dinsdag 30 maart 2021

Triptiek



De beoefenaar van het door mij uitgevonden provovers is aan strenge vormregels gebonden. Een ervan luidt dat het provovers exact honderd woorden telt. Hoe kan deze dichter dan nog een lang gedicht maken, vraagt u zich (niet) af. De oplossing heet triptiek. De dichter maakt dan wat de kunstschilder ook al eens maakt: een drieluik, drie gelijkwaardige provoverzen, elk honderd woorden, die samen een triptiek vormen, en tegelijk een nieuw gedicht. (Flor Vandekerckhove)


triptiek


i

zij fietst naar hem toe
hij staat in het deurgat
en probeert vruchteloos 
zijn ogen van haar kut weg te houden
zij ziet het trillen van zijn oogleden 
en opent haar benen
een half uur later zijn 
zowel de jongen als de vrouw 
andere mensen geworden
zij verlaat haar echtgenoot 
en wordt ’s lands meest bekeken 
kortgerokte fietster
de jongen wordt man
blijft thuis 
en brengt al zijn tijd door 
in het huis met het nummer 144
na zijn dood treft men in dat huis 
een merkwaardige collectie foto's aan
negenduizend fietsende vrouwen 
een verzameling waarvan niemand de zin inziet


ii

dagelijks passeer ik
een keer heen en een keer weer
op mijn tocht doorheen de stad
dat huis met nummer 144
en voor de voordeur van het voorhuis
groeit een grasspriet
waarrond zich een stoepgraszode vormt
waaraan schrale noordoostenwinden
en natte noordnoordwestenwinden 
vanuit zee
gierend zand aanvoeren 
dat van heinde en verre komt 
om er een eilandje van te maken
waarop zich de kleintjes vestigen
die ik kabouters noem
hoewel de naam onzeker is
een keer heb ik me naar hen toe gebogen
om het hun te vragen
maar omdat zo’n vraag geen antwoord kent
doe ik dat niet meer


iii

het huis met het nummer 144
blijft na ’s mans overlijden
lange tijd onbewoond door mensen
maar niet door de kleintjes
die plat op hun buik onder deuren 
binnenschuiven om binnen te doen
wat zo’n kleintjes binnen doen
en telkens ik 
op mijn tocht doorheen de stad
een keer heen en een keer weer
weer aan het huis passeer
hoor ik gestaag aangroeiend flip flop flapwieken 
als van een vleugelwiekend koor
wat mij er telkens toe beweegt 
binnen
naar ontblote tepels te turen
van La Veilleuse
koningin der kleintjes
die met haar haardos schuddend 
aan myriaden vlinders ‘t leven geeft



triptiek op youtube

www.youtube.com/watch?v=1Hg7yMHvMVM

maandag 29 maart 2021

Nieuwe lente, nieuw geluid



Omdat ik toch niets beters te doen heb, denk ik al eens na over de evolutie van mijn letterkundig oeuvre. Zo ook over het provovers, een door mijzelf bedacht genre dat het midden houdt tussen poëzie en proza. De strakke vorm ervan bepaalt o.m. dat het uit exact honderd woorden bestaat. Al denkend vraag ik me af hoe een mens dan nog eens een lang gedicht kan maken. Daar heb ik nu — eveneens al denkend — iets op gevonden: ik maak een triptiek, bestaande uit drie afzonderlijke provoverzen, dus uit drie keer exact honderd woorden. Zoals bijvoorbeeld in dit gedicht dat uiteindelijk zelfs 'triptiek' zal heten. Het eerste luik staat hier, het tweede daar en het derde staat hieronder. Morgen presenteer ik u de triptiek in haar geheel en ge zult eens zien hoe schoon ze is. (Flor Vandekerckhove)

vlinders

het huis met het nummer 144
blijft na ’s mans overlijden
lange tijd onbewoond door mensen
maar niet door de kleintjes
die plat op hun buik onder deuren 
binnenschuiven om binnen te doen
wat zo’n kleintjes binnen doen
en telkens ik 
op mijn tocht doorheen de stad
een keer heen en een keer weer
weer aan het huis passeer
hoor ik gestaag aangroeiend flip flop flapwieken 
als van een vleugelwiekend koor
wat mij er telkens toe beweegt 
binnen
naar ontblote tepels te turen
van La Veilleuse
koningin der kleintjes
die met haar haardos schuddend 
aan myriaden vlinders ‘t leven geeft

Vlinders op youtube

www.youtube.com/watch?v=r-CfAs2y0Tw

zondag 28 maart 2021

Maak kennis met de kleintjes

De triptiek start hier, bij een jongeman voor de rest van het leven getekend door de manier waarop hij ontmaagd wordt. 



