donderdag 27 december 2012

De ideologie van de N-VA ontrafeld


Ico Maly leverde een proefschrift af over de achterliggende ideologie van de N-VA in het algemeen en die van Bart De Wever in het bijzonder. De uitgeverij EPO maakte er een boek van en dat boek is op vele vlakken van grote betekenis. Niet in de laatste plaats omdat niet-academici, zoals ik, daardoor in staat gesteld worden de filosoof Maly te volgen op de vele wegen die hij inslaat om een ideologie te doorgronden.
Een aantal van die wegen zijn hoofdwegen (de hedendaagse en historische denkers naar wie De Wever en de zijnen refereren), andere zijn zijwegen (over taal & politiek, over de nieuwe media…), maar al die wegen openen vergezichten die de specifieke queeste van Maly verduidelijken, zelfs ver overschrijden. Meer bepaald roept het boek bij mij de vraag op of dergelijk onderzoek naar de ideologie van andere politieke partijen ook zo’n verhelderend en interessant werk zou opleveren. Wat zouden we allemaal te weten komen als iemand van het kaliber van Maly zich over de ideologie van de Open VLD zou buigen? Zou de ideologie van de sp.a vandaag ook nog gegrondvest zijn op grote denkers? (Dan slagen de socialisten er toch wel in die goed weg te steken.) En wat mij persoonlijk nog ’t meest interesseert: zou de lezer schrikken wanneer hij dergelijk diepgravend onderzoek te lezen krijgt over de ideologie van de PVDA. (Komen we dan weer bij ‘Een andere kijk op Stalin’ terecht?)
Ik heb, hoe dan ook, veel bijgeleerd. Over de anti-Verlichting bijvoorbeeld (waarvan De Wever een volgeling is en waarover ikzelf nooit eerder gehoord had), over de rol van de taal in de politiek, bladzijden die mij uitermate geboeid hebben (‘De betekenis van taal ligt dus niet vast, maar is onderdeel van een constante (machts)strijd’). Over de omvangrijke rol die micromedia (websites, blogs e.d.) spelen in het populariseren van de ideologie van de N-VA. Maly ontrafelt al die uitingen en komt tot de conclusie dat een beperkt aantal mensen een zeer divers aanbod aan dergelijke Vlaams-nationalistische micromedia aanbieden. Daar zitten toonaangevende figuren en organisaties bij, maar ook rare kwasten.
Zo’n rare kwasten kom je ook op straat tegen, zo voeg ik er zelf aan toe. Zo kwam er onlangs iemand in ’t nieuws die het blijkbaar als zijn levenstaak beschouwt om alle anderstalige woorden in de reclame op de Lijn aan te klagen. Of pak nu de volksgenoot die ik zomer na zomer op de Oostendse Zeedijk zag wandelen, een enorme leeuwenvlag ter hand. Met toegesnoerde bottines tussen de zonnekloppers, houzee!  Wat beweegt zo’n mensen eigenlijk? Wel, het boek van Ico Maly heeft het me uitgelegd. Maar minder schrik van dat soort volk heb ik er niet door gekregen, integendeel.
Flor Vandekerckhove

Ico Maly, N-VA, Analyse van een politieke ideologie, 2012 EPO Berchem, 34,95 €. ISBN 978 94 91297 30 4.

woensdag 26 december 2012

Bredense verzetsstrijders met een straatnaam

— Twee prenten die destijds in het inmiddels verdwenen kapelletje in de Kerkstraat te Bredene Dorp te zien waren, samen met nog twee andere waarop de slachtoffers van WO I vermeld werden. Vandaag bevindt er zich een vergelijkbaar monumentje nabij de ingang van de openbare bibliotheek. (Archief Louis Vande Casteele.) —

De Tweede Wereldoorlog laat in de straatnamen van Bredene nogal wat sporen na. In Bredene Sas is er een Breendonklaan. De verbindingsweg tussen ’t Sas en 't Dorp is naar Fritz Vincke genoemd. In WO II maakt deze Vincke deel uit van een verzetsgroep. Hij wordt op 30 augustus 1943 in Klemskerke opgepakt. Uiteindelijk komt hij in het concentratiekamp Gross-Rosen terecht en overlijdt er tussen 10 en 12 februari 1945, op weg naar kamp Dora. Het Frans Provoostplein is genoemd naar een Bredense veldwachter, gestorven te Dachau op 3 februari 1945. Deze verzetsman is van de Eerste escouade (een groep van 10 man en een overste) van het eerste peloton Bredene. Hij is op 3 april 1944 aangehouden, wordt op transport gezet naar het concentratiekamp van Dachau waar hij overlijdt. In 1952 wordt de Louis Vander Schraeghestraat aangelegd. Vander Schraeghe is leider van de Tweede sectie van ‘Schuiloord Oostende’. Op 4 april 1944 wordt hij aangehouden en overgebracht naar het concentratiekamp Flosenburg. In mei 1945 wordt hij bevrijd. Hij keert terug naar Bredene waar hij op 17 juni 1946 overlijdt. (1)
Er is ook een Henri Vanblaerestraat. De automecanicien Henri Vanblaere heb ik al hier eerder al vermeld. Tijdens WO II is hij in Bredene leider van het O.M.B.R. (Organisation Militaire Belge de Résistance). Hij wordt door collaborerende Bredenaars verraden. Aangehouden op 9 september 1943 is hij naar Duitsland gedeporteerd. Hij komt via Gross-Strehlitz in het kamp van Gross-Rosen terecht. In dat kamp overlijdt hij begin december 1944. Over Vanblaere verklaart een lotgenoot: 
’il a été courageux jusqu’au bout et il est mort en patriote et en bon chrétien (un prêtre l’a vu avant sa mort) ne regrettant rien de ce qu’il avait fait et prêt à recommencer.’ (2)
Flor Vandekerckhove


(1) Met dank aan Louis Vande Casteele die me de gegevens over deze straatnamen doorstuurde. 

(2) Uit het familiearchief van Mireille Vanblaere.


[Dit stukje werd al in 2012 in De Laatste Vuurtorenwachter gepost; ik redigeerde het opnieuw in 2020. In 2021 doe ik dat nog eens, nu ten behoeve van de FB-groep Bredene Voor & Van Iedereen.]


In Gauw! herinnert Flor Vandekerckhove zich zijn kindertijd.

De e-boeken van Flor Vandekerckhove zijn gratis. 

