donderdag 29 april 2021

Hemingway: grote borst, klein hartje



Ik verblijf in Parijs in de Rue Mouffetard↗︎. Die eindigt op de Place Contrescarpe waar ook Hemingway nog gelopen heeft. Hij schrijft erover in De sneeuw van de Kilimanjaro
‘Je zag twee soorten mensen op dat plein: de dronkaards en de sportkerels. De dronkaards trachtten hun armoede te vergeten door te drinken en de sportkerels door hun oefeningen. Zij waren afstammelingen van de Communards en zonder moeite volgden zij een zekere politiek. Zij wisten wie hun vaders hadden doodgeschoten, hun familieleden, hun broers en hun vrienden, toen de Versailles-troepen hun intocht deden en de stad veroverden na de Commune en allen doodschoten, die eelt op hun handen hadden, petten droegen of op andere wijze verrieden dat zij arbeiders waren (…)’  
Ik ervaar de geest van Ernest Hemingway, die over het plein hangt. En niet alleen over dat plein, hij hangt ook over mijn vuurtoren. Hemingways geest, constateer ik, licht regelmatig in mijn zwaailicht op. Tijd voor een overzicht. 
Het begint al meteen na mijn pensionering als redacteur-uitgever van Het Visserijblad↗︎. Ik wil me bekwamen in het schrijven van extreem korte verhalen en ontdek dat Hemingway het kortste verhaal ooit↗︎ geschreven heeft: ‘Te koop: kinderschoentjes. Nooit gedragen.’  in 2014 buig ik me over de Spanjereizen van de Oostendse boekhandelaar Mathieu Corman↗︎ die daar in 1936 als journalist werkt voor Ce Soir van Louis Aragon. Ook daar stoot ik op Hemingway. Hij roemt het journalistieke werk van Corman: 
‘Picasso las het relaas van Guernica in Ce Soir en het was de tekst van Corman, van een man die slechts lager onderwijs genoot, zich een ‘intellectuel indépendant’ noemde, een legendarische boekhandel in het leven riep, prat ging op zijn publicaties en zeker niet zonder genoegen meewerkte aan de legendevorming om zijn persoon.’ 
Die Corman is echt overal, denkt een mens, wat nog meer geldt voor Hemingway. Die kun je in Spanje bijvoorbeeld ook in ‘t stierenvechten aantreffen, hij schrijft erover in Death in the afternoon↗︎. Max Eastman formuleert een kritiek op dat boek. Op die manier over dat bloedvergieten schrijven, zegt hij, is als ‘het dragen van vals borsthaar’. Met deze spitsvondige vergelijking insinueert Eastman dat Hemingway zich al schrijvend virieler voordoet dan hij is. Aan een daaropvolgende confrontatie tussen die twee is een geestige anekdote verbonden, waarover ik al geschreven heb, je moet hier↗︎ maar eens kijken, de gebeurtenis zegt veel over de façade die Hemingway optrekt. Wie facade zegt, zegt tegelijk dat er iets achter verborgen wordt. 
Enkele jaren geleden houd ik me bezig met het fenomeen van het reisverhaal; ik wil zien of het iets is wat ik in mijn schrijfpraktijkje kan incorporeren. In zo'n reisverhaal↗︎ kijkt Auke Hulst achter de façade van de stoere schrijver: 
‘De fatale dag liet niet lang op zich wachten. Hemingway stond als altijd vroeg op, en hoewel Mary zijn wapens achter slot en grendel had verstopt, wist hij waar de sleutel lag: op het raamkozijn boven de spoelbak in de keuken. In zijn rode badjas ging hij stilletjes naar beneden, koos een dubbelloops jachtgeweer. Liep toen naar het halletje, een ruimte zo klein als een biechtstoel. Hij liet de kolf op de grond rusten en bukte. De loop kuste zachtjes zijn voorhoofd, precies tussen zijn wenkbrauwen (…) Toen haalde hij de trekker over.’ 
En nog steeds blijf ik Hemingways geest tegenkomen. Via via krijgen psychiater Irving D. Yalom↗︎ en diens echtgenote Marilyn kennis van een eerder onbekende correspondentie van Ernest Hemingway. Yalom leest de brieven waarin de schrijver zich ‘kwetsbaar en klein’ toont, iets wat in tegenspraak is met schrijvers stoere façade: ‘Zijn brieven onthulden een zachter iemand, een kind vol zelfkritiek, met blinde bewondering voor de echt taaie, dappere volwassenen op de wereld.’ Yalom herleest Hemingway, zoekt diens correspondent op en publiceert samen met Marilyn ‘Hemingway: A psychiatric View’ (1971). 
‘Ondanks onze grote waardering voor de existentiële beschouwingen die opdoemen uit Hemingways confrontaties met gevaar en dood, zien we hem niet dezelfde mate van universaliteit en tijdloosheid als bij een Tolstoj, een Conrad of een Camus. Hoe komt dat? Waarom is het wereldbeeld bij Hemingway zo beperkt? We vermoeden dat de beperkte visie van Hemingway verband houdt met persoonlijke psychologische restricties […] Evenmin als er twijfel mogelijk is dat hij een uiterst begaafd schrijver was, kan betwijfeld worden dat hij een uiterst getroebleerd mens was die zichzelf zijn leven lang tot het uiterste dreef en zichzelf op tweeënzestigjarige leeftijd in een paranoïde, depressieve psychose van het leven heeft beroofd.’ (°)
Flor Vandekerckhove


