-Hoeselt↗︎, Damme↗︎, Loppem↗︎hou ik halt in Lichtervelde↗︎, alwaar ik mijn queeste naar de Vlaamse identiteit verderzet. In Lichtervelde vallen daar mooie foto’s van te maken, bijvoorbeeld van de indrukwekkende accordeonfabriek↗︎ (als er iets is wat de Vlaamse identiteit beklemtoont, is ’t toch wel de trekzak zeker.) Waarom kies ik dan voor een ogenschijnlijk stom deurgat? Het antwoord zit in ‘ogenschijnlijk’. Dat deurgat is helemaal niet stom, het is de inkom van Cinema De Keizer↗︎, de enige zaal uit de pionierstijd van de dorpscinema's die nog altijd film vertoont. Vader Gerard begint er in de jaren twintig mee, dochter Agnes zet diens levenswerk verder en na haar dood in 2012 richten zeven Lichterveldenaren een vereniging op die de zaak tot vandaag draaiend houdt, in het oude decor, met weliswaar een digitale projector. Voor de programmering verwijs ik naar www.facebook.com/cinemadekeizer. Maar vóór alles raad ik je dit filmpje↗︎ aan, waarin Agnes het sein aan de bediener van de projector geeft: ‘Albert, ge moogt starten.’
Flor Vandekerckhove

De treurbuis en de ondergang
van een bloeiende cinemacultuur
(met vintage filmaffiches)

www.youtube.com/watch?v=-1G6osVluaU

donderdag 3 juni 2021

Twee roze



Het woord prozagedicht is een oxymoron, het bestaat uit twee delen die elkaar tegenspreken. Zelf hou ik wel van zo’n onduidelijkheden, ik toef graag in zo’n grensgebieden. Dan schrijf ik bijvoorbeeld een geconcentreerd prozaverhaal van één paragraaf, probeer er een beetje ritme in te steken, voeg er al eens een stijlfiguur aan toe, her en der heb ik zelfs oog voor een (half)rijm. En nadien vraag ik me af: is ’t nu nog altijd een éénparagraafverhaal, proza dus, of is ’t gaandeweg een prozagedicht geworden, poëzie dus. Ook omdat ik een luie denker ben, kom ik veelal niet tot een eenduidig antwoord. 
Overigens experimenteer ik niet alleen graag met genres, zoals proza-poëzie, ik experimenteer ook graag met vormen, zoals hieronder: één alinea, lettertype Verdana, corps 16 pt, sierletter, roze achtergrond, 30 cm breed. Gemakshalve, en verwijzend naar de achtergrondkleur, noem ik ze ‘Twee roze’. Het eerste is nieuw, 't is een proeve van surrealisme light (en er werd een filmpje van gemaakt, ik plaats het onderaan), het tweede dateert van 2013, puur realisme. (Flor Vandekerckhove)