Onderstaand provovers is het tweede deel van een triptiek. Het eerste, waarin we de tragische ontwikkeling (en afwikkeling) van een jongeman volgen, staat hier, het derde volgt morgen. Pas daarna presenteer ik u de triptiek in haar geheel. Vandaag verneemt u wat zich na ’s mans dood op de stoep voor diens leegstaande huis ontwikkelt, waardoor het vers zich in de richting van het door mij nagestreefde surrealisme light ontwikkelt. (Flor Vandekerckhove)

eilandje


dagelijks passeer ik

een keer heen en een keer weer

op mijn tocht doorheen de stad

het huis met nummer 144

en voor de voordeur van het voorhuis

groeit een grasspriet

waarrond zich een stoepgraszode vormt

waaraan schrale noordoostenwinden

en natte noordnoordwestenwinden 

vanuit zee

gierend zand aanvoeren 

dat van heinde en verre komt 

om er een eilandje van te maken

waarop zich de kleintjes vestigen

die ik kabouters noem

hoewel de naam onzeker is

een keer heb ik me naar hen toe gebogen

om het hun te vragen

maar omdat zo’n vraag geen antwoord kent

doe ik dat niet meer




‘eilandje’ op youtube!

 www.youtube.com/watch?v=1k7G5DfaGeM

zaterdag 27 maart 2021

EUREKA! TRIPTIEK!

1. De dichter denkt al schrijvend na over de uiteindelijke vorm; 2. Still uit de film van het gedicht op youtube. 

3. De extreem kortgerokte fietster kijkt naar de onderschriften in de film.



Over onderstaand vers moet ik eerst iets zeggen. Het is het eerste deel van een triptiek, ge weet wel, zoals schilders dat ook doen: drie naast elkaar staande panelen. Ik los er een probleem van het door mij ontdekte provovers mee op: hoe kunt ge een lang gedicht maken als ge maar 100 woorden moogt gebruiken? Wel, ge maakt een triptiek: drie delen van elk 100 woorden. Wat zegt ge daarvan? Is dat niet goed gevonden?
Maar tegen dat ik EUREKA TRIPTIEK! kon roepen, had ik al aparte filmpjes op youtube staan en die wil ik niet laten verloren gaan, dus presenteer ik u eerst de delen apart, en pas daarna de finale. Morgen volgt deel 2 (‘eilandje’) en overmorgen deel 3 (‘vlinders’). Pas op dag 4 presenteer ik u de triptiek in zijn geheel. (Dat ge dat nog moogt meemaken!) Aanvangen doen we met een momentum dat het leven van twee mensen voor immer verandert. (Flor Vandekerckhove)

obsessie

zij fietst naar hem toe
hij staat in het deurgat
en probeert vruchteloos 
zijn ogen van haar kut weg te houden
zij ziet het trillen van zijn oogleden 
en opent haar benen
een half uur later zijn 
zowel de jongen als de vrouw 
andere mensen geworden
zij verlaat haar echtgenoot 
en wordt ’s lands meest bekeken 
kortgerokte fietster
de jongen wordt man
blijft thuis 
en brengt al zijn tijd door 
in het huis met het nummer 144
na zijn dood treft men in dat huis 
een merkwaardige collectie foto's aan
negenduizend fietsende vrouwen 
een verzameling waarvan niemand de zin inziet

 

obsessie op youtube

www.youtube.com/watch?v=kCOZHvlsREY

donderdag 25 maart 2021

Het visioen

Er circuleren niet zoveel foto's waarop te zien is hoe Joan Baez (°1941) en Flor Vandekerckhove samen optreden. Zelf zegt Flor over deze foto dat Baez hem op het podium riep om te zingen. Toen hij haar antwoordde dat hij dat niet kan, zei ze: 'Veel erger dan Bob kan het toch niet zijn hé.' De foto die rechts staat is zelfs uniek. Het is het enige beeld waarop de Amerikaanse dichter Walt Whitman (°1819 - †1892) samen met zijn Vlaamse vertaler (°1949) voorkomt.

En zoals steeds: ik ben geen professionele vertaler, ik ben een liefhebber die alle op- en aanmerkingen apprecieert
en die gesuggereerde correcties graag aan de vertaling toevoegt.

Ik zag het legervisioen 
op youtube

dinsdag 23 maart 2021

Eros & Thanatos bij Luc Martinsen

Links: Tina en de slang. 1988. Olie op doek. 140 x 110 cm. 
Rechts: De Doodsteek. 2013. Acryl op doek. 200 x 170 cm.


In 1988 kom ik vanuit Gent naar Oostende om daar Het Visserijblad te redigeren. 1988 is ook in dat jaar dat ik Luc Martinsen persoonlijk leer kennen, kunstschilder waarmee ik meteen verwantschap voel. Ik herinner me onze eerste ontmoeting in Galerie Bureaux et Magasins; een eetfestijn en galeriehoudster Nathalie Brutin leidt het gebeuren. Els Milh is er, academiedirectrice Chantal De Smet, kunstcriticus Hugo Brutin, fotograaf Steven Decroos, kunstschilders Jan Deconinck en Karel Dierickx, graficus James De Coninck… En er is een koppel buitenlandse collectioneurs, waarvoor het evenement trouwens opgezet werd. In enkele uren, zeiden die achteraf, hebben we waarlijk de wereld van James Ensor leren kennen. Wat een nacht! 
1988 is ook het jaar waarin Martinsen een absoluut meesterwerk creëert, Tina en de slang, een indrukwekkend voorbeeld van wilde schilderkunst. Veel primaire kleuren, wilde verfstreken, her en der weer afgedekt met dikke verflagen. Tina, in rode jurk, gaat de confrontatie met de slang aan, die kronkelend zijn weg naar haar zoekt. Ook de symboliek ligt dik uitgesmeerd. Hier wordt eros gevierd, de levensdrift. We zien het rood van de passie, de slang als penis, de vrouwenmond als vulva.
Omdat Tina en de slang kunst is, dient zich minstens één alternatieve interpretatie aan. Martinsen legt in dit schilderij zijn angsten bloot — de vrouw! de slang! De gulzigheid waarmee hij zijn angsten op doek — en in het leven — te lijf gaat, laat een meesterwerk achter. Martinsen zal het thema vrouw trouwens een oeuvre lang blijven uitspitten. En er is er niets liefelijks aan de manier waarop hij dat doet. In zijn schilderijen worden vrouwenfiguren overgeschilderd en meteen weer opgeroepen, afgestoten en weer aangetrokken. Resultaat: wezens die uit storm geboren worden en die op hun beurt storm baren. 
De vrouw is een weerkerend thema, maar wat ik me afvraag: keert ook de slang nog weer? Bij Luc Martinsen wonen eros en thanatos vlak om de hoek, ik moet niet lang zoeken naar een werk waarin thanatos over eros triomfeert. Ik kies voor een tableau waarin Martinsen de kruisiging van Christus uitbeeldt, De doodsteek. Het schilderij komt in 2013 tot stand, een kwarteeuw na Tina en de slang
Wat is gebleven en wat is veranderd? Er zijn kleuren aan het palet toegevoegd, maar we herkennen toch meteen het typische coloriet van de meester. Maar waar is de passie uit Tina en de slang naartoe? Christus hangt er al bij al vredig bij. De emoties van Maria en Maria Magdalena (waarvoor Els en Greet Milh model staan) getuigen geenszins van smart. Een van hen lijkt zelfs te applaudisseren. De soldaat die Christus’ hart doorboort, klaart de klus emotieloos. Zie ik dat verkeerd? Is het niet zo dat elk van de figuren op De doodsteek — soldaat, vrouwen, de gekruisigde zelve — zich emotieloos bij de feiten neerleggen? 
Mij intrigeert de plastron van de soldaat, kledingstuk dat een mens toch niet meteen met das Militär associeert. Waarom heeft Martinsen dat overbodige kledingstuk aan het werk toegevoegd? Enig speurwerk leidt me naar Freud: in dromen van mannen vinden we vaak de stropdas als symbool van de penis in ruste. En wat zie ik dáár, boven de soldaat, rechts van Christus’ bloedend hart? Is dat niet de slang die het hazenpad kiest? Gaat de levensdrift ervandoor? Jawel, de slang ontvliedt het tafereel. Tina en de slang, da’s wervelende passie, De Doodsteek, da’s finale rust. Dylan Thomas heeft gemakkelijk zeggen — Rage, rage against the dying of the light wanneer de man met de lans zich aandient.


Enkele jaren na mijn eerste kennismaking
met de Oostendse kunstscene maak ik
'Ensor en zijn bende in Oostende',
een gedicht dat Knack publiceert.

maandag 22 maart 2021

Martin Heidegger en nonkel Miel

De schreeuw van de trappenscène in Pantserkruiser Potemkin, De Schreeuw van Edvard Munch, Liza Minelli in de schreeuwscène in Cabaret, De Schreeuw van Edvard Munch, een Screaming Pope van Francis Bacon en tussendoor twee keer De Laatste Vuurtorenwachter die op FB met Martin Heidegger geconfronteerd wordt.


Zelf ben ik maar een koele minnaar van Facebook, ik gebruik het alleenlijk om potentiële lezers naar mijn oeuvre te lokken. Anderen gebruiken het met meer enthousiasme, ik ken zelfs iemand die het medium aanwendt om zijn inzichten betreffende de filosofie van Heidegger te expliciteren, echt waar. Dat laatste vind ik dermate van de pot gerukt dat ik op FB reageer. Die reactie luidt als volgt: ‘Al wie geen haar heeft is een puit’, gezegde dat op indrukwekkend wijze absurdistisch is, zeker als reactie op mensen die op FB met Heidegger pronken. 
‘Al wie geen haar heeft, is een puit’ is een quote van wijlen nonkel Miel, een West-Vlaming en hij zei dus niet puit maar puut. Dat laatste is, zult u verder zien, belangrijk. Hoelang ken ik deze quote al? Meer dan vijftig jaar. Hoeveel keer heb ik hem intussen zelf aangewend? Meer dan duizend keer. Maar nu ik hem confronteer met Heidegger en diens Zein und Zeit, me er bijgevolg pijnlijk bewust van wordt dat zo’n quote bewustzijn is en via Heidegger verneem dat bewustzijn altijd bewustzijn van iets is, besef ik dat nonkel Miel het niet over een ‘puut’ had, West-Vlaams voor puit. Neen, hij had het over ‘une pute’, een sletje, een hoer, een vrouw die d’r schaamhaar — zelf prefereer ik lusthaar — afscheert, ’t zij om esthetische, ’t zij om praktische redenen, bijvoorbeeld om geen platjes te kweken. Dank zij Heideggers destructie van de klassieke begrippen besef ik nu dat nonkel Miel iets onvriendelijks zei over al wie van de norm afwijkt. Iets wat helemaal in lijn ligt met restanten van het scholastieke denken, waarmede we te midden de vorige eeuw opgevoed werden. Wie daar meer over wil weten, moet Heidegger niet lezen, wel via liefkemores@telenet.be het gratis e-boek Gauw! aanvragen, waarin ik u naar die tijd meeneem.
Flor Vandekerckhove

Gratis e-boek, mail erom via liefkemores@telenet.be.

zondag 21 maart 2021

Charles Reznikoff: proza? poëzie?


IN 2015 STOOT ik toevallig op een gedicht van Charles Reznikoff (1894-1976) en ik ben meteen verkocht. Nooit eerder lees ik een gedicht dat in die mate toont hoe wreed het bestaande is. Ik vertaal mijn vondst in Huiselijke scènes en ik bestel het boek Testimony. Weer volgen vertalingen: Huiselijke scènes (2); Huiselijke scènes (3); Huiselijke scènes (4).
Testimony begint in de jaren dertig als proza. Reznikoff vindt zijn inspiratie in juridische documenten die hij raadpleegt als medewerker aan een encyclopedie. In de jaren vijftig herneemt hij Testimony, maar nu als poëzie. Het resultaat is, zegt men, gevonden poëzie, maar correct is dat niet. Vinden veronderstelt een zekere toevalligheid. Wanneer je er à la Reznikoff naar zoekt, kun je nauwelijks van ‘vinden’ spreken: ‘Ik kan door een volume van duizend bladzijden gaan en maar een zaak vinden waarvan de feiten op een interessante manier herschikt kunnen worden.’ De inleider van Testimony zegt: ‘Soms gebruikt hij enkele woorden of een stuk lokaal taalgebruik van de rechtbanktranscripties, maar wat hij vooral “vond” zijn de feiten, die hij daarna op zijn eigen manier schreef. De gedichten zijn geen pastiches: de originele manuscripten van Testimony zijn bedolven onder revisies.’ 
Het resultaat van al dat werk… is dat poëzie? Er is een criticus die zich tegen de benaming verzet, Hayden Carruth: ‘Dit is helemaal geen poëzie, maar proza, gedrukt in onregelmatige lijnen.’ Wat me weer tot de vraagstelling in verband met mijn eigen provoverzen brengt: is ’t poëzie, is ’t proza?
Na Reznikoffs overlijden vindt men in zijn nalatenschap kopij van een volledige roman, The Manner Music. Een site ‘Where forgotten books are remembered’ citeert een passage:
‘Toen ik het theater verliet, regende het. Ik ging naar mijn hotel door de groothandelswijk, waarvan de straten 's nachts leeg waren, regen of geen regen, hoewel het overdag druk genoeg was als kantoren en zolders vol mensen waren. Ik passeerde een oude vrouw die kranten verkocht vanuit de beschutting van een deuropening. Toen ik er een kocht, keek ik naar haar voeten.
"Je keek naar mijn voeten, nietwaar?" vroeg zij. "Zijn ze niet vreselijk - zo groot in deze rubbers. Maar het is beter dat je voeten groot lijken dan dat ze nat worden, 'voegde ze eraan toe, nog steeds ietwat twijfelend. 'Een man heeft ze aan mij uitgeleend. Het zijn rubbers voor een man en ik moest ze vastbinden met een touwtje. Maar beter dat dan ziek te worden, hè?"
Ik zocht een schuilplaats in de deuropening om even uit de regen te gaan staan. 'Maar hoe groot zijn mijn voeten daarin,' vervolgde ze. Terwijl ik luisterde, vroeg ik me af: denkt deze oude vrouw die in de regen in deze eenzame hoek kranten verkoopt, nog steeds dat het ertoe doet hoe haar voeten eruitzien - groot of klein? Ik keek haar weer aan: wat ze ook ooit geweest was, alleen het leven was overgebleven - en ijdelheid.’
Dat Reznikoff zich, net als ik, in het raakvlak tussen poëzie en proza ophoudt, blijkt goed uit onderstaande, waarin we de romanpassage weervinden, maar nu als vers: zelfde inhoud, andere vorm. Het komt uit Inscriptions: 1944-1956. 
Het regende en de straat
leeg. Ik passeerde een oude vrouw die kranten verkocht.
Terwijl ik er een kocht
wierp ik een blik op haar voeten.
"Zo groot
in deze rubbers.
Maar het is beter dan ze nat te maken,'' voegde ze eraan toe,
twijfelend, “en ziek te worden.
Een man heeft ze me geleend. Het zijn rubbers voor een man, niet voor mij,
en ik moet ze vastbinden met een touwtje.
Maar hoe groot zijn mijn voeten!" Ik keek haar weer aan:
alleen dit bleef over - ijdelheid. 

zaterdag 20 maart 2021

Gauw! De advertentie!

Naar aanleiding van de derde editie van Gauw! lanceert het bureau Reclame Is Onze Enige Kwaliteit (RIOEK) een wedstrijd. Wie eraan deelneemt krijgt het boek per kerende in de mailbox. Welk van de twee ontwerpen vindt u het meest geschikt voor de promotie van het boek? Stuur uw antwoord naar liefkemores@telenet.be en ontvang per kerende de derde, fel verbeterde editie van Gauw! Nu ook met een voorwoord van Rolf Hofman.

vrijdag 19 maart 2021

Het geld halen waar het zit

— De foto's werden door de bankautomaat geschoten, terwijl ik daar een briefje van 100 probeerde te wisselen. En waar is mijn privacy hé? Zeg me dat eens! —



Wie, zoals ik, kort na de oorlog geboren is, leeft ietwat in onmin met deze eenentwintigste eeuw waarin hij op hoge leeftijd ongevraagd geworpen wordt. Ah, waar is de tijd, denkt zo’n mens al gauw, waarin een café naar tabak rook, een vloer naar boenwas, een mens naar Sunlight, het strand naar teer en een bank naar bankbiljetten. Ah, waar is de tijd dat ik in zo’n bankfiliaal kon binnenstappen en daar, oog in oog met een immer minzame bankbediende, enig geld kon wisselen. Weet je wat? Ik maak er een provovers van. (Flor Vandekerckhove)

schreeuw


de loketbediende kan het briefje niet wisselen

maar zegt hij 

u kunt het anders doen

u kunt het in de automaat steken 

waarna u aan het toestel honderd euro vraagt 

en dat wordt u 

als de weerlicht

in twee briefjes van vijftig toegeschoven

mocht u daar niet in slagen dan kan ik 

iemand

uit het achter mij staande bankwezen oproepen

die het u leert


ik slaak de schreeuw van Edvard


die wereld

heb ik niet zien aankomen 

Bobbejaan Schoepen

die nochtans over zo'n dingen placht na te denken

zag het evenmin

dit is zoveel erger dan een café zonder bier



‘schreeuw’ op youtube
met beelden geschoten 
door de bankautomaat zelve!

