donderdag 31 augustus 2017

De dag waarop Roberta Sparrow stierf

Donnie Darco. Regie en script Richard Kelly. USA 2002. 113 min. Patience Cleveland speelt het personage van Roberta Sparrow.  Ik verplaats het verhaal naar een WZC in Bredene. — Rechts: het doodsprentje van de Roberta Sparrow uit mijn verhaal. —




Heeft een bliksemschicht de elektriciteitscabine geraakt? Heel het salon baadt in het duister. Het venster wordt een waterval waar wij achter zitten en die ons van de wereld isoleert. Her en der staan vrouwen op die in het duister schuifelend hun kamer opzoeken. Het salon raakt op één vrouw na leeg. Ze wenkt me. Wanneer ik naast haar sta fluistert ze me in het oor: ‘Elk levend wezen sterft alleen.’ Waarna ook zij zich in haar kamer terugtrekt. In het woonzorgcentrum sterven die nacht drie bewoners. Een van hen is Roberta Sparrow, de vrouw die me gewenkt had en in extremis haar levenswijsheid met me had gedeeld.
Flor Vandekerckhove


woensdag 30 augustus 2017

Werken aan Ongemak

ONGEMAK
Humberto Costantini, mijn vertaling uit het Engels.

Ik ga niet zeggen dat ik in de beste der werelden toefde
maar ik had ten minste een archief
met al zijn manen perfect gesorteerd,
de sleutelbloem viervoudig gevouwen in de middelste schuif
met hier en daar een absurditeit die
aan de kant van het bureau bleef liggen.

Ik ga niet beweren dat ik in de beste der werelden vertoefd heb
maar er waren toch drie of vier vrienden die van mijn wijn genoten,
en drie of vier vrijsters van mijn bed,
en mijn uitgever geloofde echt in mijn roman,
en om kwart voor zes
kwamen de timide geesten stilletjes weer met me kouten.

Ik ga niet zeggen dat ik in de beste der werelden toefde
maar mijn toekomst strekte minstens een week ver
waarin je honderdtwintig geschreven lijnen kon verwachten,
minstens een onbetekenende dronkenschap
en daarenboven vijf minuten gymnastiek per dag.

Ik toefde niet, ‘k geef het toe, in de beste der werelden
maar over het algemeen waren de dingen redelijk klaar;
vuurvliegjes hingen niet, als nu, van het dak naar beneden
noch hielden de treinen mij wakker tot in de vroegte,
noch kwam september me zijn komst melden
de wind stak niet op om zich in mijn gelaat dood te lachen.

Ik wil niet beweren dat ik in de beste der werelden toefde
maar deze reuzegrote, bevende maan,
deze ongewoon gekastijde maan,
dit verschrikkelijke rode stoplicht van een maan,
deze maan gemaakt van slapeloosheid en kleine verzen…
‘t is om zot te worden Heer,
hoe barbaars. 

Humberto Costantini (1924-1987) was een Argentijnse dichter. Hij was ook een linkse activist. In 1976 werd zijn leven door het regime bedreigd en ging hij op de vlucht. Zijn Mexicaanse ballingschap duurde tot 1983. Daarna kon hij naar Buenos Aires terugkeren.
Zeker weten doe ik het niet, maar dit gedicht schrijft hij wellicht tijdens zijn ballingschap. Hij voelt zich ontheemd.
Het gedicht vind ik hier. Daar staat naast de Engelse vertaling ook het Spaanstalige origineel. Dat laatste kan nuttig zijn voor lezers die een poging ondernemen om mijn vertaling te verbeteren, wat ik aanmoedig, want ik publiceer dit als een work in progress.
Mijn onzekerheid begint al bij de titel. Het woord inconveniënt bestaat ook in het Nederlands, maar ik voel niet goed aan wat dat exact betekent. Eerst vind ik ook de synoniemen ontoereikend, maar dan valt mij een boektitel van de gitzwarte filosoof Emil Cioran te binnen: De l’inconvénient d’être né, wat in ’t Nederlands vertaal werd als: Geboren zijn is ongemak. Vandaar dat ik Costantini’s mooie gedicht toch Ongemak als titel meegeef.
Worstelen doe ik met ’s mans archief waarin ‘al zijn manen perfect gesorteerd’ zijn. In een eerdere versie vervang ik manen door dromen, gedachten die met het maanlicht komen; dromen die in teksten gevangen worden en in het archief van de dichter terechtkomen. De angstwekkende maan in de slotverzen wordt dan een kwade, nachtmerrieachtige droom, de kwalijke droom van de banneling. Manen wordt dromen.
Voor de zekerheid kijk ik nog even naar het Spaanse origineel, maar ook daar staat luna, maan. Zou die maan naar lunatiek verwijzen, een woord dat niet in ’t groene boekje staat en dat maanziekte betekent? Zegt de dichter op ’t einde niet dat hij zot wordt van die maan? Zou ik het gedicht Maanziek mogen noemen?
Bij nader inzien vind ik dat ik me dan toch wel heel veel vrijheid toemeet. Als de dichter dromen bedoelt of kopbrekens die hem tureluurs maken, waarom schrijft hij dan manen? Heeft het iets met een woordspeling te maken die ik, Spaansonkundig als ik ben, niet begrijp? Is het slang, iets wat de inwoners van Buenos Aires wel begrijpen, en West-Vlamingen niet?
Uiteindelijk beslis ik om ‘(…) een archief / met al zijn manen perfect gesorteerd’ te behouden. En de titel wordt niet Maanziek, maar blijft Ongemak.
Ik begrijp de zin niet goed die zegt: ‘nor did trains keep a wakeful vigil until dawn’. Onzeker blijf ik tot nu over ‘noch hielden de treinen een wakkere wake tot in de vroegte’. Wordt de dichter s nachts gestoord door voorbijrijdende treinen of ergert hij zich eraan dat de treinen in zijn barbaarse ballingoord ’s nachts niet rijden?
Help!