Vraag erom via liefkemores@telenet.be.







zaterdag 22 december 2012

Kerstrozen op de scheepswerf, een kerstverhaal

Ik liep over de smalle rand tussen kajuit en kaai. In de raampjes zag ik de schippersvrouw. Jong, vijfendertig, hooguit veertig. ‘Hoi jongen,’ riep ze, ‘kom me eens helpen.’ Ze droeg een nachtkleed met bloemenmotief, kerstrozen. Daaronder niets, dat kon je zien. ‘Kun je me helpen die kast te verzetten?’ 
Ik trok en trok. De kast bewoog niet. Ik liep rood aan en keek vertwijfeld naar de vrouw die aan de andere kant stond te duwen. En toen gebeurde het. Ze keek me recht in de ogen, haar kerstrozen bloeiden open, haar witte borsten staken als sneeuw af tegen d'r vuurrode gezicht. ‘Wacht,’ zei ze. ‘Wacht. We gaan ’t anders doen. Ik zal je een neutje geven, daar doe je krachten van op.’ Ik probeerde overeind te komen, wat me niet lukte. Een breuk. Helemaal voorovergebogen strompelde ik tot bij de sofa. Traag legde ik me op mijn zij. ‘Pijn?’ vroeg ze, ‘heb je je verwond, jongen?’ Ze kwam naar me toe, waas voor d’r ogen. Kerstrozen maakten plaats voor haar sneeuwwitte lichaam. Ze toonde boezem, buik, dijen. De kerstrozen vielen op de grond. En ik kon niet bewegen. ‘Wacht,’ zei ze, ‘ik zal je helpen.’ Haar stem klonk schor. Ze ging vlak voor me op haar knieën zitten en begon aan mijn overall te friemelen. In minder dan geen tijd had ze mijn rits open, ze haalde mijn pik uit en begon hem te kussen.
Gerommel. In een mum van tijd had de vrouw haar kerstrozen weer aan. Ik lag daar op de bank, met een bloot piemeltje. ‘Wat ben jij hier godverdomme aan het uitspoken? Denk je dat ik je betaal om mijn vrouw te neuken?’ De schipper greep het Jezusbeeldje uit de kerststal en keilde het naar mijn hoofd. Bloed uit een wenkbrauw. Nu greep hij naar een van de drie wijzen. Ik liet me uit de sofa vallen en kroop op handen en voeten door de kajuit naar het trapje. ‘Hier! Dat zal je leren.’ Het Melchiorbeeldje miste doel, vloog door het deurgat en knalde tegen de kaaimuur aan stukken. Vrouw schreeuwde. Man schreeuwde. Moeizaam kroop ik de passerelle op. Boven veegde ik het bloed weg dat me het zicht belemmerde. Op de kaai legde elkeen het werk neer om te komen kijken. Met de grootste moeite beklom ik de passerelle. Als een bultenaar liep ik de kaai op, in de verse sneeuw liet ik een bloedspoor achter. In de poort stond de baas, we zeiden beiden geen woord. Gekromd sukkelde ik naar mijn fiets. Op een sukkeldrafje reed ik de kaai af. De lucht zat vol sneeuw, kerstavond begon over de haven te vallen. 
Toen brak mijn fietsketting. En mijn val was dusdanig dat ik waarlijk de sterre zag stillestaan.


Nu we het toch over een 

blanke boezem hebben

dinsdag 18 december 2012

Waarom ik de roman Amandine geschreven heb




‘Ecrire est un acte d'amour. S'il ne l'est pas, il n'est qu'écriture’ (Jean Cocteau)

Op 31 december 2007 maakte ik een eind aan mijn bezigheid als auteur-publicist, een activiteit die ik tot dan in bijberoep uitgeoefend had. Eerder al had ik noodgedwongen een punt gezet achter mijn betrekking als redacteur van Het Visserijblad; de visserij was immers zo klein geworden dat het voor een journalist niet meer mogelijk was er een boterham aan over te houden.
Ben ik vervolgens opgehouden met schrijven? Godver neen. Wat eerst noodgedwongen beslist werd, is nadien een deel van mezelf geworden. Dat schrijven… dat blijkt voor mij als eten en drinken te zijn. Meer zelfs, de praktijk van het schrijven maakt me gelukkig. Waarom zou ik er dan mee ophouden?
Dat blijkt iets te zijn wat mensen maar moeilijk begrijpen (en officiële instanties al helemaal niet). Als je er niet voor betaald wordt, waarom zou je het dan doen? Waarom zou je je onledig houden met iets wat ‘niet opbrengt’? Het antwoord is nochtans eenvoudig. Haalt u dan een inkomen uit het ademen? Vraagt u geld om te eten? Rekent u iets aan om te vrijen? En als het antwoord neen is, waarom houdt u er dan niet mee op?
Wat als noodzaak begonnen was, werd een vrije keuze. De economie van de markt werd vervangen door deze van de gift. Wat een beroep was, werd een eigenheid. Je proeft de woorden die de jonge journalist Karl Marx al in 1842 neerschreef: ‘De eerste voorwaarde voor de vrijheid van drukpers bestaat hierin dat ze niet langer een vak is’. Je ervaart de vrijheid waarover dat citaat het heeft. Je verlaat het terrein van de dubbele moraal.  Een vrouw die vrijt om er geld aan te verdienen noem je een hoer, hoe heet een auteur dan die schrijft om er geld aan over te houden? Wat een inzicht!
En je blijft schrijven. Je doet het niet beroepshalve, wat niet betekent dat het een hobby wordt. Het betekent evenmin dat je het minder goed gaat doen. Je blijft schrijven om dezelfde reden die je laat ademen, eten, vrijen… Omdat je het kunt! Het devies van Van Eyck wordt het jouwe: als ic can.
Op die manier is ook de roman Amandine ontstaan.  Voor mij was het schrijven van Amandine de kers op de taart van een kwarteeuw schrijversengagement in de visserij.  Er was immers iets wat nog nooit over onze visserij geschreven was. Er bleef een gebied onaangeroerd, een zone die blijkbaar buiten het gezichtsveld valt en desondanks deel van uitmaakt. 
Hoe moest ik dat gebied omschrijven? Het ging over ervaringen die met persoonlijke gevoelens te maken hebben, over angst, over de voortdurende interactie van mens en natuur; het ging over de bijna oneindig complexe, onderlinge relaties van mensen, de opbouw van het 'innerlijk leven', datgene wat de pastoor de 'ziel' zou noemen en Bart De Wever ‘identiteit’ en wat ikzelf het ‘imaginaire’ noem… En wie ‘imaginair’ zegt, zegt roman.  Die roman is er nu gekomen en hij heet Amandine.  Voor de rest kan ik alleen maar hopen dat ik in mijn opzet geslaagd ben, want ik heb Amandine geschreven, Van Eycks devies indachtig, zo goed als ic can.
Flor Vandekerckhove