www.youtube.com/watch?v=W8J5YoCtnrU

woensdag 17 maart 2021

Bob Dylan en ik trotseren samen Het tempeest van James T. Fields


The Balad of the Tempest is een gedicht van de Amerikaanse dichter-uitgever James T. Fields (1817-1881), in bovenstaande montage tussen Bob Dylan en mezelf. Ik heb er een Nederlandse vertaling van gemaakt. In onderstaand filmpje hoort u Bob Dylan die het het gedicht in het Engels declameert en tussendoor lees ik mijn Nederlandse vertaling. Hoor het gieren van de wind in Het tempeest. (Flor Vandekerckhove)


Bob Dylan & Flor Vandekerckhove
lezen The Tempest/Het tempeest

maandag 15 maart 2021

Surrealisme light is een queeste



Je weet dat ik naar een eigen surrealisme streef, naar iets wat ik surrealisme light noem. Ik kan/wil dat niet definiëren. Als ’t al iets is, dan is ‘t een queeste, een permanente zoektocht naar iets wat misschien evengoed realisme + kan heten. 
Velen gaan me in soortgelijke zoektocht vooraf, en onderweg maken ze daarbij subtiele onderscheiden. Ze zeggen bijvoorbeeld dat surrealisten een onbestaande of onmogelijke wereld creëren, daar waar magisch realisten een mogelijke wereld op ’t oog hebben, zij het dat die onwaarschijnlijk is. Ferdinand Bordewijk is van mening dat hij slaagt als hij de lezer kan doen geloven ‘in een wereld die wij met onze rede als onbestaanbaar verwerpen.’  Paul Delvaux hoort voor zichzelf liever de term poëtisch realist. Carel Willink ziet zichzelf meer als een imaginair realist. Maar wie doeken van die twee bekijkt, denkt toch al gauw: surrealisme.
De moeilijkheid ligt hierin, denk ik, dat het algauw teveel wordt. Als je aan ‘realisme’ iets toevoegt: ‘sur’ bijvoorbeeld, ‘magisch’, ‘poëtisch’, 'imaginair’ of ‘socialistisch’(!) kom je al gauw in overmaat terecht. Ik kan dat illustreren met ‘soep’, een provovers dat je me hier op youtube hoort declameren. Da’s, vind ik, wel een gaaf verhaal, maar surrealisme light kan ik ‘t niet meer noemen: kordaat schrijdt het een duidelijk onbestaande wereld binnen.
Toch is het mogelijk om in dat grensgebied te toeven. Ik zoek twee voorbeelden in de schilderkunst. Het ene haal ik bij Carel Willink die er anders niet voor terugdeinst om zich, zoals in Château en Espagne, de surrealistische beeldtaal ten volle toe te eigenen. Het andere haal ik bij René Magritte voor wie het anders, zoals je hier ook ziet, zelden surrealistisch genoeg kan zijn. Boven dit stuk plaats ik links diens Het menselijk tekort (1933), rechts Het gele huis (1934) van Willink. Beide doeken zijn realistisch geschilderd, beiden voegen ze er een surplus aan toe dat naar surrealisme neigt.
Magritte schildert een doek dat op de ezel voor een raam staat, waarachter hij ons het landschap toont dat op het doek wordt afgebeeld. Wat surrealist Magritte wil zeggen is dit: de toeschouwer ervaart het doek op de ezel als een illusie en de achtergrond als echt, maar dat is natuurlijk niet zo, de achtergrond maakt evengoed deel uit van Magrittes geschilderde, illusoire onwerkelijkheid (‘ceci n’est pas une pipe’). Toch krijgen we ook geen onmogelijke, onbestaande wereld te zien. ’t Is een knap staaltje van surrealisme light.
Willink schildert een (nog steeds bestaand) huis in Amsterdam. Realisme? Niet echt. Door het kleurgebruik, het vreemde licht, de opgeroepen desolaatheid met de op straat dwarrelende kranten… krijgen we niet het realistische stadsbeeld te zien (er bestaan foto’s die de ‘echte’ straat tonen), maar onmogelijk is het ook weer niet. Ook dit is een knap staaltje van surrealisme light.
De keren dat ik er zelf in slaag om me tot dat grensgebied te beperken zijn zeldzaam, maar ze bestaan: avondklok bijvoorbeeld is een surrealisme light-provovers en Een onderbroken stukje telefoonseks is een surrealisme light-kwatrijn. 
Flor Vandekerckhove