(°) Irvin D. Yalom. Op p. 177 van Dicht bij het einde, terug naar het begin. Memoires van een
psychiater. Uitgeverij Balans 2017. Vertaling Inge Pieters. 358 pp.

‘Prins’ 

een fabel waarin ik probeer tot 
Hemingways ziel door te dringen:
‘altijd een eenzaam persoon in gezelschap’  (Hemingway)

www.youtube.com/watch?v=ECpk9gaUpNU

dinsdag 27 april 2021

Doe het niet !

Links, het gedicht dat ik in ’t Nederlands vertaal. Rechts: grafschrift van de auteur van het gedicht.

 

“My contest is only with myself, 
to do it right, 
with power, and force, and delight, 
and gamble.”
(Charles Bukowski)

IN 1991 publiceert een uitgeverij mijn eerste boek, in 1992 mijn tweede. In 1993 weet ik bijgevolg proefondervindelijk dat de schrijverij alzo niet eens de inkt van je printer betaalt. Het houdt me niet tegen: Hier stehe ich, und kann nicht anders. De financiële kwestie wordt opgelost in De Lachende Visch, eigen uitgeverij die sinds 1993 alle tussenpersonen uitschakelt. Samen met Liefkemores, uitgever van mijn journalistiek werk, regenereert De Lachende Visch een klein maar reëel inkomen: ik leef waarlijk van mijn pen↗︎ (pen die het uitzicht aanneemt van een professionele tekstverwerker). Wanneer ik in 2013 met pensioen ga, houdt het niet op. (De kunstschilder legt op z’n vijfenzestigste de kwast niet neer, de violist de strijkstok niet, de schrijver niet de pen.) De financiële kwestie verdwijnt in een klein maar reëel pensioentje. Het digitale tijdperk laat toe dat ik de uitgeverskwestie straal negeer. 
Vandaag start ik een nieuw project. Ik vertaal drie gedichten van Charles Bukowski. Ik ga van start met So you want to be a Writer. Dat is overigens niet het eerste wat ik van deze drinkende medemens vertaal. Eerder deed ik al De griep hebben en niets anders om handen↗︎ en Mijn makkers↗︎. In de zeer nabije toekomst volgen nog twee teksten, Roll the Dice, waarin ik Bono betrek en The Laughing Haert waarin Tom Waits een rol krijgt. (Flor Vandekerckhove)


Dus je wilt een schrijver zijn
op youtube

www.youtube.com/watch?v=rbgnbJMM_XA

zondag 25 april 2021

Alt-Hoeselt, New York, Mexico


TANIA WANDELT ALMAAR verder. Deze keer moet je al in Alt-Hoeselt↗︎ zijn om haar te zien stappen. ’t Is ook van daaruit dat ze me de foto stuurt van het geboortehuis van kunstschilder Lode Vanlessen↗︎ (1910-1979). Omdat ik toch niets anders om handen heb, zoek ik 1 en ander op en kom alzo te weten dat deze Lode stamvader van een kunstenaarsgeslacht is, waarin ik namen van de derde generatie (Sara en Petrus) aantref, alsook die van Lodes zoon Gido↗︎ (°1940). Daarna leidt Google me naar werken van al die Vanlessens en mijn oog blijft hangen aan Gido’s John Lennon is murdered; in grijswaarden afgebeelde kledingstukken die — brilletje, kogelgaten — aan John Lennon en de moord in New York (1980) refereren. Goed gedaan.
Gido biedt me onverhoeds een buitenkans. Al lang sleep ik een mapje mee, waarin afbeeldingen van drie etsen van Francis Bacon uit 1987. Met deze triptych↗︎ zegt de schilder eer te willen betonen aan de Amerikaanse president Wilson, aan John Edwards (Bacons levensgezel) en aan Leon Trotski, een heterogeen gezelschap voorwaar. Al lang zoek ik een geschikte gelegenheid om Bacons interpretatie van de moord op Trotski (Mexico, 1940) een plekje te geven. Bovendien kan ik nu zelf een triptiek maken: één, het geboortehuis van vader Lode Vanlessen; twee, het werkje John Lennon is murdered van zoon Gido en drie, de ets van Francis Bacon. Ik plaats ze gedrieën boven dit stuk, ter illustratie dat het in de kunst nooit ’t een of ’t ander is, maar altijd ’t een èn ’t ander.