Dat het boek vervolgens ook beschikbaar gemaakt werd, is dan weer helemaal de verdienste van Jo Clauwaert die het niet alleen illustreerde en vorm gaf, maar ook voor eigen rekening liet produceren. Wilt u het thuisbezorgd krijgen dan stort u 24,99 € op rekening van CDVProductions te De Pinte (iban: BE06 0011 9550 7822 -bic: GEBABEBB). Inmiddels is het boek uitverkocht, misschien heeft Clauwaert er nog enkele liggen, wie weet. Wie meer wil weten vraagt het per mail aan cdvproductions@skynet.be.

woensdag 12 december 2012

Het hoofddoekendebat


‘Stel nu,’ zo begint hij zijn argumentatie, ‘dat er een religie zou bestaan die vrouwen verplicht een omgekeerde pispot op het hoofd te zetten…’
Hij zit op de eerste rij in de zaal die halfgevuld is met mensen die, zoals ik, hun tijd verliezen met het bijwonen van lezingen. Ze zijn eenzaam en zoeken het gezelschap op, ze zijn arm en zoeken de gratis warmte, ze zijn oud en ze zoeken iemand die bereid is om te luisteren.
Hij mist geen enkele lezing en hij mist geen enkele gelegenheid om zijn mening te ventileren. Hij is een querulant. ‘Zou je in het OCMW willen bediend worden door zo’n gelovige die met een pispot op het hoofd achter het loket zit?’ De stilte in de zaal maakt plaats voor geroezemoes, want het OCMW is ons terrein. Niemand lacht. Iedereen maakt zich dik.
Het gaat vanavond over het hoofddoekenverbod. Moslimvrouwen die in een openbare dienst werken mogen hun hoofd bedekt houden, maar niet als ze een functie hebben die hen met het publiek in contact brengt.
Er gaan vingers in de lucht. De ene mens vindt dit en de andere vindt dan weer iets anders. Iemand vindt het voorbeeld uit de lucht gegrepen, een andere weet dat gelovigen de raarste dingen doen. En ’t is waar, je ziet van alles op straat.
Het laatste woord is bijlange nog niet gezegd. De querulant heeft het hoofddoekendebat opengegooid en hij weet het. Hij gaat door: ‘Stel dat de mormonen een nieuwe regel uitvaardigen en dat hun missionarissen niet meer, zoals nu, in een deftig pak bij je aanbellen, maar met zo’n pispot op het hoofd… Zou je hen dan binnenlaten?’
Zelf laat ik nooit mormonen binnen, pispot of niet. De man werkt me op de zenuwen. Ik kijk op mijn horloge en zie dat het tijd wordt om op te stappen.
Ik zit op de laatste tram die me naar huis kan brengen. Voor me zit een jongen met een gekleurde hanenkam. Ik vraag me af of de querulant hem zou binnenlaten mocht die jongen aanbellen om van zijn geloof te getuigen. Zou die jongen als lesgever op een school toegelaten worden (bijvoorbeeld in een school waar de leerlingen verplicht worden om pispotten omgekeerd op het hoofd te dragen)? Kan zo iemand als adviseur in de bank werken (of laten de mensen zich liever een belegging aansmeren door een deftig burgermannetje)? Zou ik mezelf laten opereren door een steengoede chirurg met zo’n hanenkam (of verkies ik iemand die er deftig uitziet en er nogal eens naast snijdt)? Ik moet glimlachen om mijn avondlijke bedenksels, want er is weinig kans dat die jongen een lesgever is, nog minder dat zo iemand de beurskoers volgt en er is geen enkele kans dat hij een steengoede chirurg zou zijn, want die zitten niet op de tram.
Vrouwen daarentegen die omwille van hun geloof omgekeerde pispotten op het hoofd dragen … Ik weet niet wat ik er moet van denken.
Het is koud in mijn huis. Morgen is er een lezing over de klimaatopwarming.
Flor Vandekerckhove

vrijdag 7 december 2012

De memoires van Jef Turf

Jef Turf en Miel Dullaert (links) die Jef na diens defenestratie
in De Rode Vaan zou opvolgen. (foto Jo Clauwaert)
[DLVuurtorenwachter postte dit stuk in 2012. In 2022 redigeer ik het opnieuw, nav het overlijden van Jef Turf. Een in memoriam.]

