woensdag 5 november 2014

Een inleiding in de marxistische literaire kritiek

Alexander Voronski (1884-1937)
Na de Russische revolutie werd Alexander Voronski een van de vooraanstaande literatuurcritici van de Sovjet-Unie. Na de dood van Lenin koos hij de kant van Trotski in diens strijd tegen Stalin. Hij werd ervoor geëxecuteerd. In 1998 verscheen een keuze uit zijn werk, een Engelse vertaling van zesentwintig artikelen, essays en redevoeringen die Voronski tussen 1911 en 1936 geschreven heeft. (°) De bundel heet Art as the Cognition of Life, wat wil zeggen dat kunst ons iets over ’t leven kan leren. 
Voronski legt ons uit hoe we dat aan boord moeten leggen. De man is een marxist. Hem interesseert de vraag in hoeverre gevoelens, gedachten en stemmingen die in een literair werk uitgedrukt worden, rijmen met de belangen van een sociale klasse. Ook vraagt hij zich af welke rol concrete deze en gene artistieke doctrines in de sociale strijd spelen.
Sociologisch onderzoek, zo stelt Voronski, volstaat echter niet om een literair werk te waarderen. Zo’n onderzoek mag dan voorop staan, het is niet compleet. Aan literatuur hangt immers een on(der)bewust kantje; ze komt in belangrijke mate intuïtief tot stand: Intuition is our active unconscious. Intuitive truths are authentic and indisputable; they require no logical verification and frequently cannot be verified by logical means precisely because they undergo preliminary development in the subconscious realm of our life and then reveal themselves immediately, suddenly and unexpectedly in our consciousness, as if they were independent of our “ego,” and not subject to its preliminary work’. Daarom moet de criticus tegelijk nagaan, zegt Voronski, in hoeverre een boek ‘esthetisch waar’ is. Dat laatste is een merkwaardig begrip en Voronski moet veel moeite doen om het uit te leggen: For the artist thinks in images: the image must be artistically true, i.e., it must correspond to the nature of what is portrayed. In this lies perfection and beauty in the work of an artist. Elders zegt hij: ‘The aesthetic evaluation is made as a result of the sensation that the artist has correctly, comprehensibly and accurately constructed his images for us.’ En ten slotte: ‘Our mind takes an active part in the creation of the image, but an even greater part in its creation belongs to unconscious creative work. The image is aesthetically evaluated, and the aesthetic evaluation is not devoid of rationalistic elements, but in its underlying core it is also intuitive. Therefore there is no foundation to say that the definition of art as thinking with the help of images suffers from narrow rationalism. Only such a definition gives a satisfactory answer, from the standpoint of Marxism, to the question: what is artistic truth?
Ik probeer samen te vatten. De literaire criticus, zegt Voronski, onderzoekt hoe sociale strijd en klassenbelangen in de literatuur tot uiting komen, er rekening mee houdend dat de auteur in belangrijke mate geleid wordt door onder- of onbewuste mechanismen die hem juist daardoor een aparte plaats bezorgen.
Karel van het Reve verduidelijkt me een en ander. In een lang essay (°°) onderzoekt hij ‘de behoefte, reeds bij Marx te vinden en in het westerse en Russische marxisme nergens ontbrekend, om het schone te verbinden aan het goede (…)’  Veel later lees ik een kunstkritiek van Ove Knausgard die me leert dat wat Van het Reve opmerkt niet alleen voor marxisten geldt. Over Inger in het zwart, een schilderij dat Edvard Munch van zijn zuster maakt, zegt Knausgard: 'Ik raak vervuld van iets wat op vreugde lijkt als ik het zie. Iets onvoorwaardelijk goeds.' (°°°)
Van het Reve citeert een mij onbekende literair criticus die over de personages van Dostojevski zegt: ‘De personages maken zich los van hun schepper, voeren hun eigen leven, tot de uiterste consequenties van hun aangeboren aard en de dialectiek van hun levensontwikkeling, van hun wereldbeschouwelijke strijd verloopt in een heel andere richting dan de publicist zich ten doel stelde. De dichterlijke juiste vraagstelling wint het van de politieke bedoeling, van de sociale reactie van de schrijver.’ 
[Veel later — dit stukje is echt een 'work in progress' geworden, ooit moet ik dit eens helemaal herschrijven — lees ik dat Trotski daar krek 't zelfde over denkt: 'A literary work is "truthful" or artistic when the interrelations of the heroes develop, not according to the author's desires, but according to the latent forces of the characters and the setting.' Ik citeer uit 'Historical Objectivity And Artistic Truth, in Leon Trotsky on Literature and Art.]
Wat het marxisme van Voronski ook doet is het schone koppelen aan 'het ware’. Wat Voronski ons bijgevolg probeert te zeggen is dit: literatuur bezorgt ons een soort intuïtieve kennis die ons helpt om de realiteit te begrijpen. Ook dat vind ik weer bij Knausgard: 'Ja, er bestaat intuïtieve kennis, er bestaat stille wijsheid, er bestaat instinctief inzicht, en dit onuitgesproken begrip van de wereld maakt, geloof ik, een groter deel van onszelf uit dan we vermoeden. En juist doordat dit begrip van de wereld gebaseerd is op gevoelens, nooit expliciet geformuleerd of beargumenteerd is, ontsnapt het aan het apparaat waarmee we gewoonlijk de wereld begrijpen, namelijk het verstand en de taal van het verstand, en is het bijna onzichtbaar en ongeïdentificeerd.' (°°°)
Gekoppeld aan wat van het Reve zegt: dat intuïtieve karakter maakt dat literatuur — en kunst in 't algemeen — waarheden aan het licht brengt die niet meteen door de auteurs zelf bedoeld zijn. 
De Duitse literaire criticus Marcel Reich-Ranicki is het daar ongetwijfeld mee eens. Hij is van mening dat ‘de meeste schrijvers niet veel meer van literatuur begrijpen dan vogels van ornithologie. En dat ze hun eigen werk al helemaal niet kunnen beoordelen. Want doorgaans weten ze weliswaar wat ze ongeveer wilden laten zien en verduidelijken, bereiken en bewerkstelligen, maar die wetenschap vertroebelt hun blik op wat ze werkelijk hebben gepresteerd en gemaakt. De criticus moet onderzoeken — zo grondig en zorgvuldig als maar mogelijk — wat de auteur heeft geschreven. Wat de auteur verder over zijn werk heeft te zeggen, moeten we niet negeren, maar ook niet bijzonder serieus nemen.’ (°°°°)
Flor Vandekerckhove