Flor Vandekerckhove

dinsdag 29 augustus 2017

Het doel van De Laatste Vuurtorenwachter


— ‘I insisted that our Cause could not expect me to become a nun and that the movement should not be turned into a cloister. If it meant that, I did not want it.’ (Emma Goldman) —

Mijn maatschappijvisie heb ik eerder al belicht in de G-spot van de politiek↗︎. Ge moogt daarvan zeggen wat ge wilt, maar ge zult niet ontkennen dat het én origineel én aantrekkelijk is. Is het dan vermetel te hopen dat iemand daardoor de weg naar de G-spot inslaat? Naar deze van de seksualiteit of deze van de politiek? Of beide? ‘De kans is klein,’ zegt ge. ‘Akkoord,’ antwoord ik, 'maar ik kan het toch proberen.’  Waarna ik woordelijk de grote A.L. Snijders nazeg: ‘De werkelijkheid is zo angstaanjagend groot en wij zijn zo onvoorstelbaar nietig dat er niets anders op zit dan schrijven, schrijven, schrijven, schrijven, schrijven.'
Proberen dus! Poging waarin René Magritte en ik schouder aan schouder staan. In Alles is mogelijk↗︎ brengen Georgette en René de nacht door in een Vlaams kusthotel. Na de avondwandeling trekken ze hun kleren uit en naakt dansen deze vaandeldragers van het surrealisme de nacht in. Waarmee ze Emma Goldman vieren waar ze zegt: ‘Als ik niet kan dansen, wil ik geen deel uitmaken van uw revolutie.’  
Illusie? Hebt gij dan nooit iets soortgelijks beproefd/geproefd? Hebt gij nooit de rolstores laten zakken en hebt gij vervolgens niet, naakt dansend, de zoete voorsmaak van de omwenteling geproefd? Hoezo neen? Is het te laat dan? Waarop wacht ge eigenlijk? Want dat is ook wat uw partner vraagt: waarop wacht ge eigenlijk?

Flor Vandekerckhove

zondag 27 augustus 2017

Omdat bijkomstigheden belangrijk zijn

— Flor Vandekerckhove. 1985. — Detail van een scheepsnummer 
(het oude Britse vissersvaartuig P.753 in de haven van Oostende). 
(Acryl op ongeprepareerde jute. 120 x 120 cm.) —
In DM Zomeruur, de weekendbijlage van De Morgen, brengt Rik Van Puymbroeck op 26 augustus verslag uit van zijn bezoek aan illustrator Judith Vanistendael. Zijn interview past in de reeks over Vlamingen die, al dan niet partieel, in Frankrijk wonen. 
Judith Vanistendael verblijft in Blond, waar de familie een huis bezit. Ze zegt: ‘Dit is maar een klein dorpje, maar als je je huis wilt verven moet je naar het gemeentehuis waar je een kleurenkaart krijgt. Uit een paar tinten mag je kiezen: pastel, afgebleekt bruin, een soort groen. Roze mag niet. En wit ook niet: dat is de kleur van Mortemart, een dorp verder.’
Het citaat smijt me terug in de tijd en meer bepaald tot in 1988, het jaar waarin ik voor het eerst een stukje onder de naam De Laatste Vuurtorenwachter publiceer. Dat stukje verschijnt in Het Visserijblad van 1 februari 1988. Ja, binnenkort is ’t alweer dertig jaar geleden dat ik me de vuurtoren heb toegeëigend.
In die tijd vestig ik me op de Oostendse Oosteroever, te midden de vissers, scheepsbouwers, lassers en vislossers. Ik woon er in het huis naast de vuurtoren. Radio- en televisiejournalisten denken lang dat ik dat ook ben, de laatste vuurtorenwachter, en ik heb menigeen ontgoocheld die van Brussel tot aan ’t strand kwam rijden om daar te constateren dat ik maar een schrijver ben.
Wat ik in die tijd ook doe is schilderen. Vandaar dat ik aandacht heb voor de kleuren die er overheersen: veel roest en als de verflaag nog zichtbaar is dan is die veelal groen; in Zeebrugge is dat blauw.
Ik weet niet hoe het komt dat de Oostendse visserij toen zo groen was. Ik weet dat rederijen hun eigen kleur hebben, maar grote rederijen zijn daar al lang nergens meer te zien. Komt het doordat schippers samen verf aankopen? Is er traditie in ‘t spel? Is ’t een zaak van ongeschreven regels? Is 't na-aperij? Gebruiken ze elkaars verfoverschotten? Is het toeval? Is het iets wat ik mezelf wijsmaak?
Wat ik wel weet is dat ik me in dat allereerste stukje erger aan sportvissers die oude vissersschepen opkopen en die vervolgens in om ’t even wat schilderen, geel, rood, zwart…
Later, wanneer de poorten van het Oostendse vismijngebouw vervangen worden, zie ik dat er voor blauw gekozen wordt, Zeebrugse kleuren. Ik ervaar het als een identiteit die verkwanseld wordt. Als ik er destijds al met deze of gene over gesproken heb, dan heeft, zo weet ik wel zeker, niemand mijn kleine bekommernis gedeeld.
Inmiddels weten we dat het de verre voorbode geweest is van iets wat later daadwerkelijk gebeurt: de Oostendse vismijn wordt opgekocht door de NV Zeebrugse Visveiling. In het Franse dorpje Blond zou het niet waar geweest zijn.

Flor Vandekerckhove

vrijdag 25 augustus 2017

Paul Le Blanc weet hoe je een debat moet aanzwengelen

— Paul Le Blanc (°1947), een professor met een megafoon. —    

In 2015 publiceert de Amerikaanse historicus Paul Le Blanc een nieuwe biografie van Leon Trotski. (°) Twee zaken vallen op. Hij focust vooral op de periode van 1929 tot 1940, de jaren van ballingschap. Wat Le Blanc ook zegt is dat enkele klassiekers van het trotskisme niet origineel zijn. Dat geldt zowel voor de theorie van de permanente revolutie (1906) als voor het Overgangsprogramma (1938).
Le Blanc — zelf een trotskist, actief in de International Socialist Organization — heeft intussen weerwerk gekregen. Tijdens zo’n discussies ga ik meestal eens plassen, maar wie daar een keer in wil neuzen (en voldoende Engels kent) kan ik enkele hoogtepunten aanprijzen. Beginnen kun je met de sympathieke boekbespreking van Alan Wald, ook een trotskist en voor de rest een specialist van de roman noir. Waarna je je kunt verdiepen in het antwoord dat Le Blanc op Wald formuleert. Dan weet je meteen ook hoe twee trotskisten op leeftijd met elkaar discussiëren.
Wie liever geen trotskisten leest, omdat hzij daar allergisch voor is bijvoorbeeld, kan terecht bij John Marot, een professor die je niet gauw met de megafoon ter hand zult kunnen fotograferen. Hij meent dat Le Blanc bewust een periode uit het leven van Trotski verdonkeremaant, en da’s uitgerekend de tijd waarin Trotski de opgang van Stalin had kunnen beletten, aldus de professor in Assessing Trotsky. Wie er daarna nóg niet genoeg van heeft — wat merkwaardig zou zijn, maar goed — kan zich vermeien in het minstens even interessante antwoord van Louis Proyect, een Amerikaan die in 1978 de trotskistische partij verlaat, maar daar zijn overtuiging niet achterlaat: Assessing John Marot. Alles samengevat: Paul Le Blanc weet hoe hij een debat moet aanzwengelen.
Dat doet hij ook in een interview dat hier te lezen valt. Ik knip er twee stukjes uit. Het eerste betreft een vraag die socialisten af en toe moeten stellen, in de eerste plaats aan zichzelf: wat is socialisme? Beperkter is de doelgroep aan wie je de tweede vraag kunt stellen: kan een mens zich vandaag nog wel een leninist noemen?
Volgens Paul Le Blanc zijn ‘marxisme, leninisme, socialisme en communisme bedrieglijke woorden. Ze hebben verschillende betekenissen voor verschillende mensen, het is bijgevolg belangrijk om te definiëren wat je onder deze woorden verstaat.’
Wat verstaat Le Blanc daar dan onder? ‘Zoals je weet heb ik socialisme voornamelijk gedefinieerd als economische democratie. Dat veronderstelt het bestaan van politieke democratie; het is het uitdiepen van democratie in het economische veld. (…)’ 
Oké. Moeten we dan het socialisme omhelzen en het communisme verwerpen? ‘Ik neig ertoe om de woorden [communisme en socialisme] op dezelfde manier te gebruiken als Marx deed, als synoniemen.’
Het probleem is, zegt hij, ‘dat “communisme” (…) geassocieerd wordt met enkele van de ergste dictaturen in de menselijke geschiedenis. Dus, wanneer iemand me vraagt of ik een communist ben dan zeg ik “het hangt ervan wat je daarmee bedoelt” (…)’
Beschroomd is Le Blanc niet om zich een leninist te noemen: ‘We moeten het marxisme op een kritische en creatieve manier toepassen in onze huidige omgeving, ons democratisch organiseren om de spontane strijd die ontstaat te respecteren, te waarderen en om die verder vooruit te helpen, en uit zo’n dynamiek kan er een revolutie groeien, en uit zo’n revolutie kan socialisme ontstaan. Dat is de fundamentele oriëntatie van het leninisme zoals ik dat begrijp.’
Vind je die antwoorden te simpel? Laat me je dan het hele boek van Paul Le Blanc aanbevelen.
Flor Vandekerckhove