Ouder wordend ervaar ik een toenemend plezier bij het lezen van memoires en (auto)biografieën. Dat komt doordat het levens-beschrijvingen van tijdgenoten zijn. Ze gaan over situaties die we zelf beleefd hebben, over mensen die we gekend hebben. Hun vragen waren de onze. We deelden hun antwoorden of we zetten ons ertegen af, maar het waren hoe dan ook antwoorden van onze eigen tijd. Dat geldt ook voor de memoires van de ex-communist Jef Turf (°1932 - †2022).
Turf, van opleiding kernfysicus, werd in 1953 lid van de KPB, de Kommunistische Partij van België (met een K, wie progressief was gebruikte in die tijd de progressieve spelling). In 1963 werd hij partijfunctionaris. Later werd hij er Vlaams voorzitter van en politiek directeur van het partijweekblad De Rode Vaan. Hij kwam in conflict met de partijleiding en werd ontslagen.
In memoires kun je niet over de anekdotes heenstappen, 't zijn de balletjes in de soep van een mensenleven. Bovendien valt er veel uit te leren.  
‘Een ander gevolg van mijn vrije keuze voor de KPB had betrekking op de verwachte promotie van mijn vader voor de post van hoofdinspecteur voor het lager onderwijs. Hij greep naast die promotie. Later ontdekte hij in zijn dossier in Brussel een brief aan de minister, van de hand van de befaamde dichter en literator Karel Jonckheere. Daarin werd vermeld dat de zoon van de kandidaat-hoofdinspecteur Turf actief was als communist aan de Gentse universiteit. Dat moest doorgaan voor een argument tegen de benoeming van zijn vader. Daarbij dient vermeld dat mijn vader bevriend was met Karel Jonckheere, die destijds eveneens in Koksijde woonde, en die hij regelmatig trof in een plaatselijke culturele vereniging.’ (p.53)
Zo ging dat in die tijd onder intellectuelen en zo gaat het waarschijnlijk nog altijd.
Beweren dat ik Jef Turf goed gekend heb, zou overdreven zijn, maar we waren in Gent beiden actief in wat klein links genoemd werd. Dat bestond uit KPB, Amada (later PVDA) en RAL (later SAP). In verkiezingen dienden ze aparte lijsten in. Na afloop werden die partijtjes op de televisie uitgenodigd om het over hun povere resultaten te hebben. Daar werden de woordvoerders telkens bijeengezet, wat de wederzijdse vijandigheid danig accentueerde.
Jef was over die andere twee partijtjes niet te spreken. Over een ervan schrijft hij: 
‘Het ontstaan van Amada (…) werd met veel wantrouwen bekeken binnen de KPB. (…) de “Amadezen” benaderden de arbeiders net zoals de kolonialen de inboorlingen bekeken: zij moesten bekeerd worden (…)’. (p.156) 
Over het derde en allerkleinste (RAL/SAP, waarin ikzelf actief was) vind ik in de memoires niets terug, maar ik herinner me dat hij ons neerbuigend de bibliothecarissen van de revolutie noemde.
Die bibliothecarissen hanteerden een politieke tactiek waarbij we de andere twee opriepen om samen naar de verkiezingen te trekken. Naast nog andere dingen was dat ook wel een lepe truc. Weigerden ze, dan konden we hen aanwijzen als zaaiers van verdeeldheid; stemden ze toe, dan konden we ons piepkleine karretje aan hun toch iets grotere treinstellen vasthangen. Die anderen waren echter ook niet van gisteren en ze hielden wijselijk de boot af…  Behalve twee keer tijdens de gemeenteraadsverkiezingen aan het begin van de jaren tachtig. De KPB was toen al in volle electorale neergang en in een poging om die neergang te verdoezelen besloot Jef om in Gent op ons aanbod in te gaan. De eurocommunisten van Turf en de trotskisten van de RAL vormden samen met onafhankelijke kandidaten een verkiezingslijst, eerst KPE (Kommunistisch Progressieve Eenheid) en later WERK. Ik was een van de architecten ervan en in die periode leerde ik Turf toch ietwat beter kennen.
En zo kwam het dat de RAL erin slaagde om in haar Gentse lokaal (het inmiddels afgebroken) Stapelhuis↗︎ een meeting te organiseren waarop o.m. Jef Turf het woord voerde. Voor ons was dat een overwinning, het betekende dat de KPB ons niet langer kon verketteren.
Hier past een anekdote. Wij streefden het rotatieprincipe na. Gesteld dat iemand verkozen geraakte, zou die na enige tijd vervangen worden door een volgende. Jef, die op die gemeenschappelijke lijst de eerste plaats innam, was daar geenszins voor te vinden. Hij argumenteerde: ‘Als die mens dat goed doet, waarom zouden we hem dan vervangen?’ Ja, 'die mens' ambieerde al veel te lang een politiek mandaat dat hem salonfähig zou maken, hij ambieerde het daardoor een beetje te hard en dat kon hij niet wegsteken. Ik was niet de enige die het zag. Die verkiezingen leidden hoe dan ook weer eens tot niets en Jefs partijtje werd almaar kleiner:
‘Heb ik destijds een goede keuze gemaakt? Misschien wel, misschien niet. Maar wanneer men in het leven een belangrijke beslissing neemt, moet men daaraan vasthouden en ze niet telkens weer in vraag stellen. Ik heb mij gehouden aan mijn moeilijke beslissing, tot het bittere einde, toen de KPB mij niet meer nodig had en zelf verdween in het stof van de geschiedenis.’ (p.85)
In zijn memoires besteedt Turf uiteraard veel plaats aan wat daarvan, zijns inziens, de oorzaken zijn en hij besluit:
 ‘Vandaar de conclusie dat (…) wij fout waren door onze bijna exclusieve aandacht te richten op de directe economische aspecten van de proletarische strijd. Culturele — dus natiegebonden — elementen speelden minstens een even grote rol (…) het overwicht van de Russische interpretatie van Marx zorgde ervoor dat elke vernieuwende benadering (…) verwezen werd naar de schroothoop van het revisionisme.’ (p.120)
Dat van die Russische interpretatie is ongetwijfeld waar, maar wanneer hij opeens ‘natiegebonden elementen’ benadrukt, heeft hij daar slinkse bedoelingen mee. Die probeert hij te camoufleren met een citaat van de grote baas zelf, dat hij uit de catechismus van de marxisten haalt, Het Communistisch Manifest. Zegt Marx daar niet:
‘Het proletariaat, de onderste laag der tegenwoordige maatschappij, kan zich niet verheffen, niet oprichten, zonder dat de gehele bovenbouw der lagen, die de officiële maatschappij vormen, wordt opgeblazen.’ (p.120)
Wat u wellicht, net als ik, als een oproep tot maatschappelijke omwenteling leest, heeft volgens Turf een heel andere betekenis, die vermeende ‘natiegebonden elementen’ leiden hem naar het nationalisme:
'Dit “nationalisme” is trouwens een voorwaarde voor het “inter-nationalisme”. Men kan het ene niet tegenover het andere stellen.’ (p. 237) 
Wellicht vindt Jef dat een geslaagd voorbeeldje van dialectiek, andere mensen zullen het een sofisme noemen. Daarna is Turf niet meer te stoppen. De linkse politiek moet in de koelkast gestopt worden, aldus de gewezen voorzitter van de KPB. 
‘First things first: aan de orde is de confederalisering van ons land (…). Concreet: ik heb in 2010 voor N-VA gestemd, en zal dat nog doen (…)’ 
Verbazing alom! Maar niet getreurd. Eens Vlaanderen vrij is zal hij de linkse politiek weer uit zijn koelkast halen en:
‘de strijd helpen voeren voor een sociaal, democratisch en vooruitstrevend Vlaanderen en wellicht tegen de N-VA. Het is het onbegrip voor deze dialectiek dat vele linksen in Vlaanderen hindert en hen belet een rol te spelen die eigen zou moeten zijn aan de linkerzijde (…)’ (p.240-243) 
Hmmmm, hebben we niet altijd al gezegd dat de dialectiek van de KP’ers langs geen kanten deugt?