zaterdag 13 maart 2021

De profetie van de mondkapjes

Van links naar rechts. Roland Topor, 1964. — René Magritte, De Minnaars, 1928 — E.M. Forster, De Machine staat stil, 1909.



Er is vandaag geen plaats meer voor dystopieën, het subgenre van de complottheorie bezet heel het doemdenken. Als de hitleriaanse jaren er niet aankomen, is ‘t alleen maar doordat het door de Chinezen verspreide virus de fascisten te vlug af is; virus dat sowieso rapper is dan Bill Gates die ons, samen met het vaccin, een chip inplant. We mogen als ’t ware blij zijn dat de zee ons morgen overspoelt. Misschien neemt u met afschuw kennis van zo’n verhalen, maar ik heb in 1978 The Invasion of the Body Snatchers gezien en ik kan u verzekeren: corona is in vergelijking kattenpis, Gates een bengel en Hitler een Trump. Met een lach schrijd ik sindsdien de tsunami van aangekondigde catastrofes tegemoet. ’t Is ook met de glimlach dat ik The Machine Stops (1909) lees, een verhaal van E.M. Forster, nu door Johny Lenaerts in ’t Nederlands vertaald.
Dat gaat alzo. De wereld is om zeep. We leven geïsoleerd van elkaar, op haast onmetelijke afstanden, schermen zorgen voor onderling contact. Zo ook tussen moeder Vashti en zoon Kuno.
‘Overal waren er knoppen en schakelaars. Daarmee kon ze voedsel, muziek en kleding bestellen. Er was een knop voor het warmwaterbad (…) Er was een knop voor het koud bad. Er was een knop voor literatuur. En natuurlijk waren er de knoppen die het haar mogelijk maakten met haar vriendinnen te communiceren.’
Globalisering, robotica, internet, Facebook, on-line winkels, ’t staat allemaal in dat boekje uit 1909. Videoconferenties ook ja: ‘Het weinig praktische systeem van openbare bijeenkomsten behoorde tot het verleden (…)’ En o wee, als je je mondmasker kwijtspeelt! Ook dat staat beschreven in dat verhaal van meer dan 100 jaar oud.
Zoon Kuno heeft het er knap lastig mee, en ook daarin treft Forster raak: de gemoedstoestand van de coronajeugd van heden. Kuno verlangt naar lijfelijkheid. Daarenboven voelt hij dat de Machine begint te haperen en hij vreest de dag dat ze stilvalt. Wat uiteindelijk ook gebeurt. Als dat de lockdown niet is! Of de meltdown, dat kan ook.
Forster heeft dat alles scherp getekend. Maar doordat ik The Invasion of the Body Snatchers gezien heb, vind ik die lockdown zo erg nog niet. Lachend verlaat ik het huis om enkele levensnoodzakelijke inkopen te doen. Als ik mijn mondkapje maar niet kwijtspeel.
Flor Vandekerckhove

De machine staat stil. E.M. Forster. Vertaling Johny Lenaerts. 2021. 10 €. Kelderuitgeverij Utrecht 56 pp. ISBN: 978-90-79395-50-7.


Beelden van de eerste 

dystopie ever!

donderdag 11 maart 2021

Piet Fluwijn en Bolleke: de avonturen van een vader en zijn zoon



Lang voor Hendrik Conscience van mij een boekenman maakt en lang voor ik het meesterlijke jongensboek Jan zonder Vrees kan lezen, is er al de krant. Ik mag dan nog ‘ongeriefd van woorden’ zijn - Gezelle - ik kan wel prentjes kijken. Mijn ouders zijn volkse, katholieke mensen, hun eerste krant is Het Volk, dagblad dat bij die afkomst past. Nog voor ik kan lezen wordt die krant gewisseld voor een liberale, Het Laatste Nieuws, wissel die erop duidt dat mijn ouders zich als kleine zelfstandigen positioneren. 
’t Is in dat Laatste Nieuws, vertel ik hier, dat ik Eric de Viking leer kennen, maar voortschrijdend inzicht leert me dat deze Eric niet mijn eerste strip is. Het Volk gaat aan Het Laatste Nieuws vooraf en daarin staat wekelijks ’t Kapoentje, een uitneembare kinderbijlage. Daaruit herinner ik me levendig De Avonturen van Piet Fluwijn en Bolleke.
Piet Fluwijn wordt al van 1944 door Marc Sleen getekend, een jaar later komt Bolleke bij de familie Fluwijn wonen en vanaf 1947 beleven ze samen avonturen in ’t Kapoentje en dus ook in Het Volk. Dat duurt tot 1964, goed voor in totaal 850 gags. 
In de aankondiging van een online stripwinkel lees ik: ‘Uitgeverij Het Volk bundelde tussen 1956 en 1964 al een selectie van de afleveringen van "Piet Fluwijn en Bolleke" onder de reeksnaam "De avonturen van een vader en zijn zoon". Diezelfde reeksnaam wordt ook door Uitgeverij Adhemar gebruikt om alle afleveringen in chronologische volgorde uit te brengen. Voor elk nieuw album tekent Urbanus vertelt-tekenaar en de vroegere rechterhand van Marc Sleen, Dirk Stallaert, een exclusieve cover. Elk album zal ook een dossier bevatten waarin de afleveringen gedateerd worden en interessante illustraties worden afgedrukt.’

En zelf eigen ik me al eens
op situationistische wijze
een Amerikaanse comic toe

dinsdag 9 maart 2021

Met jou wil ik van bil



John Cooper Clarke en ik zijn leeftijdsgenoten. Voor de rest lopen we een verschillend parcours dat vooral in de seventies opvallend uiteenloopt: de Britse punker trekt ’s nachts dichtend & vloekend de boer op, alleen of met punkbands, terwijl ik in die tijd overdag het weekblad Rood aan de man breng en ’s nachts gewoon probeer te slapen. Da’s ook de tijd dat hij zijn haar begint te creperen en ik ’t mijne in een staartje bind. In die tijd drink ik graag een pint, maar John hangt aan de heroïne. Dat laatste belet niet dat de univ van Salford hem in 2013 tot doctor honoris causa bombardeert, terwijl ik het rond die tijd met de Vuurpijl van de Oostendse Perskring moet stellen. Er zijn ook gelijkenissen. Zijn wikipediabladzijde is niet in ’t Nederlands vertaald en de mijne niet in ’t Engels. Zijn memoires zijn niet in de bib van Bredene te vinden en de mijne niet in de bib van zijn woonplaats Colchester. En waarin we bijzonder goed op elkaar gelijken is dit: we dichten zonder ons gat op te lichten. Om dat laatste te vieren, vertaal ik zijn I Wanna Be Yours in ’t Nederlands. Daar John pas goed tot zijn recht komt als je hem aan ’t werk zíet, raad ik u hardnekkig onderstaand filmpje aan, waar wij broederlijk verenigd I Wanna Be Yours declameren, hij in ’t Engels en ik in een late variant van ’t Nederdiets. 


John Cooper Clarke en

Flor Vandekerckhove

samen op youtube

www.youtube.com/watch?v=i_IwlPLcur8

zondag 7 maart 2021

De tijd van toen

Op 9 oktober 1967 zendt de Nederlandse zender VPRO een aflevering van Hoepla uit, waarin het naakttaboe doorbroken wordt. Het 21-jarige fotomodel Phil Bloom wordt een icoon van de sixties. Onderstaand provovers herinnert met weemoed aan die tijd waarin àlles mogelijk lijkt te worden.



krant


de dokter kijkt in mijn broek 

en zegt dat ik me geen zorgen hoef te maken

op de terugweg zie ik

de kievit die

kie vit kie vit 

roepend met forse duikvluchten 

zijn nest afschermt


hoe is ’t geweest 

vraagt mijn vrouw

die thuis de krant aan ’t lezen is

ik zeg 

dat de dokter in mijn broek gekeken heeft


zij zegt

dat er weer niets in de krant staat

en terwijl ze hem laat zakken

waaieren mijn gedachten uit

kie vit kie vit 

roepend naar Phil Bloom die in de sixties

naakt de krant aan ’t lezen is


Beluister het op youtube

Met passende beelden

www.youtube.com/watch?v=oHlhHlgWgDE