 |
— Marcel Vandekerckhove (°1922 - †1989) staat links op de foto. Op de achterkant heeft hij geschreven: 'Een aandenken aan mijn verblijf in Duitschland. Een bezoek aan de dierentuin van Dresden op 10 October 1943.' — |
Tussen de familiefoto’s vind ik mijn vaders lidkaart van het Nationaal Verbond van Weggevoerden en
Werkweigeraars. Dat is een vereniging van Belgen die tijdens de Tweede
Wereldoorlog door de bezetter verplicht worden om in Duitsland te gaan werken.
Mijn vader is niet het soort mens dat werk pleegt te weigeren, hij wordt dus
een weggevoerde.
Hoe lang hij tijdens die oorlog in Duitsland vertoefd heeft weet ik
niet. Hij werkt er in een fabriek, maar ik weet niet wat daar gemaakt wordt. Wel
vind ik een idyllische foto van jongeren die zich in openlucht
ontspannen, sommigen in ontbloot bovenlijf. Ik herken mijn vader. Op de
achterkant staat Brand-Erbisdorf
Duitschland 1943. In dat jaar is hij 21.
Ik zoek het op. Brand-Erbisdorf is een kleine gemeente die nu 11.087
inwoners telt. In dat dorp heeft mijn vader een deel van de oorlog
doorgebracht.
Ik heb de indruk dat hij het daar goed heeft gehad. Tante Alice, mijn
vaders oudste zuster, vertelde haar dochter Nadine dat hij van thuis uit
voedselpakketten en sigaretten toegestuurd kreeg. Hij rookte niet, sigaretten waren in oorlogstijd een interessant ruilmiddel. Toevallig was er in
Bredene Dorp ook een Duitse soldaat uit dat Brand-Erbisdorf gehuisvest, een
buurjongen van het gezin waar mijn vader verbleef. Die soldaat werd een beetje
bemoederd door de Vandekerckhoves, die hem, herinnert Alice zich, regelmatig
een bord pap te eten gaven. Van de weeromstuit werd in Brand-Erbisdorf goed
voor die jongeman uit Bredene gezorgd. Een mooie anekdote is dat, vind ik, die
getuigt van solidariteit tussen eenvoudige mensen die tot vijandige naties
behoren.
Uit zijn verhalen herinner ik me dat mijn vader op het einde van die
oorlog uit dat dorp wegvlucht. Dat doet hij per fiets, wanneer de Russen al aan
’t naderen zijn. Op zijn overjas heeft hij een Belgische vlag laten stikken. Die
vlag moet de Russische voorhoede duidelijk maken dat hij geen Duitser is, maar
een geallieerde. Ik meen me ook iets te herinneren over de ontmoeting met zo’n
Rus. Die eist de fiets op. In die herinnering heeft mijn vader dat belet door
op zijn Belgische vlag te wijzen. Is dat iets wat ik als kind gefantaseerd heb?
Ik weet evenmin waar hij met die fiets naartoe trekt. Moet ik ervan
uitgaan dat hij naar huis fietst? Het internet leert me dat de afstand 864
kilometer bedraagt. Dat je in oorlogstijd per fiets half Europa kunt
doorkruisen lijkt me kras te zijn. Is hij naar Freiberg gefietst, de meest
nabijgelegen stad, om daar de trein te nemen? Rijden er op ’t einde van de
oorlog nog passagierstreinen door Duitsland? En waar rijden die heen? Berlijn?
Köln? Oostende eindstation?
Mijn vader heeft in die oorlog de stad Dresden bezocht. Daarvan getuigt
de foto. Ik
herinner me zijn verhaal dat hij, tijdens zijn vlucht, die stad aan de horizon ziet branden. Dat moet inderdaad het geval geweest zijn, want Ik zie
dat Brand-Erbisdorf in vogelvlucht op 35 kilometer van Dresden ligt.
De Amerikanen en Britten hebben die stad in de nacht van 13 op 14
februari 1945 gebombardeerd. Waardoor ik ook een vermoedelijke datum op het vluchtmoment van mijn vader kan kleven.
Het bombardement op Dresden is een van de meest vernietigende en
zinloze aanvallen van de oorlog geweest. Historici spreken over een
oorlogsmisdaad. In die nacht sterven er in de stad minstens 25.000 mensen. Ook
omdat er veel Duitsers van het ineengestorte Oostfront naar de stad gevlucht
zijn is dat getal onzeker. Ik vind zelfs het merkwaardige cijfer van 140.000
(!) dodelijke slachtoffers.
De Joodse auteur Victor Klemperer heeft die oorlog, en ook de brand van
Dresden, overleefd. Hij vertelt erover in Tot
het bittere einde, zijn verzamelde oorlogsdagboeken. Ook de Amerikaanse schrijver Kurt Vonnegut heeft de brand van Dresden
ter plekke meegemaakt. Hij is er krijgsgevangene. Hij beschrijft zijn ervaring
in Slachthuis vijf of de kinderkruistocht.
Hij laat de antiheld van het boek,
Billy Pilgrim, het bombardement beleven:
‘De
nacht dat Dresden werd verwoest zat hij beneden in de vleeskelder. Boven
klonken geluiden, die op voetstappen van een reus leken. Dat waren reeksen
hoogst ontplofbare bommen. De reuzen bleven maar lopen en lopen. De vleeskelder
was een zeer veilige schuilplaats. Er gebeurde daar beneden helemaal niets,
alleen regende het af en toe kalkvlokken. Er was daar beneden niemand behalve
de Amerikanen en vier van hun bewakers en een paar uitgebeende karkassen. De
andere bewakers hadden zich voor het begin van de luchtaanval allemaal naar de
gemakken van hun eigen woningen in Dresden begeven. Zij en hun gezinnen kwamen
allemaal om.’ Vonnegut spreekt
in het boek over 130.000 doden. In dat boek zegt hij ook: ‘Het was toen in Amerika nog geen bekend bombardement. Weinig Amerikanen
wisten bijvoorbeeld hoeveel erger het geweest was dan Hiroshima.’
Flor Vandekerckhove
 |
— 1943. Een groep jongeren ontspant zich in Brand-Erbisdorf. Ik heb er mijn vader op aangekruist. — |