Jef Turf, Memoires – Van kernfysicus tot Vlaams communist -. Lannoo, 280 p., 24,99 euro, ISBN 978 94 014 0511 9

woensdag 5 december 2012

De Teken-Dingen van Chris Wuytack (*)


Er zijn maar weinig argumenten die mij kunnen overhalen om naar een vernissage te trekken. Voor de vuist weg kan ik er maar twee bedenken en 't zijn dezelfde die een mens naar familiefeesten drijven: je doet er iemand een plezier mee en er is spijs & drank. Toen ik op vrijdag 14 september naar Gent trok was dat alleen maar om Chris Wuytack plezier te doen, want ik had al gegeten. 
Aldaar in het Geuzenhuis exposeerde ze tekeningen en tekenfilmpjes.(**)  Ik had al eerder tekeningen van Chris Wuytack gezien en ik had er mijn welgemeende waardering over geuit: ze maakt origineel, uitgepuurd, minimalistisch werk. Waardering uitte zij vervolgens ook over mijn blog. Tijdens dat geschrijf over en weer bleek dat we niet alleen gemeenschappelijke kennissen hadden, maar ook dat zij professioneel redactiewerk verricht had. Dat laatste heb ik vervolgens schaamteloos uitgebuit om de komma’s correct geplaatst te krijgen in een manuscript waarop ik dwaas gekeken was.
U begrijpt dat ’t ene plezier ’t andere waard is: ik naar Gent.
Chris had erg haar best gedaan om de aanwezigen lang aan boord te houden. Dichteres Lut De Block (***) spaarde geen woorden om het werk in te leiden. Die woorden werden zelfs nu en dan onderbroken om er een streepje muziek tussen te lassen, een taak die violist Stefaan Smagghe (****) voor zijn rekening nam. Toch konden die twee me niet beletten om er vlug weer vanonder te muizen.  Waarmee ik al veel gezegd heb over mijn afkeer van vernissages, maar weinig over mijn waardering voor het werk van Chris Wuytack.
Elk kind dat voor het eerst een potloodstreep op papier zet ervaart het: hier gebeurt iets dat eten en slapen overstijgt. Hier gebeurt iets waar mijn ouders buiten staan, dit komt uit mezelf (en 't is geen kak).  Ouders die hun kind zodoende bezig zien, ervaren het eveneens. Door hun kind met dat potlood in de weer te zien, worden zij eraan herinnerd dat ook zij het ooit gekund hebben: uit het niets een schepping oproepen.
Die magie verlies je bij het opgroeien, want op weg naar de volwassenheid leer je tussen de lijntjes te kleuren. Je begrijpt dat ik het niet alleen maar over kleurboeken heb. Je schrijft zinnen waarin onderwerp, werkwoord en meewerkend voorwerp op de juiste plaats staan en je verliest de poëzie van woorden. Je leert over primaire en secundaire kleuren, je leert hoe de verhoudingen van het menselijk lichaam er op een blad uitzien en je verliest de mogelijkheid om iets uit het niets te halen. Wat een kind als scheppingskracht in zich heeft wordt gekanaliseerd naar het rationele, het nuttige, het economische, het aanvaardbare. Je leert je te gedragen als een volwassene en dat is iemand die bijvoorbeeld op tijd en stond naar zo’n vernissage gaat.
Dat opvoedingsproces… We zijn er allemaal door gemoeten en ook dat kind dat hierboven zijn eerste potloodstreep aan ’t zetten is, zal er niet aan ontsnappen. Ik zie ook niet goed hoe ’t anders zou kunnen, maar… dat we onderweg iets kwijtgeraakt zijn is een feit.
Kunstenaars zijn zich daarvan bewust. Pablo Picasso zei dat hij achttien jaar nodig had om als een volwassene te leren tekenen en dat hij vervolgens zijn hele leven lang geprobeerd heeft dat weer als een kind te doen.
Chris Wuytack doet dat nu ook. Zij heeft het academisme achter zich gelaten en ze zet, als ware het voor ’t eerst, het potlood op papier; een daad waarover ze zich verwondert, een daad waarover ook de toeschouwer zich verwondert, zelfs ergert, zo heb ik die avond opgevangen. Op sommige tekeningen staan ook letters, woorden, zinsneden, krabbels die op woorden gelijken, teksten waaruit de regels van de spraakkunst evengoed verdwenen zijn. Ze produceert daarnaast tekenfilmpjes waaraan ze ongetwijfeld veel energie besteed heeft, maar die economisch totaal onnuttig zijn. En dat alles — die potloodlijnen, die woorden, die filmpjes — stelt ze daar in Gent tentoon onder de kinderlijke naam Teken-Dingen.
Er is nog een goeie reden om naar een vernissage te trekken.
Je komt er al eens iemand tegen die je al lang niet meer gezien hebt.
Greta bijvoorbeeld die hier gefotografeerd wordt terwijl ze
een foto van Wuytack en Vandekerckhove neemt.
Zelf heb ik het werk van Wuytack op het internet leren kennen. En ik was er, zoals ik al gezegd heb, danig van onder de indruk. De vernissage heeft daar niets aan toegevoegd; omgekeerd zelfs, er werd daar iets van weggenomen. Vervreemding is het woord dat mij te binnen schiet. Dat komt doordat Chris Wuytack werk maakt dat mijns inziens niet in de winkel thuishoort, want ja, alles van waarde is daar te weerloos voor. En dat is natuurlijk wat zo’n vernissage ook is, de opening van een winkel (al mag dat niet zo genoemd worden, om redenen die socioloog Pierre Bourdieu goed uitgevist heeft). Maar goed, dat is wat ik ervan denk. Kijk eens naar: http://vimeo.com/47478668 (****) en denk er het jouwe van. Vind jij dat dit in een winkel thuishoort?
Heeft Chris Wuytack daar iets verkocht? Het zij haar gegund, want… hoe moet de kunstenaar anders aan een bete broods geraken? Voorwaar een probleem waar we allemaal mee worstelen, een nijpende kwestie die vooraan in onze agenda moet staan, vlak onder de titel: ‘Verdwijnt gij oude vormen en gedachten.’
Flor Vandekerckhove
(*) http://chriswuytack.blogspot.be/
(**) http://www.geuzenhuis.be/p292
(***) http://www.literair.gent.be/html/lexicondetail.asp?ID=5&AID=236
(***) http://www.muziekcentrum.be/identity.php?ID=134418
(****) Zin in meer?: http://vimeo.com/48665647 en http://vimeo.com/39926486

donderdag 29 november 2012

The Swallows



Hebt u dat ook? Hoe ouder ik word, hoe meer ik naar de kapper ga. Vroeger werd mijn haar door vriendinnen bijgeknipt. Dat groeide zo snel dat hun onkunde al na een week gecamoufleerd kon worden. Dat kan ik me niet langer permitteren. Vandaar dat ik nu op tijd & stond naar André de coiffeur trek, alwaar deskundige madammen ervan maken wat er nog van te maken valt.
Telkens ik daar voor de spiegel zit, word ik niet alleen met mijn wegkwijnende haardos geconfronteerd, maar ook met mijn onwetendheid, bijvoorbeeld betreffende de memoires van Laurentius, boek dat mij daar voor het eerst onder ogen komt. Die publicatie is me in 2011 ontgaan. Spijtig, want lees met me mee wat de site shopmybook.com erover zegt:  
’Toen in de gouden muziekjaren (1960) in Engeland The Beatles hard aan het knokken waren om erkenning te krijgen, gebeurde aan de overkant van de zee, aan de Belgische kust, net hetzelfde met The Swallows (…) Op het Britse continent werden The Beatles wereldberoemd en in het kleine België kregen The Swallows één vermelding: pioniers popgroep uit de Belgische moderne muziekgeschiedenis.’ 
En ik die dacht dat The Swallows een covergroepje was! Dat ze zich aan het niveau van de Beatles mochten meten, wordt me in dat boek geopenbaard door Laurentius Vanacker, zanger van de groep, die, volgens dezelfde website, tot vandaag blijft ijveren om erkenning te krijgen ‘als componist in de harde muziekwereld.’

Bredenaars van mijn generatie hebben de in 1961 opgerichte Swallows menig maal zien optreden. Eerst gebeurt dat als imitators van The Shadows. Na de opkomst van de beat passen ze hun repertoire wijselijk aan. Volgens de website belgarock.blogspot.be breekt de groep in 1962 door: 

‘In de zomermaanden van 1962 volgde hun doorbraak. Ze mochten optreden op de kiosk gelegen tussen Oostende en Blankenberge en in het Torenhof in Bredene (…).'  
Als doorbraak kan dat tellen, want het is zoals Laurentius zegt: België is 'het Britse continent' niet. Er volgen platen (in 1964 en ’68), maar die kennen helaas merkelijk minder succes dan die van The Beatles.
In het teken van de sol, De Swallows-Bunch historie van Laurentius Vanacker werd uitgegeven in eigen beheer en wordt verspreid door ShopMyBook.com.  288 pagina’s met veel fotomateriaal en een mooie omslagtekening van Rozette Deleu. ISBN 9781616275372.

[Dit stukje stond al in 2012 in De Laatste Vuurtorenwachter. In 2021 redigeer ik het opnieuw ten behoeve van de FB-groep Bredene Voor & Van Iedereen. In 2022 redigeer ik het opnieuw, n.a.v. het 10-jarig bestaan ervan.]

Rode Mustangs en mannen 
met een zwarte moustache

zaterdag 24 november 2012

Geen buit, geen fluit


‘Gedurende de “Gouden eeuw” van de piraterij, tussen de XVIIe en de XVIIIe eeuw, plunderden bemanningen, de eerste proletarische rebellen, uitgestotenen van de beschaving, de zeeroutes tussen Europa en Amerika. Ze opereerden vanuit landelijke enclaves, vrije havens, “piratenutopieën”, gesitueerd op eilanden en langs de kust, buiten het bereik van elke beschaving. Vanuit deze mini-anarchieën — “Tijdelijke Autonome Zones” —  lanceerden ze raids die zo vruchtbaar waren dat ze een crisis van het imperium veroorzaakten doordat ze de Britse handel met de kolonies aanvielen, het globale uitbuitingssysteem van de slavernij en het opkomende kolonialisme indrukwekkende slagen toebrachten.’ Zo luiden de eerste zinnen van het Franstalige boekje ‘Piratenbastions’. (*)
Het citaat maakt al duidelijk dat we een partijdig standpunt voorgeschoteld krijgen, maar dat laat ons wel toe de piraterij eens van een andere kant bekijken, namelijk vanaf de onderkant.
‘De euro-amerikaanse maatschappij van de XIIe en XVIIIe eeuw is deze van het kapitalisme in volle ontwikkeling, van oorlog, slavernij, de landbouwrevolutie; honger en miserie gaan schouder aan schouder met een onvoorstelbare rijkdom.’ De matrozen op de schepen die deze onvoorstelbare rijkdom uit de nieuwe wereld naar de Nederlanden, Spanje, Frankrijk, Portugal en Engeland verschepen, hebben een hondenleven; ze worden tiranniek behandeld en slecht betaald. Sommigen slaan aan het muiten en vluchten met schip en al naar de nog maar pas ontdekte eilanden van de Caraïben waar ze voor de overheid ongrijpbaar zijn.
Daar ontmoetten deze drop outs andere verworpenen der aarde. Veelal betrof het radicalen die ontevreden waren met de uitkomst van de Engelse burgeroorlogen uit de XVIIde eeuw. Die radicalen werden, om ervan af te zijn, door de Engelse overheid naar de nieuwe wereld gedeporteerd. Ze troffen daar duizenden andere Europeanen aan, armoelijders die contractueel in de nieuwe kolonies tewerkgesteld werden. Later kwamen zwarte slaven hun plaats innemen.
Deze ‘soep’ van muiters, radicalen, slaven en proleten blijkt moeilijk onder controle te houden. Velen onder hen gaan zich verstoppen op een van de paradijselijke eilanden waar ze, zo stellen de auteurs, vrije, autonome gemeenschappen stichten. Dat zou veelal op basis van gelijkheid en broederschap gebeurd zijn. Het zijn deze egalitaire gemeenschappen die de basis vormen voor de piraterij van de Caraïben die in de XVIIde eeuw ontstaat.
De zeelui die ontsnapt zijn aan de tirannie van de koopvaardij, moeten nu hun eigen gedragscode opstellen. Merkwaardig is dat deze door de hele bemanning vrijwillig onderschreven moet worden, wat getuigt van een nooit eerder ongeziene democratische ingesteldheid. Ook solidariteit zou hoog in het piratenvaandel gestaan hebben, want In deze charters worden voorzieningen opgenomen voor gekwetsten die niet meer in de mogelijkheid verkeren aan de piraterij deel te nemen.
Volgens een boek uit 1724 zou de code van de piraat Bartholomew Roberts volgende passage bevatten: ‘Elkeen heeft zijn stem in de lopende zaken; heeft evenveel recht op vers eten en op sterke drank, op elk moment te gebruiken, tenzij een tekort ons ertoe noopt te stemmen over een beperking ervan.’
De piratenschepen werken volgens het principe ‘Geen buit, geen fluit’. Het is een principe dat ook elders bestaat, maar bij de piraten is er een extra. Er wordt geen deel weggelegd voor reder, investeerder of handelaar. Iedereen ontvangt een gelijk deel; alleen de kapitein krijgt anderhalf part, wat relatief weinig is. Zij onderscheiden zich daardoor van andere kapiteins, bijvoorbeeld van kapers (dit zijn zeerovers met een overheidsvergunning), die veertig delen voor zichzelf nemen. De auteurs van deze tekst menen trouwens te weten dat de piratenkapiteins verkozen worden en door de bemanning afgezet kunnen worden als ze misbruik maken van hun autoriteit.
Er ontwikkelde zich dus een piratencultuur. Het lijkt erop, zo lezen we in dat boekje, dat deze gemeenschappen een eigen taal proberen te ontwikkelen, een mengelmoes van de vele talen van herkomst, aangevuld met overdadig veel gevloek.
Uiteraard was het de piraten om de buit te doen, maar sommige tekenen wijzen erop dat ze ook culturele motieven hadden, zoals… wraak! Dat blijkt uit sommige scheepsnamen, waarin het woord ‘revenge’ (wraak) voorkwam. Zwartbaards schip heette de ‘Queen Anne’s Revenge’, Piraat John Cole heette zijn schip New York Revenge’s Revenge’, het schip van William Fly heette Fame’s Revenge.  Geldgewin? Zeker, maar sommigen zagen zichzelf blijkbaar als een Robin Hood ter zee. Vandaar wellicht dat het schip van piraat John Ward ‘Little John’ heette, naar de helper van Robin Hood.
De gouden eeuw van de piraterij is tegelijk ook de gouden eeuw van de slavenhandel. Sommige piraten nemen aan die handel deel, maar anderen bevrijden juist de slaven door er… piraten van te maken. Een kwart van de mannen aan boord van het piratenschip Bellamy zou zwart geweest zijn. Sommige ex-slaven klimmen op in de piratenhiërarchie en worden tweede man aan boord. Wanneer Zwartbaard in 1718 gevangen genomen wordt,  ziet men dat vijf van de achttien bemanningsleden zwarten zijn.
Andere elementen van de piratencultuur zijn de uit de hand lopende feesten. in 1669 bijvoorbeeld houden piraten een feest langs de kusten van Hispaniola (thans Haïti) waarbij ze het zo bont maken dat ze hun eigen schip laten ontploffen. Ook hadden ze muzikanten aan boord en er zijn getuigenissen waaruit blijkt dat er muziek gespeeld werd tijdens de aanval. Er wordt ook stevig gedronken. Zo is er het verhaal dat een piratenschip er drie dagen over deed om een prooi te enteren omdat er nooit genoeg nuchter volk was om de klus te klaren.
De Gouden Eeuw van de piraterij heeft van 1650 tot 1725 geduurd, met een piek rond 1720. De ontwikkeling van het kapitalisme in de XVIIde eeuw vraagt evenwel om sterke staten. Het begin van het einde wordt gemarkeerd door de terugkeer van de oude piraat Sir Henry Morgan naar Jamaica. Hij wordt er tot gouverneur benoemd en heeft tot taak de piratennesten te elimineren. In 1700 wordt in Engeland een nieuwe wet gestemd waarbij het toegestaan wordt piraten ter plekke te oordelen en te doden. Ze worden dan ook met tientallen tegelijk opgehangen. In 1722 bijvoorbeeld worden 169 bemanningsleden van kapitein Bartholomew Roberts veroordeeld. 52 ervan worden opgehangen. Het Gouden Tijdperk van de piraterij is afgelopen.
Flor Vandekerckhove

(*) ‘Do or Die, Bastions pirates, Une histoire libertaire de la piraterie’. 2001. Het boekje werd samengesteld op basis van uittreksels uit het tijdschrijft Do or Die nr. 8. De Franse vertaling draagt het anti-© label. Alle citaten komen uit dat boekje.

Wie op een van onderstaande labels klikt, vindt elders in de blog nog soortgelijke stukken.

donderdag 22 november 2012

Het Besloten Genootschap voor Topvrouwen


Bij de politie had ze de top bereikt.  Haar steile opgang was niet onopgemerkt gebleven.  Ze werd dan ook gecontacteerd door het Besloten Genootschap voor Topvrouwen die haar het prestigieuze lidmaatschap van de vereniging aanbood. De politietopvrouw herkende de nood waaraan het Genootschap tegemoet zei te komen. Ze stemde toe en werd lid.
Het Genootschap kwam bijeen op onbekende, wisselende adressen en over de leden ervan was buiten die club nauwelijks iets bekend.
Kort daarna had de politietopvrouw een sms ontvangen. Voor verdere instructies moest ze naar het nummer van een mobiele telefoon bellen. 
Er werd haar een wachtwoord gegeven. Ze kreeg het adres (Knokke!) en ze kreeg twee uur tijd om zich om te kleden.  Ze mocht desgevallend een partner meenemen, zo zei de voorzitster, op voorwaarde dat hij bereid zou zijn de avond geblinddoekt door te brengen zodat de locatie niet door derden bekend zou worden.
De politietopvrouw kon niet onmiddellijk een geschikte partner vinden, wat een gevolg was van de carrièreklim die aan haar sociale contacten geknabbeld had. Ze haastte zich om zich om te kleden. Terwijl ze dat deed voelde ze een lichte opwinding. Dat kwam door de spanning en het kwam ook doordat ze fijne lingerie aantrok, kousen ook en een jarretellehouder.  Ze besloot boven haar zijden blouse een strak pak aan te trekken, zwart, met een nauwsluitende rok.  Pumps.
Krek op het moment dat ze haar wagen startte, kreeg ze van de dienst een oproep. Er moest in het grootste geheim een verdachte overgebracht worden, een auteur die ervan beschuldigd werd pornografische teksten naar topvrouwen rond te sturen.  In Brugge zou de pornograaf ’s anderendaags in alle vroegte door de onderzoeksrechter verhoord worden.
Ze dacht even na.  Het was haar eerste vrije avond sinds lang en ze besliste er koste wat het kost gebruik van te maken.  Er zat niets anders op dan de verdachte op te halen en hem mee naar Knokke te nemen.  Na afloop van de activiteit zou ze hem verder naar Brugge transporteren.
In het commissariaat werd haar de man overhandigd.  Ze deed hem een boei om die ze ook aan haar arm vastmaakte.  Over de handboeien heen legde ze een jas om hem onopvallend naar haar wagen te leiden.  Daar maakte ze 's mans boei vast aan de staaf die daarvoor speciaal in de wagens van politietopvrouwen gemonteerd wordt.
Terwijl ze reed, monsterde ze de man in haar achteruitkijkspiegel.  Hij zag er sexy uit.  ‘Zo,’ zei ze, ‘U verstuurt dus pornografie naar topvrouwen.’ 
De man ontkende: ‘Ik ben een auteur van erotische verhalen,’ antwoordde hij, ‘dat is geen pornografie.  Alleen is het zo dat de normen van het genre aan het vervagen zijn en dat er bij de overheid een tendens bestaat om de twee genres over één kam te scheren.’
Ze repliceerde: ‘Maar waarom stuurt u die dingen naar topvrouwen?’
‘Ik stuur geen dingen,’ antwoordde hij, ‘ik ben een schrijver. Ik stuur teksten.’
Het was al donker toen het merkwaardige koppel Knokke binnenreed.  Ze parkeerde de wagen op enkele meters van het huis waarin het Genootschap bijeenkwam. Het was een drukke straat en ze begreep dat het geen optie was om de pornograaf alleen in de wagen achter te laten.  Ze besloot hem mee naar binnen te nemen.
Omdat de man met politiezaken geen ervaring had, protesteerde hij niet toen ze hem de blinddoek ombond.  Weer klonk ze de boei vast aan haar arm, weer legde ze een jas over hun polsen. Zo stapten ze als een haastig koppel naar het huis. 
Ze belde aan. Toen het spionnetje geopend werd, zegde ze het wachtwoord en de twee werden meteen binnengelaten.  Er brandden kaarsen en er speelde zachte muziek.
‘Welkom, welkom,’ zei de voorzitster overbodig twee keer na elkaar. ‘Mmmmm,’ fluisterde ze daarna in het oor van de politietopvrouw, ‘mooi exemplaar heb je meegebracht. Kom ik zal jullie naar binnen leiden.’ 
Een wolk van parfum ontsnapte uit de achterliggende kamer. In de ruime living zag de politietopvrouw wel twintig andere dames staan, waarvan ze er op het eerste gezicht niet een kende. Ze werd hartelijk begroet.  Wangkussen, handjes schudden, gekir, blablabla.  De man werd bekeken en gekeurd, iemand kneep hem in de kont, niemand deed moeite iets tot hem te zeggen.  Samengedrukt in een hoek van die ruime living stond een hoopje mannen, eveneens geblinddoekt. 
‘Kom,’ zei de voorzitster,’ik zal je jas meenemen.’ Meteen werden de handboeien zichtbaar.  ‘Oh!’ Er ging een langgerekte kreet door de kamer.  Alle vrouwenogen waren meteen op de handboeien gericht. ‘Prachtig! Tralala! Subliem! Wunderbar!’ (Want er was ook een Duitse topvrouw bij.)
Even was de politietopvrouw van de kaart door het tumult dat de handboeien veroorzaakten.  Ze maakte aanstalten om ze los te maken, maar de verenigde topvrouwen beletten dat. ‘Neen,’ gilden ze, ‘niet doen. Je mag hem niet losmaken.  Niets is zo geil als een vastgebonden man.’
De pornograaf begreep nauwelijks wat hij hoorde. Hij kon zich niet verzetten, gesteld dat hij dat al gewild zou hebben, want hij vond het directe contact met de politietopvrouw best aangenaam.  Dicht tegen haar aangedrukt rook hij haar parfum, hij hoorde het ritselen van de rok tegen haar kousen, soms voelde hij de welving van een borst, hij voelde ook de zachte wind van haar adem wanneer ze sprak. 
Inmiddels waren de vrouwen druk in de weer met het uitkiezen van een man uit het hulpeloze hoopje dat daar samengedrukt stond.  De politietopvrouw keek toe hoe de oudste vrouwen het eerst mochten kiezen.  Ze zag hoe de jongere vrouwen hun keuze beperkt zagen worden tot de resterende oudere mannen.  Ze keek toe hoe de laatste vrouw — de jongste, een kind van nauwelijks twintig — uiteindelijk de hand nam van de enige resterende man, een exemplaar dat al met tram zes reed, zoals dat plastisch genoemd wordt, zij het alleen maar in de volksmond. 
De voorzitster zag hoe de politietopvrouw daarbij de wenkbrauwen fronste en daarom fluisterde ze in haar oor: ‘Zo is het goed. De oudere dames lusten best een jong blaadje en wat de jongste vrouwen betreft… Zegt het spreekwoord niet dat je het beste leert te rijden op een oude fiets?’ 
De politievrouw zag vervolgens hoe de vrouwen de gekozen partner meenamen naar de dancingachtige ruimte achter de living, waar ze zich koppel per koppel in diepe fauteuils nestelden.  Zelf nam ze de pornograaf mee naar de bar waar ze hem, aan elkaar geklonken als ze waren, met veel moeite op een kruk geplaatst kreeg.  Ze zaten beiden nog niet goed neer of ze voelde dat ze dringend moest plassen. Ze keek de kamer rond en ontdekte de deur waarop Cour geschreven stond.
Wat er die avond verder nog gebeurd is, kan ik u niet vertellen. Dat blijft daar allemaal binnenskamers. Mocht het anders zijn dan zou die vereniging toch niet Besloten Genootschap heten? Of wel?
Flor Vandekerckhove 
Wie op een van onderstaande labels drukt, vindt elders in de blog nog dergelijke verhalen.