(°) Paul Le Blanc. Leon Trotsky (Critical Lives). 2015. Reaction Books, London. 224 pp.

donderdag 24 augustus 2017

De meiden van slager Renmans

Vroeger ging ik daar haast dagelijks heen, maar dat is lang geleden. Mijn koopgewoonte heeft zich verplaatst. Nu wil ik toch de kookpotten aanschaffen die in de Aldifolder veel ruimte krijgen. Voor één keer zet ik daar mijn fiets weer in het rek. De winkel is, zie ik meteen, compleet gerenoveerd. Er is meer licht en de gangen zijn breder. Alles oogt minder Aldi dan voorheen. Bij buurman slager Renmans herken ik de forse meiden die met grote slagersmessen in de weer zijn. Dat die vrouwen daar nog werken vind ik straf, het werk bij de slager is hard, het vlees koud, het cliënteel ongedurig, de bediening intens, de vloer glibberig, de drukte groot, de waardering laag… Buiten bind ik mijn nieuwe kookpotten vast aan het bagagerek en als alles goed vastzit keer ik op mijn passen terug om nog eens goed naar de meiden van slager Renmans te kijken.
Flor Vandekerckhove

[In DLVuurtorenwachter dateert deze post van 2017. In 2021 redigeer ik hem opnieuw ten behoeve van de FB-groep Bredene Voor & Van Iedereen.]

















Op 1 januari 2022 publiceert uitgeverij De Lachende Visch een nieuw e-boek van Flor Vandekerckhove. Honderd titelloze eenparagraafverhalen wordt ingeleid door Flors oud-leraar Nederlands Alfons Vandenbussche.

De e-boeken van Flor Vandekerckhove zijn gratis voor wie erom vraagt. Vooraf bestellen kan. Het boek wordt u dan per e-mail toegestuurd zodra het in het rek van De Weggeefwinkel komt te liggen. Vraag erom via liefkemores@telenet.be↗︎








woensdag 23 augustus 2017

De echtgenote die zichzelf niet was

Ze zei: ’Hij schreeuwde en dat had hij nog nooit gedaan. “Jij bent haar niet”, riep hij. Hij was echt door het dolle heen, hij die anders de kalmte zelf was. Hoe meer ik hem probeerde te bedaren hoe razender hij werd. Op den duur begon hij me te slaan. Ik vluchtte naar de badkamer, sloot mezelf op en belde om hulp.’ Alles wat ze zei schreef ik op, hier zat toch wel een goed verhaal in. ‘Toen ik ’s anderendaags naar onze trouwfoto’s keek', zei ze vervolgens, 'zag ik het zelf ook. De vrouw op onze trouwfoto’s… Dat ben ik niet, dat is iemand anders. Ze draagt mijn trouwkleren, maar dat ben ik niet. Mijn man is op onze trouwdag met een andere getrouwd.
Flor Vandekerckhove














In 2022 publiceert uitgeverij De Lachende Visch een nieuw e-boek van Flor Vandekerckhove. Honderd titelloze eenparagraafverhalen wordt ingeleid door Flors oud-leraar Nederlands Alfons Vandenbussche.

De e-boeken van Flor Vandekerckhove zijn gratis voor wie erom vraagt. Vooraf bestellen kan. Het boek wordt u dan per e-mail toegestuurd zodra het in het rek van De Weggeefwinkel komt te liggen. Vraag erom via liefkemores@telenet.be↗︎

dinsdag 22 augustus 2017

Over het nut van kopiëren

Ooit bezocht ik een bevriende kunstenaar die zijn bete broods verdiende door ’s avonds les te geven. In de klas verdeelde hij postkaarten, reproducties van schilderijen. De leerlingen moesten zo’n postkaart naschilderen. Hijzelf liep minzaam murmelend rond: Goed, goed zo. En als ’t niet goed was, zei hij: ’t Zal wel goed komen.
Mij leek dat een gemakkelijke manier om je geld te verdienen, maar dat je op die manier iemand kon leren schilderen, daarover had ik grote twijfels. Ik vergeleek het met iemand die Het verdriet van België overpent om te leren hoe je een roman maakt.
Daar moet ik weer aan denken terwijl ik de memoires van Bob Dylan lasleed (°) Dylan begint klein. Hij zingt andermans teksten. Hij bestudeert intensief hoe anderen dat voor elkaar krijgen. Hij noteert woordelijk teksten van bijvoorbeeld Woody Guthrie. En onderzoekt waardoor ze zo krachtig zijn. Misschien is dat wel, dacht ik, het equivalent van de schildersles van mijn vriend.
En dit is wat ikzelf ook al ondervind. Wanneer ik een ietwat lange tekst overschrijf, om die bijvoorbeeld te citeren, valt het me op dat je dan significante details opmerkt die je anders over ’t hoofd ziet. Dat had ik onlangs weer, met het citaat van Karel van het Reve dat ik wilde aanwenden om er mijn Verdraagzame Jehova’s getuige mee te larderen: Het zijn geen politieke of levensbeschouwelijke grenzen, maar moeilijk definieerbare zaken als gevoel voor proporties, smaak, fatsoen, redelijkheid, een zekere persoonlijke halsstarrigheid ook, die de beschaving van de barbarij scheiden.’
Terwijl ik die zinnen overschrijf, valt me die ‘halsstarrigheid’ op als iets wat schuurt met ‘proporties, smaak, fatsoen, redelijkheid.’ Wat bedoelt Karel? Moet je halsstarrig zijn om over fatsoen te beschikken? Of bedoelt hij het omgekeerde: dat halsstarrigheid je daarbij in de weg staat? Bedoelt hij dat je op een dunne koord danst waar halsstarrigheid aan de ene kant in evenwicht moet zijn met gevoel voor proporties, smaak, fatsoen en redelijkheid aan de andere? Heeft Karel hier slecht geformuleerd of juist erg goed?
Ik vind het citaat bij Philippe Clerick, een oud-maoïst die nu erg zijn best doet om de bende van De Wever gelijk te geven — en die de bekende gelijkhebberigheid van de maoïsten van links naar rechts heeft meegenomen. Ik besluit het hem te vragen, Clerick is naast een betweterige rechtse blogger ook, heb ik de indruk, een goede leraar Nederlands. Dit is wat hij me over dat citaat schrijft: 
Ik geloof wel dat ik aanvoel wat de meester (mijn meester) hier bedoelt. Een mens mag zich niet laten meeslepen door zijn politieke of levensbeschouwelijke ideologie. Hij moet die altijd opnieuw aftoetsen aan gevoel voor proporties, smaak, fatsoen en redelijkheid. (…). Maar nu: die halsstarrigheid. Redelijkheid, smaak, fatsoen e.d. hebben we allemaal wel in zekere mate, maar die worden niet alleen bedreigd door ideologie, maar ook door het idée reçue, door wat iedereen zegt, door de conventie. De halsstarrigheid is nodig om op je eigen gevoel voor proportie, je eigen smaak etc. terug te kunnen vallen. Als iedereen dat doet, zal dat wellicht leiden tot soepeler relaties tussen de mensen. Het is niet een verschil in persoonlijke smaak dat leidt tot fanatisme en ruzie, wel de ideologische verblinding enerzijds en het conformistische groepsdenken anderzijds. Kortom, ik volg je eerste interpretatie: dat halsstarrigheid helpt, misschien niet om smaak en fatsoen te hebben, maar om die eigenschappen te bewaren.’

(°) Bob Dylan. Kronieken. Amsterdam Nijgh & Van Ditmar. 311 pp.

maandag 21 augustus 2017

Mark Cromphout: een technisch onderlegde jongen uit ‘t college

— Tegen die tijd was ik al uit dat Oostendse college weg. Toen deze schoolfoto genomen werd liep ik vrolijk fluitend door Gentse straten. Maar deze jongens maakten in 1968-69 hun laatste jaar rond in de afdeling die Wetenschappelijke A genoemd werd: (1) ?; (2) Roger Van Colen; (3) Daniël Vandievel; [[(4) Arsène Carron; (5) Roger (Plong) Ramon]]; (6) Roger Kerckenaere; (7) Johan Sinnesael; (8) José Boeve; (9) Dirk Janssens; (10) Freddy Dekerf; (11) René Jungbluth; (12) Herman Tilleman (broer van Danny T.); (13) Marc Dubois; (14) Pierre Moyson; (15) Mark Cromphout; (16) Daniël Hinderyckx; (17) Daniël Cobbaert; (18) ?; (19) Luc Vandepitte; (20) Carlos Dura; (21) ?; (22) ?; (23) Michaël Decloedt; (24) Rik Dehaemers; (25) Robert Moreels; (26) Walter Proot; (27) Roger Allaert; (28) Freddy De Vos; (29) ?; (30) Ludo Sallaerts; (31) Jacques Verbeke; (32) Ronny Goethals. —


Daarvoor doe ik het. De zin dringt zich op wanneer ik dit briefje in mijn mailbox krijg. Ik doe het in de hoop dat iemand zijn naam googelt, via zo'n foto onverwachts in mijn blog terechtkomt en het ene vervolgens het andere voortbrengt. Het briefje komt van Mark Cromphout. Hij staat als nummer 19 op de foto’s die ik hier van mijn jaren in het lager middelbaar publiceer. We kennen elkaar niet goed. Wellicht komt dat doordat ik een externe leerling ben, terwijl Mark zijn nachten in het internaat doorbrengt; gescheiden werelden. Misschien komt het ook doordat Mark een jaar blijft hangen en in een andere groep terechtkomt. Andere schoolmakkers herinnert Mark zich wel. Wilfried Laforce bijvoorbeeld, die ons in het lopen allemaal voorbijgestoken heeft. Of Chandler wiens tragische verhaal ik eerder al beschreven heb. Van René Jungbluth herinnert hij zich dat het een goede leerling wiskunde was. Vooral Ronny Goethals, hier onder het nummer 11, herinnert hij zich goed: ‘Hij was een goede makker, zeer sportief, kon gelijk welke turnoefening. Hij zwom, dook en deed aan parachutespringen; in Stene deed hij aan polsstokspringen. Ronny was een beetje de Wilfried Laforce van onze klas, maar dan minder in het lopen. Ronny is geboren in Congo (Matadi, denk ik). Het eerste jaar humaniora liep hij op het college, vervolgens trok hij weer twee jaar naar Congo om uiteindelijk de laatste 3 jaar in ‘t college af te maken. Zijn ouders waren toen nog in Congo denk ik. Zou voor ‘pol en soc’ gaan. Verder geen info meer.’ Het is trouwens op zoek naar Ronny’s coördinaten dat Mark in mijn blog terechtkomt.
— Mark Cromphout (°1950) —
Het noodlot heeft ervoor gezorgd dat hij nooit Ludo Van Kerschaever, hier nummer 37, zal vergeten: Ludo en ik waren van plan ons samen in te schrijven in Brussel (Sint Lukas, architectuur), maar hij is zo ver niet geraakt. Per autostop is hij naar Brussel vertrokken maar onderweg is de wagen in een verkeersongeval betrokken geraakt, met als gevolg dat Ludo verschillende maanden in de coma heeft gelegen en uiteindelijk, in 1968, overleden is.’
En hoe is het Mark Cromphout (°1950) vervolgens vergaan?
Na zijn studies aan Sint-Lucas Brussel (twee jaar architectuur, twee jaar werfleider bouw) komt hij eerst in ’t hoofdkwartier van Colruyt terecht waar hij onder meer Jan Decreton leert kennen. Daarna verkoopt hij producten die met industriële weegtechniek te maken hebben, producten die zijn broer in een eigen bedrijf ontwikkelt. Zijn beroepsloopbaan sluit hij af in hetzelfde Sint Lucas waar hij eerder gestudeerd heeft. Daar wordt hij diensthoofd voor het onderhoud van de gebouwen. Hij woont in Wetteren, is getrouwd, vader en grootvader, en nu ook gepensioneerd.
Intussen gebeurt ook dit. Op een beurs in Tunis maakt Mark kennis met twee plaatselijke studenten elektronica. Zij worden zijn partners in Cotech, een Tunesisch bedrijf waar Mark nog altijd bij betrokken is en dat daar inmiddels twaalf mensen tewerkstelt. Je moet hier maar eens kijken, je zult, net als ik, versteld staan.
Flor Vandekerckhove

[Deze post dateert van 2017. In 2021 redigeer ik hem opnieuw ten behoeve van de FB-groep Oostendse verhalen.]

zondag 20 augustus 2017

Verdraagzame Jehova’s getuige

IN DM ZOMERUUR, zaterdagse katern van de krant De Morgen, staat op 12 augustus een interview met Nadia Merregaert, een Vlaamse die beeldhouwt onder haar moeders naam, Naveau.
Nadia Naveau woont met haar echtgenoot in Saint-Bonnet-Tronçais en het interview maakt deel uit van een reeks waarin Rik Van Puymbroeck Vlamingen ondervraagt die (deels) in Frankrijk wonen. Ik volg de reeks omdat ik er al eens oude bekenden in tegenkom (Stefan Hertmans, Michiel Hendryckx), en ook omdat ik daar zelf een huisje heb, waarin ik zou wonen, ware het niet dat de liefde er inmiddels anders over beschikt heeft.
Haar vader is professor microbiologie en virologie geweest aan de Universiteit van Antwerpen. Het gezin verhuist naar de Verenigde Staten en komt uiteindelijk naar Vlaanderen terug, naar Mol, waar vader gaat werken in het Studiecentrum voor Kernenergie.
De interviewer noteert nog iets. Nadia: ‘Mijn ouders zijn getuigen van Jehova en zo ben ik dus opgevoed. Streng, tot op een bepaalde leeftijd toch van de wereld afgesloten.’ Als kind is ze van deur tot deur gegaan met tijdschriften als De Wachttoren [niet te verwaren met De Laatste Vuurtorenwachter] en Ontwaakt!.’
Van dat geloof is ze inmiddels wel af: ‘En stilaan zijn de gesprekken gevolgd. Uiteraard. Ik ken veel families waar die gesprekken tot breuken hebben geleid, maar niet bij ons. Het gekke vind ik zelf dat mijn vader, professor microbiologie, heel overtuigd is. Ik heb hem daar al naar gevraagd en hij zegt dat hij die twee zaken gescheiden houdt. Wetenschap en geloof. Ze blijven overtuigd. Maar we zijn close gebleven.’
Waarmee het woord van Karel van het Reve ook in geloofskwesties bewaarheid wordt: Het zijn geen politieke of levensbeschouwelijke grenzen, maar moeilijk definieerbare zaken als gevoel voor proporties, smaak, fatsoen, redelijkheid, een zekere persoonlijke halsstarrigheid ook, die de beschaving van de barbarij scheiden.’

vrijdag 18 augustus 2017

Alles is mogelijk

— Luc Blomme. Ceci n'est pas une Magritte.
2017. Olie op doek. 100 x 70 cm. —
Op 15 augustus krijg ik van Luc Blomme een bericht. Hij wijst me erop dat René Magritte vijftig jaar geleden overleden is. Er hangt een bijlage aan vast: de afbeelding van een schilderij, een werk van Luc, een door Magritte geïnspireerde parodie: Ceci n’est pas une Magritte. En, vraagt Luc, kan mijn "Magritte" je inspireren? Waarna hij zelf het antwoord geeft: ik ben er zeker van. 





Doowop — In Bredene laten Georgette en René Magritte de hond uit. In de Kapellestraat stoppen ze voor een kleerwinkel. Daar zien ze in de etalage mannequins staan die helemaal in doowop gekleed zijn, stijl die hen tot tranen toe ontroert, net zoals het koppel ook ontroerd wordt door de doowopliedjes van The Penguins, The Orioles en The Five SatinsWanneer ze weer in Hotel Helvetia komen, hangen ze Do Not Disturb aan de deurklink. Ze ontdoen zich van hun kleren en naakt dansen ze de nacht in, beschenen door een streepje maanlicht dat door het raam binnenvalt. Muziekinstrumenten hebben ze niet nodig, want doowop laat zich a capella zingen. Georgette zingt van shoo-wap-dee-wap-wap en René antwoordt met dun dun dun dun dun. Heel dit wonderbaarlijke gebeuren geschiedt alleenlijk doordat Paul Simon het wondermooi bezingt in zijn René And Georgette Magritte With Their Dog After The War↗︎.

woensdag 16 augustus 2017

Leren bloggen met De Laatste Vuurtorenwachter


Net als elke schrijver heeft ook de blogger a room with a view. Ik geef tien tips voor de inrichting ervan. De cijfers verwijzen naar bovenstaande fotografische afbeeldingen.
Centraal in het leven van de blogger staat de fauteuil [1]. Deze van mij is een afdankertje van een Oostends hotel. Hij zit een beetje hard, vandaar dat ik er kussens aan toevoeg. Beginnende bloggers kan ik aan zo’n vuurtorenwachterzetel helpen, want dat hotel had wel meer zitjes weg te geven. Mijn garage staat er vol van. Wilt u dat ik er een voor u apart zet, draai dan 7 9 7 2 0 4 en vraag naar Will.
Onmisbaar is de laptop [2]. Dat is een computer die u op de schoot kunt zetten. Met een bureaumodel is het schier onmogelijk, dat begrijpt u ook wel, om vanuit een fauteuil te bloggen.
Bijzonder nuttig is de poef [3]. Hij laat u toe tijdens het bloggen de benen te strekken, wat goed is voor de bloedcirculatie. Bijkomend voordeel is dat u er de laptop op kunt plaatsen wanneer u het bloggen even onderbreekt, bijvoorbeeld om een kakje te doen.
Zelf ben ik een groot voorstander van het gebruik van de lessenaar [4]. Wanneer de blogger behoefte heeft om uit een boek te citeren, dan laat de lessenaar dat gemakkelijk toe, zoals de foto het demonstreert.
Optioneel is het contragewicht [5] dat de lessenaar in balans houdt. Omdat mijn vensterbank niet erg breed is zou de lessenaar er anders afdonderen. Een andere mogelijkheid bestaat erin de vensterbank te verbreden, maar dat is duurder, temeer daar de klusjesman van de gelegenheid gebruik zal maken om waterleiding en elektriciteitsnet te hernieuwen, alsmede een spouwmuur aan te brengen.
De ventilator! [6] De laptop die ik gebruik dateert van voor Trumps presidentschap en is derhalve niet aangepast aan de door hem nagestreefde milieucatastrofe. De ventilator helpt het toestel af te koelen, alsmede mijn benen.
Elke blogger dient over een calpin [7] te beschikken, waarin hzij notities plaatst: invallen, boodschappenlijstjes, citaten, eerder opgezochte vertalingen… Mijn calpintje is van het chique merk Moleskine, maar die uit de Action zijn mijns inziens even goed.
Bijzonder nuttig zijn wasspelden [8]. Dit eenvoudige hulpmiddel laat de blogger toe om nog meer op de lessenaar te plaatsen. De speld kan achteraf, samen met potloden, gommen, calpintje, oorwatjes en andere fikfak in de lessenaar opgeborgen worden. (Wel eerst het contragewicht [5] verwijderen.)
Zelf raad ik aan om een DAB-radio [9] aan te schaffen. Ten eerste wordt de blogger dan niet langer geplaagd door de storende FM-ruis, ten tweede kunt u op DAB luisteren naar Klara Continuo, die voortdurend mooie muziek uitzendt, zonder dat u zich nog langer hoeft te ergeren aan de kinderachtige tussenkomsten van Bart Stouten op Klara. Ten derde kunt u daar ook luisteren naar een zender die continu het meest recente radionieuws herhaalt, waardoor u het bloggen niet op ongepaste tijdstippen hoeft te onderbreken.
Laat me u ten slotte mijn weerstationnetje [10] aanprijzen. De werking is simpel. Wanneer het regent staat het mannetje buiten. Als het vrouwtje buiten staat regent het ook, maar dan staat de centrale verwarming aan.
Zonder dank.

Flor Vandekerckhove  

maandag 14 augustus 2017

Bij de zijnen


Iemand zei me dat hij Georges gezien had. Ik riep: ‘Ha, die Georges! Ik wist niet eens dat hij nog leefde’. Dat was niet gelogen, ik wist het niet.
‘Hij leeft zeker nog’, zei die andere, ‘hij woont in het oudemannenhuis, en hij is nog goed bij de zijnen.’
‘Bij de zijnen?' vroeg ik, 'in het oudemannenhuis?’
‘Ja’, zei die andere, ‘je moet hem eens opzoeken.’
Ik deed het meteen. Bij de in- en uitgang bleef ik geduldig wachten. Pas nadat een bezoeker de code ingetikt had kon ik binnen. Ik liep de gang af en keek naar de naamkaartjes. Bij het tweede had ik prijs: Georges.
De kamerdeur stond open. Georges lag in bed en was zichtbaar verwonderd me daar te zien. Hij keek me met grote ogen aan en zei niets.
‘Jij bent toch Georges?’ vroeg ik onzeker.
De man ging rechtop zitten en vroeg me wie ik was. Ik zei dat we verre familie van elkaar waren.
‘Hoe ver?’ wilde hij weten. Ik maakte me ervan af: ‘Zeer ver.’
‘Wat kom je hier doen?’ vroeg hij. Ik besefte dat mijn bezoek te laat kwam.
‘Dan ga ik maar weer’, zei ik en ik keerde op mijn stappen terug. Toen ik de uitgang bereikte en naar buiten wilde gaan, riep iemand me onverwachts toe: ‘Waar gaat u naartoe?’
Ik keerde me om, zag dat het een verpleegkundige was. Ik antwoordde naar waarheid dat ik naar huis ging.
‘Kom maar met me mee’, zei de man. Hij nam me vriendelijk maar kordaat bij de arm en gidste me doorheen de gangen tot helemaal achteraan, tot achter de deur met het nummerslot, tot in het gedeelte waar degenen zoals ik verblijven, tot bij de mijnen als het ware.

Flor Vandekerckhove