Drie generaties Vanlessen. Op de achtergrond Lode, vooraan links Gido, rechts Petrus. (Dank aan Marc Gonnissen voor de foto)

vrijdag 23 april 2021

Mannen houden het meest / van vrouwen die niet willen deugen

 
Ik heb weinig talent voor vriendschap, maar ik voer wel een correspondentie met tal van mensen die misschien wel vrienden zouden zijn, mocht ik daar talent voor hebben. Onlangs kreeg ik een brief van zo’n correspondente, een leeftijdgenote. Zij schreef me vlak nadat ze Gauw!↗︎ gelezen had, waarin ik mijn kindertijd beschrijf. Ze zei: ‘Als kind heb ik veel gedaan om wat dichter bij mijn vader te mogen komen, mezelf zelfs verloochend. Ik ben daar niet in geslaagd omdat die man emotioneel niemand kon toelaten, daar was die generatie niet toe in staat, die waren te druk bezig met “overleven”.  Het heeft voor mij nogal wat gevolgen gehad. Onbewust heb ik lang geprobeerd om ‘onbereikbare mannen’ te verleiden, dichter tot hen te komen, om dan telkens weer weggestuurd te worden (…)’ 
Ik dacht: onbereikbare mannen! Is dat het soort waarvan de smartlap zegt: mannen houden het meest / van vrouwen die niet willen deugen? Of zijn dat degenen waarnaar de term ‘prins op het witte paard’ verwijst? Ik dacht: zou het ene het andere uitsluiten? Kan zo’n ‘prins op het witte paard' niet tegelijk iemand zijn die alleenlijk van vrouwen houdt die niet willen deugen? En wat ik ook dacht is dit: daar kan ik een provovers van maken, een triptiek zelfs. (Flor Vandekerckhove)

prins


de prins op het witte paard

zoekt vergeefs een manier

om ongezien door paardenmeisjes 

altijd op de loer

terwijl ze hun paarden laten springen 

galopperen en draven

en heimelijk wachten op het moment

waarop ze de witte paardenprins

weer kunnen stalken

en terwijl de prins zijn witte paard

nog aan ’t ontzadelen is

komen de paardenmeisjes 

in groten getale als paardenvliegen

op hun veelkleurige paarden naar diens stal toegesneld

waarna hij de stallen ontvlucht 

en wanneer de lijnbus die avond 

van het paardenland naar de stad trekt 

is die zoals verwacht met paardenmeisjes gevuld

alsmede met één enkele opgejaagde paardenprins


’t is aan het bushok met de slechtst mogelijk reputatie

een stopplaats door paardenmeisjes ongebruikt

maar wel in een wijk waar paardenprinsen in groten getale 

als paardenvliegen naartoe komen snellen

dat hij de lijnbus verlaat

die verder trekt 

net als de prins 

achterna gekeken door wel honderd paardenmeisjesogen

uit een lijnbus overvloedig met paardenmeisjes gevuld

weg van de plek

waar Billie Holiday destijds 

vlak naast het huis van de rijzende zon

haar duivels placht te ontbinden

zoals vastgelegd werd in beelden van Toulouse Lautrec

een plek waar de luchten gevuld zijn

met de geur van vers geil van witte paardenprinsen


daar waar Mata Hari destijds luid toegejuicht

op ’t podium placht te dansen

declameert de witte prins zijn jongste vers dat luidt

zie hem hier staan 

kijk hem eens aan

zijn vrouw is er vandoor gegaan

de kinderen ontvlieden hun vader

de buren komen niet langer nader

het is alsof hij nooit heeft bestaan

hij staat er alleen voor

de koelkast is leeg 

de portefeuille is leeg

de bankrekening is leeg

ook zijn paard heeft hem verlaten

niets werd hem gelaten

de gordijnen zijn dicht 

hij durf zich nergens nog te vertonen

kijk hem eens aan

zie hem hier staan

 

Over de prins op het witte

paard, die niet wil deugen

woensdag 21 april 2021

En weer gaan we op zoek naar namen



De Laatste Vuurtorenwachter heeft een lange traditie in het plaatsen van schoolfoto’s. Tot hiertoe uitsluitend van scholen die ikzelf gefrequenteerd heb, veelal klassen waarin ikzelf zit of van (nog) ouderen die eerder in dezelfde wijkschool van Bredene Duinen gepasseerd zijn. 
‘t Is trouwens lange tijd de enige school waar kinderen van de wijk terecht kunnen. In de vroege jaren zestig komt daar verandering in, er dient zich een keuze aan. Er komt een gemeenteschool in de Duinenwijk, de Astrid↗︎, en op ’t Sas wordt in 1959 de Europaschool ingehuldigd. Die is minder wijkgebonden, ook omdat er aan het lager onderwijs een middenschool gekoppeld is.
Van Léon Jourdain krijg ik deze foto uit die Europaschool. Waarmee ik voor het eerst een schoolfoto kan plaatsen die binnenin een klaslokaal geschoten werd. Het beeld dateert van 1961-62. We zien de Zesde Moderne A, leerlingen van 12 à 13 jaar. Jourdain herinnert zich enkele namen en ook ik ken enkele leerlingen. Sommigen heb ik al in memoires vernoemd, ’t zijn kinderen waarmee ik in de Duinenwijk opgroei. Je kunt namen aanklikken die naar die stukjes leiden: Gilbert Huysmans↗︎, Marie José Smets↗︎, Robert Devisch↗︎(†) en Eddy Ronquetti↗︎.
En dit is de namenlijst. Ik vul hem aan naarmate we meer te weten komen: 1. Lucien Huyghebaert (†); 2. Léon Jourdain; 3. x Lateire of Micheline Vaneno; 4. Liliane Borny; 5. Jeannine Logghe; 6. Josiane Aers; 7. Ronny Lievens; 8. Gilbert Huysmans; 9. Roland Bauwens (†); 10. ?; 11. Marie-José Smets; 12. x Croos of Eddy Verlee, 13. Eddy Ronquetti; 14. Ronny Beernaert (?); 15. Roland Beniest (†); 16. Robert Devisch; 17 leraar Roger Beeckaert die zich ook schepen van de gemeente mag noemen. Ha, ik zie dat er een FB-groep Oud-leerlingen Europaschool↗︎ bestaat, wellicht kan men ons daar verder helpen. Wie nog namen bij nummers kan plaatsen, laat het weten aan liefkemores@telenet.be.

maandag 19 april 2021

Wat Bob Dylan en Pablo Picasso met elkaar gemeen hebben



Links een Picasso, rechts een Dylan. Van beide foto’s kun je zeggen: je moet erbij geweest zijn om de aldaar ontstane beroering te begrijpen.
Het doek van de nog jonge Pablo Picasso heet Les Demoiselles d’Avignon⇲ (1907), hij beeldt er een groep prostituees mee uit. Revolutionair schilderij! Niet omdat hij naakte vrouwen schildert, niet omdat hij prostituees afbeeldt, wel omwille van de manier waaróp hij schildert: het ‘mooie’ negerend, alles behalve schitterende kleuren, geen enkele poging tot mimesis. Ongezien! Stellen kunstenaars anders niet alles in het werk om degenen die het werk moeten kopen te laten uitroepen: ‘Zo mooi hebben we het nog nooit gezien! Hoeveel kost dat?’ Dat Picasso daar met zijn Demoiselles geenszins naar streeft, wekt afkeer, niet alleen bij de potentiële kopers trouwens, ook bij zijn vooruitstrevende vrienden-kunstenaars. 
Wij hebben natuurlijk gemakkelijk zeggen, wij kennen de daaropvolgende kunstgeschiedenis. De door Picasso geschandaliseerde mensen daarentegen maken onverwachts de geboorte van het modernisme in de kunsten mee. Na de Demoiselles gaan inderdaad alle sluizen open. Tussen 1912 en 1913 schrijft Igor Stravinski Le Sacre du printemps (het publiek komt tijdens de uitvoering in opstand); Dubliners van James Joyce verschijnt in 1914 (een bundel die het einde van ‘de schone letteren’ aankondigt.) Frans Kafka’s vreselijke verhaal De gedaanteverwisseling verschijnt in 1915… De tijd van de schone tralala in de kunsten is voorbij en Picasso zet als eerste de stap. Onthoud: wie de grens overschrijdt, laat anderen meedogenloos achter.
En nu Dylan. Op de foto zien we de latere Nobelprijswinnaar optreden. Al zingend reikt hij het snoer aan dat zijn gitaar elektrisch versterkt. Ik kies de foto omwille van zijn symbolische waarde, maar tijdens een folkfestival in 1965 gaat Dylan wel degelijk voor ’t eerst en onverwachts luid de rocktoer op. In vijftien minuten brandt hij daar heel de akoestische folktempel af, waarvan hij nochtans de hogepriester is. Neen, Dylan is niet van plan om nog langer op Maggie’s farm te werken. Een deel van het folkpubliek huivert. De singer-songwriter bestaat niet langer, de rocker neemt z’n plaats in. Net als Picasso’s vrienden het niet begrijpen, evenmin begrijpen de folkies het. Ze proberen Dylan nog, hier bijvoorbeeld, terug te halen, maar de kunstenaar gaat onverstoorbaar zijn eigen weg. In Maggie’s farm⇲ heet dat alzo: Well, I try my best / To be just like I am / But everybody wants you / To be just like them. Onthoud: wie de grens overschrijdt, laat anderen meedogenloos achter.


Bob Dylan en ik 

samen op youtube

 www.youtube.com/watch?v=jACwttp6ssM

zaterdag 17 april 2021

De uitvinding van de sax

— Rechts: Billy Collins, links zijn vertaler. —


Van de Amerikaanse dichter Billy Collins heb ik eerder al een gedicht vertaald, I Go Back To The House For A Book↗︎, een klein meesterwerk. Nu doe ik het weer met The Invention of the Saxophone. Samen met Collins declameer ik het ook, hij in ’t Engels en ik in ’t Nederlands: te bekijken op youtube.

Flor Vandekerckhove


[En zoals steeds: ik ben geen professionele vertaler. Mocht iemand verbeteringen willen aanreiken:  liefkemores@telenet.be.]


De uitvinding van de saxofoon

De dichter en zijn vertaler 

samen aan het woord

www.youtube.com/watch?v=BFVu9XuJlPM

donderdag 15 april 2021

De foute interesse van Eric Corijn



EEN AMERIKAAN, een Fransman en een Belg. Het lijkt het begin van een mop, maar zo durf ik het niet te noemen, straks leg ik uit waarom. Eerst vertel ik wat die drie gemeen hebben. Ernest Hemingway, Francis Wolff en Eric Corijn zijn wat men in stierenvechtersmiddens aficionados de toros noemt, liefhebbers; drie niet-Spanjaarden die hartstochtelijk over dat merkwaardige gebeuren schrijven. Hemingways Death in the Afternoon (1932) kun je hier↗︎ lezen, Wolff hoor je bijvoorbeeld daar↗︎ spreken over La corrida entre représentation et réalité en het boek van Eric Corijn wacht op u in de boekhandel. (°) Waarom durf ik het geen mop te noemen? Waarom moet ik voorzichtig zijn? Omdat de hartstocht van aficionados tot handgemeen kan leiden. 
Wat bijvoorbeeld blijkt uit een anekdote die te leuk is om te negeren. In 1932 publiceert Hemingway zijn beroemde Death in the Afternoon, in 1933 schrijft Max Eastman er een essay over: Bull in the Afternoon↗︎. Op Hemingways wijze over dat bloedvergieten schrijven, zegt Eastman, is als ‘het dragen van vals borsthaar’. Die spitsvondige vergelijking insinueert dat Hemingway zich mannelijker voordoet dan hij is. Holala! Drie jaar later ontmoeten de twee elkaar. Hemingway trekt zijn hemd open en daagt Eastman uit om zijn borsthaar op echtheid te controleren. Er ontstaat een vechtpartij. Dat gevecht krijgt veel persaandacht en dat geldt ook voor de vraag wie van de twee schrijvers het meeste borsthaar heeft. De meningen verschillen, maar een zaak staat vast: tijdens de schermutseling mept Hemingway zijn tegenstander met een boek. Dat beschadigde boek wordt nu bewaard aan de universiteit van Texas. Voorin staat een inscriptie van Hemingway: ‘Dit boek heb ik beschadigd door ermee op de neus van Max (de lul) Eastman te kloppen. Ik hoop ten stelligste dat hij voor eeuwig wegrot in een hel die hij zelf delft.’ Tot zover Hemingway. 
Nu de twee anderen. De indrukwekkende plek die filosoof Francis Wolff in het drietal inneemt, wordt door Corijn in zijn boek geduid in een hoofdstukje onder een veelzeggende titel De wijsgeer als advocaat. Maar hoe is Corijn eigenlijk zelf een aficionado geworden? Spanjaarden zijn, zegt hij, zijn ‘meest geliefde vreemden’. Zijn eerste stierengevecht ziet hij als hij veertien is. Daarna duurt het tot de tweede helft van de jaren zeventig voor hij ernaar terugkeert. De laatste bezoeken die hij beschrijft dateren van 2015 en 2019. Tussendoor tekent hij in België present op bijeenkomsten van aficionados. De grote tijdsspanne wijst uiteraard op meer dan een toeristische interesse. Hij stelt er vragen bij: ‘(…) waarom mensen eigenaardige culturele praktijken in leven houden, welke ervaringen ze verwekken en waarom je er dan zelf een interesse voor ontwikkelt.’ En een passie!
‘En dan kwam een moment van emotie dat ik nooit eerder had meegemaakt. Padilla bood de dood van de stier aan aan een jonge dame in het rood, in een tendido ‘sombra’ ergens op de zevende of achtste rij. Hij gaf zijn montera in bewaring en leidde dat in met een lange persoonlijke verantwoording. De matador begaf zich opnieuw naar de stier en leidde hem rustig in enkele passen met de muleta naar het centrum. Daar hield hij de stier stil en bleef ook de torero roerloos op één meter staan. ‘Toro’ en torero als een monument met de dood ertussen. De dame in rood vatte rechtstaand voor de doodstille plaza enkele coplas de flamenco aan. A capella. Die gingen door merg en been, vooral door de impressionante stilte van het publiek en de minutenlange stilstand van stier en torero. De dame bleek Laura Gallego te zijn, afkomstig uit Jerez, wonende in de streek van Cádiz en bekende cantaora de coplas en Spaanse liederen. Kippenvel.’
De passie belet Corijn niet om het stierenvechten historisch en maatschappelijk te analyseren. Hij bevestigt de huidige neergang ervan, vermeldt het Spaanse politieke debat tussen voor- en tegenstanders en houdt plaats vrij voor een antikapitalistische kritiek. Dierenrechtenactivisten worden in het boek wel veel te gemakkelijk weggezet: ‘In het verzet is dierenleed zeker een sterk argument, maar (…)’ Volgt een bladzijde die ons van het dierenleed in de arena wegleidt. De slotzin van Corijns boek is zeker waar: ‘Vooraleer te oordelen is het altijd goed wat dieper te graven en een cultuurfenomeen in zijn geledingen te doorgronden.’ 



(°) Eric CORIJN. Stierenvechten. Apologie van een foute interesse. Cultuurfilosofisch essay. 
162 pp.
2020. uitg. Bitbook, Brussel. 
 isbn: 9789464077025. 
€ 18,99. 
Bestellen kan via Bitbook↗︎.

dinsdag 13 april 2021

1954: Vikingers in Bredene



De foto van Handbooggilde De Vikingers kreeg ik van Luc Blomme. Hij werd gemaakt in café De Meiboom (Kapel[le]straat). Later verhuisden de schutters naar café des Sports in de Duinenstraat. En dit zijn de namen die Luc vermeldt: (1) Eduard Vanderbruggen; (2) Remi Van Ghelewe; (3) Stefaan Vanderbruggen; (6) Jerôme Stroobant; (7) Bernard Warlop; (8) Albert Blomme; (9) Cyriel Vanwanzeele, uitbater van De Meiboom; (11) Georges Poppe; (12) Robert Vansieleghem.
Marc Blomme, broer van Luc, weet nog dit: ‘De foto werd genomen op de koningschieting van 1954, waar Bernard Warlop als nieuwe sire van de handbooggilde gevierd werd. De enige nog in leven zijnde schutter is Remi Van Ghelewe. Hij was toen pijlenraper, 17 jaar oud, en kon zo aan wat extra zakgeld komen. Omdat hijzelf geen boog had mocht hij deze van de andere leden gebruiken. Later — er was toen al geen schuttersgilde meer — kreeg hij de boog van Raymond Vansieleghem.’ 
Uiteraard hebben we ons vervolgens afgevraagd wie de mannen achter de nummers 4, 5 en 10 zijn. Roland Van Loo doet een gok: 5 kan Raymond Claerhoudt zijn (ook bekend als carnavalist); 10: Henri Vansteenkiste (had in de Duinenstraat, dicht tegen Bredene Dorp, een winkel. Hij leverde ook gasflessen aan huis.) Marc Blomme vraagt zich af of 4 Mon Dekuyper is. Wat ons dit voorlopige totaalbeeld oplevert: (1) Eduard Vanderbruggen; (2) Remi Van Ghelewe; (3) Stefaan Vanderbruggen; (4) Mon Dekuyper (?); (5) Raymond Claerhoudt (?); (6) Jerôme Stroobant; (7) Bernard Warlop; (8) Albert Blomme; (9) Cyriel Vanwanzeele; 10: Henri Vansteenkiste: (11) Georges Poppe; (12) Robert Vansieleghem.

Flor Vandekerckhove


[Dit stukje maakte in 2017 deel uit van een groter geheel in deze blog  ('Van Vikingers en Vikingmeisjes'). In 2021 splits ik het in twee aparte delen. Het stuk over de Vikingers haal ik naar 2021. Het andere blijft staan in 2017 en heet daar nu ‘Juffrouw Maria en haar meisjes’↗︎.]


C’est arrivé pres de chez vous

zondag 11 april 2021

Een verslaving laat blijvende gevolgen na

In wijzerzin, startend bovenaan links. 1. Liedtekst van Eindjezoekers, een ‘succeslied’ van ‘kluchtzanger Bertino’. Eindjezoekers zijn er die op straat naar peuken zoeken. 2. Volkszanger Albert Lingier (1915-1969) (Bertino). 3. Still uit het youtubefilmpje waarop King of the Road van Roger Miller te horen valt. 4. Roger Miller zit als koning van de weg in ’t midden van de drukke straat. (De twee die op de andere krukken zaten zijn wellicht al omver gereden.)




In onderstaand provovers↗︎ laat ik me inspireren door de Oostendse volkszanger Bertino (Albert Lingier, 1915-1969). Bertino verspreidde zijn teksten op liedbladen, wat hij ook deed met ‘Eindjezoekers’. Ik heb er een exemplaar van. Het blad titelt: N° 140. SUCCESLIED uitgegeven op aanvraag door den Kluchtzanger BERTINO (LINGIER)'. Hij bezingt er mannen in die op straat naar sigarettenpeuken speuren. Ik ben er een hedendaagse versie van.

peuken

aan mijn nicotineverslaving hou ik
dit weerzinwekkende gedrag over
waarbij ik aan tramhokjes op de grond
naar peuken speur
luid zingend van 
old stogies I have found
short but not to big around
en als de tram komt
tel ik mijn peuken 
en kijk of ‘t voldoende voor een sigaret is
wat meestal wel het geval is
en alhoewel het roken achter me ligt
geeft het me dat geruststellende gevoel 
dat Roger Miller in zijn song bezingt
en ook Bettino
in zijn succeslied over eindjezoekers
waarvan ik de tekst
uitgegeven op aanvraag van de kluchtzanger 
omzeggens altijd op zak heb
Flor Vandekerckhove

‘peuken’ op youtube
met weerzinwekkende beelden!

vrijdag 9 april 2021

Schrijven in het ploegenstelsel

— Joseph Ponthus (1978-2021) tussen de Franse en de Nederlandstalige uitgave van zijn boek. —



In Frankrijk is ’t een bloeiende praktijk: autodidacten die op literaire wijze van het arbeidersbestaan getuigen waartoe ze zelf behoren. Ze geven vorm aan een literaire stroming: de proletarische literatuur. Wikipedia vermeldt 34 namen van Franse arbeiders-schrijvers die na 1968 gepubliceerd hebben, wat betekent dat daar nu meer proletarische schrijvers zijn dan ooit.
Het uitgebreide en interessante lemma in de internet-encyclopedie↗︎ verhaalt de geschiedenis van een stroming die Henry Poulaille↗︎ (1896-1980) in de jaren dertig ijkt. Niet onbelangrijk in deze is Victor Serge geweest die in Franse tijdschriften over literaire ontwikkelingen in de jonge Sovjet-Unie rapporteerde, onder meer over de Proletkult↗︎. Een van z'n titels luidt: Een proletarische literatuur is zij mogelijk? Poulaille, anarchist en zelf auteur, beantwoordt de vraag positief en vanaf de jaren dertig manifesteert zich een groep: beoefenaars, manifest, tijdschriften, boeken. Maar dat is dus geschiedenis.
Actueel is de onlangs overleden auteur Jozef Ponthus↗︎. Zijn roman Aan de lopende band, Aantekeningen uit de fabriek↗︎ (°) is een meesterwerk en niet alleen van de proletarische literatuur, het is een meesterwerk tout court. Wie hierboven de titel aanklikt, komt op een bespreking terecht, waardoor ik mezelf kan beperken tot een veelzeggende bijzonderheid, met name de opdracht vooraan in het boek: ‘Aan de proletariërs uit alle landen / aan de ongeletterden en de tandelozen / met wie ik zoveel heb / geleerd gelachen geleden en gewerkt’ en ook ‘aan Charles Trenet / zonder wiens liedjes / ik het niet had volgehouden.
Omdat ik er als uitgever van Het Visserijblad↗︎ zelf geweest ben, ken ik de streek waarin het verhaal zich afspeelt, ik heb er de bedrijven bezocht waarover hij schrijft, ik ken de vissector, ik ken het volk dat er werkt en ik zie tot mijn vreugde dat de vorm die Ponthus hanteert niet erg verschilt van deze die ik in mijn provoverzen↗︎ aanwend. Ik citeer een passage uit het boek dat terecht in de prijzen viel: 
Terug naar mijn garnalen
In de ruwe omgang met hen die alleen hun arbeidskracht
hebben om te verkopen
Hun scheten om te laten
Hun schuine moppen om zes uur ’s ochtends
Wat ze ook zingen
Of ze zichzelf nu
Ja dan wel de nee
Existentiële vragen stellen
Tijdens het sorteren van hun garnalen
Ik zal een van de uwen zijn
O arbeiders in de fabriek
Vragen over het grote al over niets
over literatuur en zo of over garnalen
Wat in wezen op hetzelfde neerkomt
Acht uur per nacht achter de
machines
Flor Vandekerckhove


(°) Jozef Ponthus. Aan de lopende band. Aantekeningen uit de fabriek. Vertaling Floor Borsboom. Uitg. De Arbeiderspers, A’dam. 2020. Oorspronkelijke titel A la ligne. Feuillets d’usine. Ed. La Table Ronde Paris. 2019. 164 pp. 


Een readymade op youtube

www.youtube.com/watch?v=KdLjdVbh3dc

woensdag 7 april 2021

Er ligt onheil op de loer



Er is al relatief veel van Charles Simic (°1938) vertaald, je vindt er iets van in de digitale bib voor de Nederlandse letteren en ook ik heb al eentje op mijn palmares staan:  Pigeons at Dawn, uit de bundel My Noiseless Entourage (2005). In dat gedicht vertelt Simic wat poëzie vermag: ze toont ons dingen die je anders niet zou zien. Misschien moet je er eerst een omweg voor maken — in dit geval verzinnebeeld door een lift die eerst naar een kelder voert — maar wie geduldig is, vangt uiteindelijk een glimp van schoonheid op: All but invisible, but for her slender arm. Dat gedicht en mijn vertaling staan hier.
Nu waag ik me aan Something Evil is Out There, recenter werk. Het staat in Come Closer and Listen (2019). Er zitten 14 jaren tussen die twee, maar de verzen hebben nog altijd iets gemeen. Weer zijn de dingen verhuld en weer kun je niets anders doen dan wachten. Er is ook een verschil. In het eerste geval wordt het wachten beloond, in het nieuwe gedicht is er geen hoopvol perspectief. Er hangt onheil in de lucht en ’t komt almaar nader. Voelt de dichter zijn einde naderen? Dat zal wel, hij is de tachtig voorbij: ‘If one had the nerve to stick around’.
En dan nog dit (zoals steeds): ik ben een gepassioneerde liefhebber, geen professionele vertaler. Wie suggesties heeft die de vertaling verbeteren, op- en aanmerkingen, stuurt ze naar liefkemores@telenet.be. (
Flor Vandekerckhove)


En ook hier staat iets te gebeuren

maandag 5 april 2021

Van Oostende naar Luik en terug

ovenaan: de foto die dit stukje op gang trekt. 

Onderaan: Isi Collin, het boek waarvan sprake, tekening uit het boek, plaket aan het huis van Isi Collin in Luik.




Bovenstaand beeld van het Oostendse vissersvaartuig O.262 Prévoyance Sociale pluk ik op 7 maart 2021 van ’t internet. Het onderschrift dat ik eraan toevoeg is cryptisch: ‘Isi Collin joods journalist Witte Zee’. Waarna ik het in een mapje steek en… uit het oog verlies. Wat ik me nu afvraag is dit: wat betekent ‘Isi Collin joods journalist Witte Zee’?
De O.262 is een schip van de N.V. Oostendsche Reederij, in de volksmond bekend als ‘de rode vloot’, een onderneming gesticht en geleid door socialisten. Het vaartuig wordt in 1917 op de werf Alexander Hall & Sons Ltd in Aberdeen gebouwd en verdwijnt na 1932 uit de officiële lijst. De foto toont rechts boven een inzet,
 tekst waarop in twee talen staat: 
ISI COLLIN / VLAAMSCHE VISSCHERS / HET IS AAN BOORD VAN DEZE TREILER DAT EEN WAALSCHE DICHTER IN UW MIDDEN KWAM LEVEN EN ER HET SCHOONSTE WERK SCHREEF TER VERHEERLIJKING VAN DEN STOEREN, MOEDIGEN VLAAMSCHE VISSCHERS.
Enig zoeken leidt me naar Luik, waar men op 31 mei 1931 ter nagedachtenis van deze Isi Collin (1878-1931) een plaket onthult. Er wordt ook een straat naar hem genoemd. Bij leven en welzijn is hij, lees ik, dichter en journalist. Hij reist nogal wat af: Havana, Marocco, Portugal, Belgisch Congo. Ik verneem ook iets over ‘Quinze Âmes et un Mousse’ (Vijftien zielen en een scheepsjongen.) Die naam leidt me naar een vermelding in ‘Les écrivains belges et la mer’, lezing van ene Joseph Delmelle tijdens het Vierde Internationaal Congres van de Zee (Oostende 1951): ‘Isi Collin deelt, gedurende een maand, het leven van de bemanning. Hij brengt een oogst aan notities mee die hij achteraf in Quinze Âmes et un Mousse verwerkt’, boek dat alhoewel in proza geschreven, een ‘gedicht van de zee’ genoemd wordt. Daar wil ik wel eens een blik op werpen en al zoekend stoot ik op een aanbod: iemand biedt het boekje te koop aan. Ik haal er een illustratie uit van ene Frédéric De Smet, misschien wel deze Gentenaar: een vissersvrouw in klederdracht — kaketuute en al — heet haar man welkom op de kaai.