(°) Aleksandr K. Voronsky, Art as the Cognition of Life: Selected Writings, 1911–1936, trans. and ed. Frederick S. Choate (Mehring Books, 1998), 190 ps.Er bestaat ook een website met teksten van Voronski: http://sovlit.org/akv/index.html.

(°°) Karel van het Reve. Sovjet-annexatie der klassieken. Bijdrage tot de geschiedenis der Marxistische cultuurbeschouwing. (1954). Opgenomen in Verzameld werk, deel 1. A’dam. Uitgeverij G.A. van Oorschot. 2008. 
(°°°) Karl Over Knausgard. Zoveel verlangen op zo'n klein oppervlak. Een boek over de werken van Edvard Munch. Vertaald door Sofie Maertens en Michiel Vanhee. 2018. A'dam, Athenaeum—Polak & Van Gennep.De citaten bevinden zich respectievelijk op ps 49 en 48. Net zoals dat voor de citaten van Karel van het Reve en deze van Marcel Reich-Ranicki betreft zijn deze van Knausgard later aan dit essay toegevoegd. Knausgard zegt trouwens nog wel meer dat ik in verband wil brengen met Voronski. Bijvoorbeeld waar hij op p.49  over Inger in het zwart zegt: 'Als iemand Munch had gevraagd zijn zusje te omschrijven, of als Munch op papier had gezet wat hij over haar persoonlijkheid dacht, had wat hij over haar schreef ons vermoedelijk een vaag idee gegeven over haar, maar het unieke, wat wat van Inger Inger maakte, zou ons zijn ontgaan. In dit schilderij is dat niet zo, we zien onmiddellijk wie ze is, en om die aanwezigheid gaat het hier.'  Knausgard illustreert hier op sublieme wijze het begrip 'esthetisch waar' dat Voronski gebruikt en waar ik zo mee geworsteld heb. Wellicht herwerk ik dat alles in een nieuw essay.
(°°°°) Marcel Reich-Ranicki, Mijn leven. A’dam. Uitg. Bert Bakker. 2000.

Geen opmerkingen: