LUCRÈCE WOONDE MET haar grootmoeder in de Avenue Marc Samdam⇲, straat die toen al Prinses Marie-Josélaan heette. Dat ze in die laan woonde, herinner ik me goed, wat ik me niet herinner is het exacte huis. Josée Boncquet snelt me ter hulp, Lucrèces huis is, beginnend van links, tweede in de rij. Josée weet ook dat Lucrèce Verlinde heet en haar grootmoeder Stefanie.
Dat ik me daar iets van herinner, komt doordat Lucrèce een keer mijn oppas geweest is — babysit bestond nog niet, toch niet in ’t Nederlands. Waarom dat meisje op mij moest passen weet ik niet, maar ’t was wel ongewoon. Mijn grootouders woonden vijftig meter daarvandaan en ik zie geen enkele reden waarom moeder me bij Lucrèce achterliet, ik vermoed een drama. Hoe dan ook, Lucrèse stal mijn kinderhartje.
In deze nieuwe alinea zijn we alweer ouder, ik schat zij vijftien en ik elf. Lucrèce staat parmantig in het poortgat van het lunapark⇲. Ik sta aan het andere uiteinde en hou haar in ’t oog. De situatie is duidelijk, ze wacht op iemand. Na enige tijd wordt dat iemand die niet komt. Intussen hoop ik dat ze zegt: ‘Ben hij dat jongetje waarop ik ooit moest babysitten?’ (Tegen die tijd is dat woord ook hier al ingeburgerd.) Ik trek mijn stoute schoenen aan, stap ermee op haar af en zeg: ‘Ik ben dat jongetje waarop je…’ Ze blaft me af: ‘Laat me met rust!’ Ik weer naar de andere kant van dat poortgat.
Ik weet het wel: elke vrouw die ongevraagd door een vent aangesproken wordt, denkt — terecht — dat hij met haar wil neuken, maar ik was geen vent, ik was een kind. 'k Weet ook dat er een eerste keer voor alles ⇲ is en dat was de eerste keer ik door het andere geslacht afgewezen werd, nog te jong weliswaar om het aldus te kunnen duiden. Nu ik daar een beetje over nadenk — man zijnde en zo — vind ik het wel spijtig, ze had me veel kunnen leren. En die kerel waarop ze wachtte kwam toch niet.
In deze nieuwe alinea zijn we alweer ouder, ik schat zij vijftien en ik elf. Lucrèce staat parmantig in het poortgat van het lunapark⇲. Ik sta aan het andere uiteinde en hou haar in ’t oog. De situatie is duidelijk, ze wacht op iemand. Na enige tijd wordt dat iemand die niet komt. Intussen hoop ik dat ze zegt: ‘Ben hij dat jongetje waarop ik ooit moest babysitten?’ (Tegen die tijd is dat woord ook hier al ingeburgerd.) Ik trek mijn stoute schoenen aan, stap ermee op haar af en zeg: ‘Ik ben dat jongetje waarop je…’ Ze blaft me af: ‘Laat me met rust!’ Ik weer naar de andere kant van dat poortgat.
Ik weet het wel: elke vrouw die ongevraagd door een vent aangesproken wordt, denkt — terecht — dat hij met haar wil neuken, maar ik was geen vent, ik was een kind. 'k Weet ook dat er een eerste keer voor alles ⇲ is en dat was de eerste keer ik door het andere geslacht afgewezen werd, nog te jong weliswaar om het aldus te kunnen duiden. Nu ik daar een beetje over nadenk — man zijnde en zo — vind ik het wel spijtig, ze had me veel kunnen leren. En die kerel waarop ze wachtte kwam toch niet.
Uitgeverij De Lachende Visch presenteert Vanaf de vuurtoren, bundel met vijftig korte essays van Flor Vandekerckhove. Zoals alle e-boeken van uitgeverij De Lachende Visch is ook Vanaf de vuurtoren gratis voor elkeen die erom vraagt, ’t is een gift van de schrijver aan zijn lezers. De bundel (e-boek, pdf of epub naar keuze) ligt klaar in De Weggeefwinkel. Doe het meteen via liefkemores@telenet.be⇲ (vermeld de titel) en het boek ligt meteen in uw mailbox. |