donderdag 31 oktober 2013

In de ruimte van de ziel gloort de revolte

KENT U het verschil tussen het ‘moi social’ en het ‘moi profond’onderscheid waarop de Nederlandse auteur Oek de Jong wijst in zijn boekje Wat alleen de roman kan zeggen. (*)  Oek ging dat onderscheid halen bij Proust. Die had het over de gedaante die we aannemen als we ons in het sociale leven begeven, gedaante die nauwelijks lijkt op de mens die we diep van binnen zijn en die we, ook voor onszelf, verborgen houden.
Het is aan dat onderscheid dat de roman vandaag bestaansrecht ontleent: ’[D]e camera kan niet in onze hoofden kijken. (…) Het subtiele en mysterieuze weefsel dat we bewustzijn noemen blijft in een film onzichtbaar. Alles wat we in het dagelijks leven voor anderen verborgen houden, alles wat we voor onszelf verborgen houden, de manier waarop we de dingen zien en beleven, de gelaagdheid van gevoelens, ons plotselinge inzicht, onze onbewuste drijfveren, onze momenten van extase — het is voor de camera onbereikbaar en door acteurs niet volledig uit te beelden.’ Maar wat voor de camera onmogelijk is, kan de romancier wel bewerkstelligen: ‘Door te schrijven, scherpen we onze waarneming en onze geest en roepen we dingen in onszelf op die we op geen enkele andere manier zouden kunnen oproepen — en ook het onbekende dat ons onbewuste tijdens het proces prijsgeeft gaat behoren tot onze exactheid.’
Dat voor wat betreft de schrijver.  En hoe zit het met de lezer? Is de roman vandaag nog relevant? Zijn er inmiddels geen andere middelen om aan de verhalenbehoefte te voldoen? Ja, die zijn er wel degelijk, maar de roman verschilt grondig van die andere manieren van vertellen: ‘Lezen is in de eerste plaats een zaak van de verbeelding (en dat is meteen het grootste verschil met het kijken naar een film).’
Tot hiertoe lijkt het erop dat het pleidooi van Oek de Jong nogal vaag blijft: het diepe ik, het onbewuste, de geest, de ziel, de psyche… Maar hij concretiseert het wel. Een essentieel onderdeel van het lezen, zegt hij, is de mijmering: ‘Het is de toestand waarin het lezen tijdelijk wordt onderbroken, omdat er gedachten, herinneringen of beelden opkomen die losstaan van het boek, maar er zonder het boek niet zouden zijn. Tijdens het lezen kan een gebeurtenis van tien jaar geleden plotseling terugkeren in je geheugen en wel zo dat je meteen begrijpt wat er zich destijds nu werkelijk heeft afgespeeld en wat die gebeurtenis voor je heeft betekend. Op een ondoorgrondelijke manier heeft de romantekst dit in je losgemaakt. (…)’ 
Zelf vind ik dat alles niet voorbehouden voor de roman. Ook het korte verhaal en het zeer korte verhaal zijn in staat om de mijmering op te roepen. Dus, waarom dan nog tijdrovende romans?
Auteurs èn lezers van romans stellen een politieke daad, zegt Oek, want ja, leg het maar eens uit in de RVA, de VDAB, aan de meestergast of aan je echtgenoot: ‘Ik wil de rust hebben om de taal van een dichter tot me door te laten dringen. Ik wil muziek kunnen opzetten om er werkelijk naar te luisteren. Ik wil aan een roman beginnen waar ik twee weken mee bezig zal zijn. Ik wil voor het raam staan of in het vuur staren. Ik wil de ruimte van de ziel betreden.’  Holala, zie ik daar het licht van de revolte gloren?

Oek de Jong, Wat alleen de roman kan zeggen. 2013. A’pen/A’dam Uitg. Augustus. 12,50 euro. ISBN 978  90 254 4213 2. Alle citaten komen uit dat boek.

Geen opmerkingen: