zondag 31 juli 2016

James Burnham, van links naar rechts

Wie op z’n twintigste geen communist was, is nooit jong geweest. Wie dat op zijn veertigste nog altijd is, is nooit volwassen geworden.’ Ik heb over die uitdrukking hier al iets geschreven. Ze wordt vooral gebruikt door lieden die nooit communist geweest zijn, niet op hun veertigste en evenmin toen ze twintig waren. Dat betekent natuurlijk niet dat er geen mensen zijn die zo’n krinkelende winkelende levensweg bewandeld hebben. Anders zou zo’n uitdrukking al lang vergeten zijn.

De hooggeleerde jongeman James Burnham (1905-1987) studeert af vlak voor de jaren dertig hun intrede doen. Hij wordt professor aan de New York University en schrijft over kunst & literatuur. Hij had een rustig leven kunnen leiden, maar dat doet hij niet.
Hij ziet dat het kapitalisme van de jaren dertig niet in goeie doen is. Hij ontdekt het marxisme en in 1933 begint hij zelf aan politiek te doen. Het kleine partijtje waarin hij zijn eerste stappen zet fuseert, splitst, duikt onder, komt weer boven en resulteert in 1937 in de vorming van de trotskistische Socialist Workers Party (SWP), waarin Burnham een vooraanstaande rol wil spelen.  
Leon Trotski oefent een grote aantrekkingskracht uit op jonge Amerikanen zoals Burnham. De man heeft niet alleen een vooraanstaande rol gespeeld in de Russische revolutie, hij heeft ook een geloofwaardige theorie ontwikkeld die uitlegt waarom het daar is misgegaan. Wie Trotski vervoegt wordt als het ware zelf een schakel in de geschiedenis, je wordt kind van de voorbije revolutie en vader van deze die gaan komen. Veel jonge intellectuelen vinden dat een aantrekkelijk perspectief.
— James Burnham (1905-1987) —
James Burnham wordt de uitgever van New International, het theoretische maandblad van de SWP. Het wil echter niet zo goed lukken met zijn integratie. James P. Cannon, de voorman van de SWP, schrijft in 1937 een brief aan Trotski. Er zijn problemen met Burnham: ‘Nu moet ik je vertellen, goede vriend, dat hij aan het intellectuele zielenleed leidt (…) Hij voelt zich niet echt een van ons. Het partijwerk is voor hem geen roeping, maar een hobby. Hij verkeert niet in de positie om het land af te reizen, deel te nemen aan het veldwerk van onze kameraden, met hen te leven, en onder invloed van hun leven te komen. Kameraad B. is erg gehandicapt door zijn achtergrond, zijn omgeving en zijn opleiding.’
Burnham heeft niet alleen problemen met het dagdagelijkse activisme, als geoefend denker stelt hij ook de marxistische manier van redeneren in vraag, het dialectisch materialisme. Dat levert, zo meent Burnham, wel boeiende boeken op waarin politiek, geschiedenis, economie en cultuur samengebald worden in een machtig geheel, als een brok marmer waaruit een geoefende marxist vervolgens de toekomst kapt. Volgens Burnham heeft dat evenwel meer met literatuur te maken dan met de werkelijkheid. De Geschiedenis van de Russische Revolutie van Trotski, een boek dat Burnham graag gelezen heeft, is, zo zegt hij, vooral een constructie, een verhaal.
Trotski is niet van plan om deze jonge Amerikaan over zich heen te laten lopen. In 1939 schrijft hij een vlammende repliek waarin hij zijn mening over Burnham te kennen geeft.
De breuk volgt in hetzelfde jaar. In Amerika heeft de economie zich herpakt en veel intellectuelen die in de voorgaande crisisjaren naar links opgeschoven zijn, trekken nu weer naar rechts.
Wanneer Stalin, op 23 augustus 1939, ook nog eens een niet-aanvalsverdrag met Hitler sluit is het hek helemaal van de dam. Trotski en de zijnen houden vol dat de S.U. een — zij het kwalijk misvormde — arbeidersstaat is die, ondanks alle lelijkheid, tegen het kapitalisme verdedigd moet worden. Volgens Burnham is de Sovjet-Unie het verdedigen niet waard.
In de SWP komen de twee standpunten recht tegenover elkaar te staan. Een stemming geeft uitsluitsel. Burnham en de zijnen worden in 1940 in de minderheid gesteld en ze klappen de partijdeur achter zich dicht. Ze nemen bijna 40% van de leden met zich mee.
De weglopers stichten in april 1940 een nieuwe partij, de Workers Party, maar Burnham is het linkse activisme meer dan moe. Al in mei geeft hij zijn ontslag: ‘Ik vind geen enkele ideologische, theoretische of politieke grond die me nog bindt aan de Workers Party (of aan een andere marxistische partij).
— Ronald Reagan overhandigt Burnham de hoogste onderscheiding. —
Burnham is 35 jaar. Hij verandert drastisch van kamp en gaat tijdens de Tweede Wereldoorlog voor de OSS werken, een voorloper van de CIA.
Daarna, tijdens de periode van de Koude Oorlog, stelt hij zijn pen ten dienste van rechtse bladen en denktanks. In 1947 formuleert hij zijn nieuwe streven: een wereldfederatie waarin de Verenigde Staten het monopolie op de atoomwapens bezitten en door hun economisch overgewicht de macht over de wereld behouden. U kunt dat pamflet, dat aanvangt met de merkwaardige woorden ‘De Derde Wereldoorlog is begonnen in april 1944’ hier zelf lezen. En u zult het met me eens zijn dat Burnham het daarin behoorlijk bruin bakt.
Zijn woorden vallen wel in vruchtbare grond. Zijn ideeën vormen een inspiratiebron voor nieuw rechtse, conservatieve stromingen die in de Verenigde Staten ontspruiten en in 1983 verleent president Ronald Reagan hem de Presidential Medal of Freedom, de hoogst haalbare medaille die een burger daar kan toegekend worden.

Flor Vandekerckhove

donderdag 28 juli 2016

Van de rock naar de heemkunde

— De inrichters verwachtten een opkomst van 500. 

Het werden er 3000. (Foto collectie A. Vanhee.)—



Op 23 juli 1976 gaat in Bredene-Duinen een muziekfestival door. Die eenmalige gebeurtenis heet Rockpoint (blijkbaar ook Polder Rock Festival) en grijpt plaats op een weide achter de Garre van Cornelis↗︎, thans Hasseltstraat. Op de affiche: Alquin, Raymond van het Groenewoud, Derrol Adams, Tjens Couter, Toxisch, Moving Skull en The Bunch (voorheen The Swallows); rockers die inmiddels opa’s zijn geworden en — gesteld dat ze nog leven — van een rustige oude dag genieten. Ook de toegangsprijs zegt ons dat het lang geleden is. Wie 49 Belgische franken ophoest kan het allemaal bekijken en wie op voorhand een kaartje aanschaft kan het al doen voor 39 frank: minder dan een euro!
Het is al zo lang geleden dat het festival nu een heemkundig onderwerp is. Annie Vanhee publiceert er een bijdrage over in het blad van de Bredense heemkundigen. (*) Om haar geheugen op te frissen is Vanhee langsgelopen bij Ivan Schamp die ze omschrijft als ‘gekend als organisator van wielerwedstrijden en feestelijkheden.’ Officiële inrichters heten Regionaal Informatie- en Adviescentrum Info Jeugd Bredene en de Humanistische Jongeren Oostende (Francisco Ferrer Club). Die laatsten buigen zich over het vrij podium. De Bredenaars van Info Jeugd zorgen voor het grotere werk. De inrichters rekenen op enkele honderden aanwezigen. Het worden er drieduizend.
Bij de organisatie zijn, lees ik in dat Jaarboek, veel jonge Bredenaars betrokken. Annie Vanhee is zelf van de partij en uiteraard ook de 'organisator van wielerwedstrijden & feestelijkheden' Ivan Schamp. Veel te doen heeft ook Luc Goberecht: ‘Als student voorlaatste jaar aan het Hoger Technisch Instituut in Oostende, de Zeedijk in de volksmond, lag alles wat met elektriciteit te maken had in zijn handen, bijna letterlijk.’ Andere namen die in het artikel vermeld worden: Jef Jongmans, Luc Jonckheere, Bart Bonne, Joke en Marleen Vanzandweghe (die de groepen aankondigt), Erwin Inghelbrecht, Marc Haeck, Monique Huys, Piet Dewulf en Dirk Rosseel. En de groten van het festivalwezen tonen zich ook: ‘Herman Schuurmans en Noël Steen kwamen langs en feliciteerden Ivan met het vlekkeloze verloop van het festival.’
Flor Vandekerckhove

(*) Annie Vanhee. De hippies in Bredene. Polder Rock Festival. 23 juli 1976. In Jaarboek Ter Cuere 2015. ps; 99 - 110.

— De weide the day after. Om over het materiaal te waken waren de medewerkers na het festival op de weide blijven slapen, onder het prodium. De daaropvolgende dag werd alles opgekuist. De organisatoren kropen op hun knieën heel de weide af om de grond proper aan de uitbater weer te kunnen geven. (Foto collectie A. Vanhee.) —

[Deze post dateert van 2016. In 2021 redigeer ik hem opnieuw ten behoeve van de FB-groep Bredene Voor & Van Iedereen.]

woensdag 27 juli 2016

De toverstok (sprookje met X-beoordeling!)



Toen ik klein was probeerde ik een poesje te vinden dat met me wou spreken. Ik zocht hier, ik zocht daar, ik zocht overal. Om de zaken te bespoedigen vroeg ik aan de sint een toverstok. Toen hij me die niet bracht, moest ik wenen, mijn papa zei dat ik geduld moest hebben en mijn neus moest snuiten.
Vele maanden later was er dan zo'n nacht die je normaal alleen in films ziet. De wind woei door de bomen en zachtjes tikte regen tegen m’n zolderraam, ongetwijfeld op ’t ritme van de eenzaamheid. Ik woelde mijn bedje helemaal om. En wat zag ik daar opeens in mijn bedje? Oooh, de toverstok! Ik ging er meteen mee aan de slag. Ik zwaaide hem in het rond, wreef ermee over de dekens, tikte hem tegen het meubilair, er gebeurde niets. Daar moest ik weder om wenen, en opnieuw zei mijn papa dat ik geduld moest hebben en blijven oefenen, dat oefening kunst baart en dat ik mijn neus moest snuiten.
Ik oefende en oefende en oefende en werd heel bedreven in het hanteren van mijn toverstok. De dagen werden weken en de weken maanden. De maanden werden seizoenen en de seizoenen jaren. En ook die gingen weer voorbij. Alles werd langer. Mijn voeten werden langer en mijn mama moest nieuwe schoenen voor mij kopen, mijn toverstokje werd langer, mijn armen werden langer, mijn vingers werden langer, het huiswerk werd langer, de tijd die achter me lag werd langer, maar nog steeds had ik geen poesje gevonden dat met me wilde spreken. Toen kwam die lange, hete zomer. De nachten kort, de dagen lang, de ochtend vol van vogelzang, het scherpe, hoge zoemen van een mug. Meer uit gewoonte dan om wat anders nam ik mijn toverstok ter hand. En opeens gebeurde het, de tekenen logen niet: hij steeg. De wolken gingen open en te midden van dat natuurverschijnsel hoorde ik de stem van een poesje dat onvervalst tot mij sprak. Het zei: Wat ben je mooi, wat ben je bekoorlijk, liefde en verrukking, dat ben jij. Als een palm is je gestalte. Ik dacht: laat ik die palm beklimmen, ik wil zijn bladeren grijpen. Laat je als de wijnstok zijn, je adem als de geur van appels, je tong als zoete wijn waarin mijn kussen baden, mijn lippen en tanden gedompeld zijn. Als een appelboom onder de bomen des wouds, zo zijt gij onder de zonen; ik heb groten lust in u en zit er onder, en zijn vrucht is mijn gehemelte zoet.’ Het sprak ietwat ouderwets, maar ik verstond toch wat het zei. Is dat niet cool?
Flor Vandekerckhove

De sprietvink en de 

zelflikkende poes

https://www.youtube.com/watch?v=d1sk9LIX3KE

zondag 24 juli 2016

Ik heb me dikwijls afgevraagd (Talkin’ bout my generation)































De documentaire van Tom Schoepen over zijn vader Bobbejaan (1925-2010) is een beklijvend document. Zelden heb ik de ouderdom beter belicht gezien: wachtkamer van de dood. De prent eindigt met Bobbejaan die zijn lied ‘Ik heb me dikwijls afgevraagd’ zingt. Goed gekozen slot, dat is wat een mens op de valreep doet: het voorbije in een slotakkoord bevragen. Waarna Bobbejaan cowboygewijze de horizon tegemoet rijdt. Samen met hem verdwijnt een hele generatie, die van mijn ouders, de vooroorlogse generatie, een generatie zo anders dan de mijne.

Zelf heb ik me dikwijls afgevraagd wie ik nu zou zijn mocht ik niet in 1969 twintig geworden zijn, maar in 1959. Ik zou beïnvloed zijn door andere gebeurtenissen. Ik zou deel uitmaken van wat men de stille generatie noemt, geboren tussen 1931 en '40, generatie van gezagsgetrouwen. Mijn politieke opvattingen zouden anders zijn, mijn vriendschappen, mijn amoureuze relaties, mijn werk… Ik zou me anders gedragen, andere boeken lezen, andere vakanties doorbrengen en mijn kinderen anders opgevoed hebben. Ik zou een andere mens zijn. Maar ik ben geboren tussen 1941 en 1955, ik ben een telg van de trente glorieuses en maak deel uit van wat de protestgeneratie heet. Die streeft, leert de socioloog ons, geen gezagsgetrouwheid na maar, integendeel, ongehoorzaamheid.
Helemaal in lijn met de kenmerken van die generatie heb ik het kapitalisme verworpen, het traditionele gezinsleven, het politieke establishment en het werken. De zaken waarover ik schrijf, de boeken die ik lees, zelfs de kleren die ik draag, de manier waarop ik naar de wereld kijk, het minieme pensioentje dat ik heb… Dat alles wortelt in die gezagsontrouwe generatie.
Ook dat heb ik me dikwijls afgevraagd. Hoe komt het dat ik daarin zo ver gegaan ben, terwijl zoveel anderen die revolte nauwelijks beleefd hebben? Het hangt wellicht samen met het nest waarin je geworpen wordt, er zijn leerkrachten die je sturen, de ene mens reageert anders dan de andere, je kunt een zondagskind zijn of door pech achtervolgd worden, je kunt gefrustreerd uit het schoolleven komen… Er is ook psychologie mee gemoeid en biologie. En toeval, ook dat speelt een rol. Het is ingewikkeld.
Lang geleden heb ik hier een stukje over de Britse schrijver Graham Greene (1904-1991) geschreven. Hij is een telg van de vooroorlogse generatie (zij die vóór 1930 geboren zijn). Die heet spaarzaam, berustend, gezagsgetrouw, bescheiden en sober te zijn. Maar Greene is gezagsontrouw in de overtreffende trap: huwelijkstrouw is aan hem niet besteed, hij drinkt meer dan goed voor hem is, hij is een notoir hoerenloper, stelt als katholiek de onfeilbaarheid van de paus in vraag en consumeert graag opium. In Italië neukt hij zijn minnares in een kerk, achter het altaar. Toch is die Greene van dezelfde lichting als mijn ouders waarin ik moeiteloos de kenmerken herken die de sociologie aan die vooroorlogse generatie toeschrijft.
Dan is er nog iets wat ik me, met betrekking tot mijn generatie, dikwijls afgevraagd heb. Waar zijn al die mensen eigenlijk naartoe?
Er komt een moment in het leven waarop je de dingen anders gaat bekijken. Je wilt het wat kalmer aanpakken, het lijf vraagt rust, de kinderen vragen geld, je wordt trager, het beroep slorpt je op. Veel van de gezagsontrouwe kenmerken vervagen. De protestgeneratie wordt, ouder wordend, onzichtbaar.
Daar bestaat een scheve uitleg voor die als volgt luidt: ‘Wie op z’n twintigste geen communist was, is nooit jong geweest. Wie dat op zijn veertigste nog altijd is, is nooit volwassen geworden.’ Over die uitdrukking heb ik hier eerder al een stukje geschreven. Daarin heb ik uitgevogeld dat ze alleenlijk gebruikt wordt door lieden die nooit communist geweest zijn, ook niet toen ze twintig waren. Het dient alleen maar om mensen in de pas te laten lopen.
Kan ik iets in de plaats stellen? Misschien wel. Ook dat heb ik me dikwijls afgevraagd, daar bijvoorbeeld. Dit is wat Edwy Plenel in zijn boek Secrets de jeunesse erover zegt. Ook hij maakt deel uit van de protestgeneratie. De politieke keuze die hij gemaakt heeft is ook de mijne geweest. Nu maakt het trotskisme, zegt hij, voor altijd deel uit van zijn identiteit, als een geestesgesteldheid: 'Indien ik zou moeten omschrijven wat ervan overblijft, zou ik me een culturele trotskist noemen. Hiermee zou ik een overgangsidentiteit uitvinden voor mezelf, een bastaard- en halfbloedidentiteit, die noch de orthodoxen noch de neofieten zou bevallen. Het trotskisme als ervaring en als erfenis maakt voor altijd deel uit van mijn identiteit, niet als een programma of als een project, maar als een geestestoestand van een oude criticus, met afstandelijkheid en scherpte, met nederlagen en trouw.' 
U ziet het: net als Bobbejaan heb ik me de dingen dikwijls afgevraagd. En op ’t einde van de film zal ook ik de horizon tegemoet rijden, niet op een gevlekte schimmel, maar op mijn stalen ros. Ik zal het zonder gitaar of stetson moeten doen, maar ik ga wel met mijn Baskische baret zwaaien en mijn gezang zal u gelukkig bespaard blijven.

° Bobbejaan, een film van Benny Vandendriessche en Tom Schoepen. Meer op http://www.bobbejaanfilm.com/nl/home/

zaterdag 23 juli 2016

'Ik vraag maar één ding. Laat me mijn werk afmaken.'

— Maksim Gorki (links), met Genrikh Yagoda, zijn vermeende moordenaar. —

Wanneer het sociale leven een rustig beekje is dat naar zijn onbekende maar verafgelegen monding kabbelt, heeft het kunstbedrijf niet erg veel om ’t lijf. Deze publiceert een boek, gene produceert een doek, de componist rijgt de noten aan elkaar en de beeldhouwer kapt & last wat hem belieft… Stormen veroorzaakt het zelden of ’t zou, tijdens de vernissage, in een glas cava moeten zijn.
Wanneer het sociale beekje evenwel een waterval nadert, wordt de kunstenaar, net als iedereen, door het kolkende water meegesleurd. Betekenis overspoelt je roman. Mensen horen in je muziekstuk iets wat niemand eerder daarin heeft opgemerkt. Alles wat de kunstenaar nu maakt, wordt toegevoegd aan — en versterkt — de kolkende massa water, op weg naar wat onbekend is, maar wel gevaarlijk dichterbij komt. Het kunstwerk krijgt in die omstandigheden, zo maakt deze spetterende metafoor duidelijk, een voorheen ongeziene betekenis, en daarmee verwerft ook de maker ervan een indrukwekkende positie.
Dat verklaart het bijna onverklaarbare. Kunstenaars die de kans krijgen om aan die vernietigende waterval te ontsnappen, blijken dat niet te doen. Zij die door het woeste watergeweld op de oever gesmeten worden, springen, vreemd genoeg, weer in de kolkende stroom. Met alle gevolgen van dien.
Eerder heb ik hier en daar al over Isaak Babel (1894-1939) geschreven, mijn lievelingsauteur. Babel had Stalin kunnen ontvluchten, maar hij heeft het niet gedaan. Uit Parijs is hij vrijwillig naar zijn land teruggekeerd en hij heeft dat met de dood bekocht. Zijn laatste woorden: 'Ik vraag maar één ding. Laat me mijn werk afmaken.' Ook over Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975) heb ik her en der al een stukje geschreven. In dat laatste heb ik het over een merkwaardig toeval, waardoor Sjostakovitsj in 1937 op het nippertje aan een gewisse dood ontsnapt. Waarna de componist naar huis gaat en daar doet wat Isaak Babel ook had willen doen: zijn werk voortzetten.
In de Stalinbiografie die Trotski geschreven heeft, blijft mijn oog hangen aan de passage waarin de biograaf het over de dood van Maksim Gorki (1868-1936) heeft. Die schrijver is in ’t jaar van zijn dood, zo meent Trotski: ‘noch samenzweerder noch politicus. Hij was een weekhartig oud man, een verdediger van de verdrukten, iemand van sentimentele protesten. (…) Hij correspondeerde met Europese schrijvers; kreeg bezoek van buitenlanders; de verdrukten kwamen bij hem met hun klachten; hij had macht over de openbare mening. (…)’  Wat Trotski vervolgens suggereert is dat Gorki op bevel van Stalin vergiftigd wordt. En dat Stalin vervolgens de uitvoerders van de gifmoord liquideert.
Dat laatste is zeker waar. Er is een proces geweest waarin de vermeende moordenaars terechtgesteld worden. Maar vandaag is er eensgezindheid: Gorki werd door niemand vermoord.
Ik heb zojuist een boek dichtgeklapt dat het daarover heeft. Het is een heel rijk boek en het kan haast niet anders of dat ik het er later nog over heb. Maar de titel — The Murder of Maxim Gorky — waarmaken doet het niet. De lezer heeft al bijna 400 bladzijden achter de kiezen wanneer daar onomwonden staat dat we niet echt weten hoe Gorki om het leven gekomen is. Het is en blijft, zo schrijft de auteur, een raadsel.
Even boeiend is evenwel de vraag waarom Gorki naar Rusland weergekeerd is. Lenin had hem in 1921 naar het buitenland gestuurd. Stalin haalt hem in 1931 terug. Er zijn veel redenen waarom Gorki op Stalins uitnodiging ingaat. Maar een ervan hijst hem tot op het niveau van Babel en Sjostakovitsj: hij wil zijn werk afmaken. Net zoals Babel en Sjostakovitsj dat doen, maakt ook Gorki de woorden van Luther tot de zijne: ‘Hier sta ik, ik kan niet anders’.
Flor Vandekerckhove

° Leon Trotski. Stalin, de man en zijn invloed. 2005. Soesterberg, uitg. Aspect. 575 bladzijden.
° Arkady Vaksberg. The Murder of Maxim Gorky. A secret Execution. 2007. New York, Enigma Books. 421 bladzijden.

dinsdag 19 juli 2016

Je moest een fiets hebben (slot)

— Van links naar rechts zien we Roland Vanmassenhove (†), Norbert Olders, Lucien Geryl, Hugo Pauwels, Flor Vandekerckhove, Jan Vangeluwe, Bert Tas en Germain Kerkaert (†). —



Bredene — Over de talrijke activiteiten die Ivan Schamp in de prille sixties alhier organiseerde, heb ik hier↗︎ & daar↗︎ al geschreven. Daar heeft Ivan 1 en ander op aan te merken: ‘Jij schrijft in je blog wel over de stichting van die jeugdclub,’ zegt hij, ‘maar uit mijn dagboek blijkt dat jij daar niet bij betrokken was. Ik vind je naam niet weer in mijn aantekeningen.’ Hij vervolgt: ‘Ik zal je zeggen hoe het er echt aan toegegaan is.’  En hij begint hij me heel dat spel te vertellen, startend in 1964, met het liquideren van de KSA, waarvan hij een der leiders was.
— Ivan Schamp is ook vandaag nog een verwoede fietser. —
Hij heeft het over wielerwedstrijden (foto bovenaan), die hij niet alleen organiseert maar ook wint. Hij vertelt me over pijnlijke contacten met (onder)pastoors en hoe hij zich moet weren om van het jongensclubje een moderne vereniging te maken. 
Stel u Bredene voor, medio de jaren zestig. Het lokaal van de jeugdvereniging ligt onder de kerk. In die kelders staan, veelal in een laagje grondwater, de gezelschapsspelen van de vereniging: sjoelbakken, biljart- en pingpongtafels, alsmede een jukebox, geschonken door dikke Blomme, een niet erg katholieke dancinguitbater. Daar bevinden zich ook indrukwekkende stookketels die brommen & grommen en via roosters warme lucht naar boven stuwen, naar de koude voeten van de kerkgangers.
Beneden komt de jeugd bijeen, boven gaat de mis door. Schamp herinnert zich dat iemand vijf frank in de jukebox steekt en zijn muziekkeuze laat vallen op Je t’ aime… moi non plusDe zwoele stemmen van Serge Gainsbourg en Jane Birkin vullen de ruimtes van de crypte. De woorden vinden hun weg naar de stookketels en via opstijgende luchtstromen ook naar de roosters. Niet onbelangrijk: hun woorden worden begeleid door een orgeltje, een instrument dat in de kerk thuishoort, wat van Birkin & Gainsbourg niet gezegd kan worden. Op het eigenste ogenblik dat de pastoor de communie uitreikt stijgt de stem van Jane Birkin ten hemel: L’amour physique est sans issueDe pastoor laat zich niet van de wijs brengen. Hij zegt: ‘Dit is het lichaam van Christus’, en Serge Gainsbourg voegt er kreunend aan toe: ‘Non, maintenant viens’.  
Geef toe: een straf verhaal, maar doorstaat het ook de toets van de historische kritiek? Wikipedia leert me dat de single van Gainsbourg & Birkin van 1969 dateert. Volgens mij zijn Schamp & C° tegen die tijd al lang uit dat kerkgebouw verdreven. Maar… Er bestaat ook een vroegere versie (1967) waarin Brigitte Bardot de plaats van Jane Birkin bezet, daarin ontbreekt het orgeltje. Omwille van de kracht van het verhaal (een verkeerd soort orgeltje in de kerk) ging ik er verkeerdelijk van uit dat de versie met Birkin in de jukebox zat. Maar de feiten zijn wat ze zijn: 't was niemand anders dan Brigitte Bardot die in de kerk van Bredene te horen was en het orgelwerk was alleenlijk dat van Bernard Warlop.

[Deze post dateert in De Laatste Vuurtorenwachter van 2016. In 2021 redigeer ik hem opnieuw, ten behoeve van de FB-groep Bredene Voor & Van Iedereen.]

In Gauw! vertel ik in 113 bladzijden het verhaal van mijn kindertijd in Bredene. Hoe heb ik daar jaren 50 ervaren? Het boek is gratis (e-boek, PDF of ePUB, inmiddels al de derde, geheel herziene editie.- Nu ook met een voorwoord van Rolf Hofman. Het boek wordt meteen opgestuurd naar elkeen die erom vraagt. Mail naar liefkemores@telenet.be.


zondag 17 juli 2016

José Boncquet, amper zeventien

In deze blog wordt José Boncquet twee keer vermeld, een jonge vrouw uit Bredene, jeugdvriendin van mijn vader↗︎ en zijn zuster Alice Vandekerckhove↗︎. José staat in beide stukken ook op de foto, samen met andere jongeren, waarvan we na enig zoekwerk alle namen achterhaald hebben. Het ene bericht, Casino Bredene↗︎, dateert al van augustus 2012. Het andere stukje heet V-teken↗︎.
In 2016 vind ik een documentje dat een en ander verduidelijkt. Het betreft het doodsprentje van José Boncquet, jonge vrouw die op de foto's in hogervermelde stukjes het nummer 10 draagt. We weten dat ze tijdens de Tweede Wereldoorlog tijdens een bombardement om het leven komt. (°) Het prentje geeft daarover meer bijzonderheden: José was de dochter van Gentiel Boncquet en Laura Tanghe. Ze werd geboren in Middelkerke op 16 juli 1924 en overleed op 29 augustus 1941 in het 'Hospitaal' in Brugge, 'in pijnlijke omstandigheden, ten gevolge van moordend oorlogstuig.' 
Met wat we nu weten, tonen de foto's in voorgaande stukjes ons een dramatisch beeld. Die jongeren vieren hun jeugd. In 1941 is mijn toekomstige vader (°1922) negentien en José Boncquet (°1924) is twee jaar jonger. Kort daarna slaat het noodlot toe. José zal nooit achttien worden.

Flor Vandekerckhove


(°) P.S.: Mijn nicht Nadine weet me nog meer te vertellen: ‘Mijn ma [Alice Vandekerckhove] vertelt dat er ‘s nachts een brandbom op het huis, zelfs op het bed, van José Boncquet gevallen is. De daaropvolgende dag wilden enkele vriendinnen haar in het ziekenhuis bezoeken. Ze togen per fiets op weg naar Brugge. Onderweg passeerden ze een politieagent die hen meedeelde dat het te laat was. José was al gestorven. Ze was enig kind, maar het daaropvolgende jaar werd in het gezin weer een kind geboren, een meisje dat José genoemd werd.

[Deze post dateert in DLVuurtorenwachter al van 2016. In 2021 redigeer ik hem opnieuw ten behoeve van de FB-groep Bredene Voor & Van Iedereen.]

zaterdag 16 juli 2016

Met een bourgeois op de foto

— Jan Loones en Flor Vandekerckhove. (Foto Jo Clauwaert) —
Gisteren had ik jullie beloofd dat ik mij voor enkele dagen zou terugtrekken om in stilte een en ander te lezen. Ik deed dat hier in een stukje waar ik een foto bij plaatste. Daarop zien we de Oostendse burgemeester Johan Vande Lanotte en ik vrolijk lachend naast elkaar zitten.
Ik kreeg daar deze nacht een reactie op van een mens die de mening toegedaan is dat de burgemeester en ik niet samen op een foto horen. Vande Lanotte is daar, laat die nachtelijke boodschapper me weten, niet links genoeg voor.
Zoudt ge daar geen kind van kopen?! (*)
Dat is des te vreemder omdat die nachtelijk schrijvende mens zichzelf geenszins ter linkerzijde situeert. Wat hij eigenlijk zegt, is dat hij niet wil dat Vande Lanotte zich met zijn zaken moeit. Dan vindt hij mijn linksigheid veel sympathieker, ik moei me nergens mee.
Als ik me aan mijn eigen politieke criteria moet houden, zou Geert Bourgeois niet in mijn fotoalbum voorkomen, maar andere bourgeois evenmin, de bourgeoisie mag progressief zijn, liberaal, conservatief of nationalistisch, ik haal er mijn politieke neus voor op. Mijn politieke neus staat namelijk zover ter linkerzijde dat het geen gezicht is. Ik ben zo links dat ik zelfs links van mezelf sta, ik zou niet eens naast mijzelf op de foto mogen!
Er zijn gelukkig ook andere criteria dan politieke. Ik scheer niet iedereen die rechts van me staat — iedereen dus — over dezelfde kam. Er zijn bijvoorbeeld bourgeois waarop ik nooit kwaad kan worden. Op Jan Loones bijvoorbeeld, de vader van de verschrikkelijke Sander. Ik heb Jan destijds leren kennen toen hij voor de Vlaams-nationalisten in de visserijcommissie van het Vlaams parlement zat.
Verleden jaar, naar aanleiding van de klimaatconferentie in Parijs, hebben we nog een keer Het Visserijblad uitgegeven. We hebben dat gevierd in het visserscafé ’t Veegeetje. Veel volk. Er was ook een kerel van de PVDA en er was één bourgeois: Jan Loones. Omwille van de ambiance stelde ik hen aan elkaar voor: de jonge kerel van de PVDA en de nationalistische politicus Jan Loones. Die jongen van de PVDA ging meteen op zijn achterste poten staan, maar Jan gaf hem een hand en zei: ‘Ik ben vooral blij dat jullie bestaan.’ Hij mag met mij op de foto.
Flor Vandekerckhove

(*) De uitdrukking 'zou je daar geen kind van kopen?!' werd tijdens mijn kinderjaren veel gebruikt in volksmiddens.  Ik vind er geen sporen van weer op 't internet. Het betekent hetzelfde als 'daar zakt mijn broek van af.Zou het echt iets uit de voltooid verleden tijd zijn? Werd het alleenlijk in mijn onmiddellijke omgeving gebruikt? Weet iemand er meer over?

vrijdag 15 juli 2016

Omtrent Stavele

— De Wikipediapagina van Stavele vermeldt als beroemde 'Stavelaars' Alexis De Carne en Johan
Vande Lanotte. Die laatste zit hier naast De Laatste (Vuurtorenwachter). Foto Jo Clauwaert. —
WEKELIJKS GAAN WIJ wandelen en deze week vertrekt die wandeling in Stavele. We zijn daar al geweest. Over die eerste keer heb ik hier verslag uitgebracht. Deze keer kom ik beter voorbereid aan de start. Voorbereiden is, zo blijkt nu echter, niets voor mij, ik denk niet dat ik dat nog eens doe.
In Stavele wil ik naar sporen van Alexis De Carne (1848-1883) zoeken, een priester-dichter, en naar restanten van diens familiedrukkerijtje, een uitgeverij ook, onder meer van blaadjes die tijdens de Grote Oorlog aan het front verspreid worden — ‘Verschijnt als ’t past’.
Ik heb die sporen ook gevonden, er foto’s van genomen en… ze achteraf per ongeluk gewist. Dat is pech, maar geen nood, ik heb nóg invalshoeken.
In de tiende eeuw is daar in de omgeving, in de wijk Eversam, een adellijke broedermoord gepleegd, en wel omwille van een everzwijn. In het Eversambos zoek ik er de sporen van. Tevergeefs, want het bos dateert van de twintigste eeuw. Tien eeuwen verschil, net iets teveel om me te inspireren.
Ik heb nóg iets in petto. Op onze wandelweg ligt de villa Martha, een landhuis dat een rijkaard in de Belle Epoque voor zijn nichtje laat bouwen. Het huis wordt weer bewoond en ligt afgeschermd achter hoge omheiningen. Ik begrijp dat uiteraard wel, maar ik kan het niet fotograferen, wat me tegelijk de lust ontneemt om er iets over te schrijven.
Moraal van het verhaal: al dat voorbereiden levert niets op.
Nog een geluk dat ik in de schuif een foto liggen heb van mezelf en Johan Vande Lanotte. Hij is, net zoals pastoor De Carne, in Stavele opgegroeid. Zijn vader is daar onderwijzer geweest, wellicht in ’t oude schooltje dat nu een B&B is. Johans beeltenis neemt hier de plaats van pastoor De Carne in.
Ja, ik maak het me deze keer erg gemakkelijk, maar ik heb een excuus.  Zopas heeft de facteur me een zending boeken uit Amerika bezorgd. Ik sta te popelen om eraan te beginnen… Als u een dezer dagen iets hoort ruisen door het struikgewas is dat niet het stemgeluid van Toon Hermans, maar het ritselen van bladzijden die ik omsla.

woensdag 13 juli 2016

Over de mogelijke terugkeer van oude genres

— Alan Wald (links) en Marc Vanden Bussche, twee mensen die niets met elkaar gemeen hebben, maar in deze blog toch bij elkaar terechtkomen. —





















De ene is een Amerikaanse intellectueel uit de trotskistische vijver, iemand die Engelse literatuur doceert en boeken publiceert over linkse schrijvers. De andere is een rechtse kustburgemeeste uit Vlaanderen. Die laatste heeft iets met het genre van de zombiefilm, de eerste met de roman noir.
In deze blog heb ik het eerder al over de film noir gehad, en over de literaire pendant ervan, de roman noirIn het ene↗︎ schrijf ik over linkse schrijvers die zich daarin specialiseren, in het andere↗︎ onderzoek ik hoe zo'n B-films mijn onfatsoenlijke mensbeeld danig weten aan te zwengelen.
Volgens Alan Wald↗︎ gaat het genre over de kristallisatie van angsten die tot uiting komen in het midden van de XXste eeuw. Noir bloeit wanneer het liberalisme van de New Deal ten einde loopt en de Koude Oorlog zijn intrede doet. De protagonisten worden naar de marge gedrongen, waar ze in ongehoorzaamheid terechtkomen. Het is een situatie die veel Amerikaanse schrijvers en filmmakers persoonlijk meemaken tijdens het Mccarthyisme.
In een essay dat je hier↗︎ kunt lezen stelt Alan Wald dat linkse activisten veel van die schrijvers kunnen leren. Er zijn gelijkenissen met onze tijd: een nog niet ten volle begrepen fase in de economie (toen: naoorlogs imperialisme, nu: globalisering); een knik in de georganiseerde arbeidersbeweging (toen: toenemende vakbondsbureaucratisering, nu tanende invloed van de bonden); de polarisering van de wereldpolitiek (toen tegen het ‘totalitarisme’, nu tegen het ‘islamterrorisme’); het aanwijzen van binnenlandse zondebokken (toen ‘subversieve commies’, nu ‘potentiële terroristen’); (her)opleven van rassenhaat.
Betekent dat ook dat er een nieuwe golf noir op ons afkomt? Dat zou ik wel leuk vinden, ik ben een liefhebber, ook omdat ik zelf lang op het randje gelopen heb waar de antihelden van de noir zo vaak toeven. Komt er een revival van de noir? Ik ben benieuwd. Maar misschien is deze era nog veel gunstiger voor het herleven van een ander genre. Misschien zijn deze tijden van klimaatverandering geschikter voor het klonen van Frankensteinverhalen, een gok waarvoor je hier↗︎ sterke argumenten vindt. Of misschien is deze tijd van oncontroleerbare migratiestromen voedzamer voor nog een ander genre waarover ik hier↗︎ eerder al iets geschreven heb, de zombiefilms. Waardoor ik in extremis de burgervader van Koksijde in dit stuk kan foefelen.
Als we het aan die even populaire als rechtse burgemeester vragen dan kiest Marc Vanden Bussche ongetwijfeld voor de zombies. Meer zelfs: ze zijn er al! Toen hij het nodig vond om de asielzoekers uit het plaatselijke zwembad te weren deed hij het met een bijzonder sterk zombiebeeld: ‘Ze zwemmen niet, ze staren alleen maar.’


° Alan Wald. Marxism in Noir. The culture and politics of race and class struggle in the 1940s. In International Socialist Review. Nr 101, zomer 2016. Te lezen op http://isreview.org/issue/101/marxism-noir
° Alan Wald. American Night. The literary Left in the Era of the Cold War. 2014. The University of North Carolina Press.
° Gillen D’Arcy Wood. Frankenstein, the Baroness, and the Climate Refugees of 1816. In Public Domain Review. Te lezen op http://publicdomainreview.org/2016/06/15/frankenstein-the-baroness-and-the-climate-refugees-of-1816/
° Sam De Wilde in Angst eet de ziel op, en zombies de rest. In Recto Verso, tijdschrift voor cultuur en kritiek. Nr. 71 april-mei 2016. Te lezen op http://www.rektoverso.be/artikel/angst-eet-de-ziel-op-en-zombies-de-rest.

maandag 11 juli 2016

Aan de Vlaamse voormannen

(Ik schreef dit gedicht n.a.v. de Vlaamse nationale feestdag van 11 juli 2016)

O gij deerniswekkend volk,
Van rochelaars en stemmentrekkers
Van zwembadregelaars en lijstduwers,
Hoe graag zou ik u wedersturen

Naar waar gij nooit geweest zijt,
Ver voorbij de stakersgrenzen van dit land
Dat overstroomt van droogstoppels
Met zwart' ontstoken speekselklieren.

Ik zou u geld meegeven om aldaar
Een spuugshop te beginnen,
Vlak naast cipiers die blijven staken
Zolang uw voorraad fluimen strekt.

Daar zoudt gij in de weerschijn van uw etalage
uw eigen speeksel kunnen schouwen
— rochels zwemmen niet, zij staren alleen maar —
Tot ge een kat uit de viswinkel geworden zijt.

Gij spuugt, ik weet het wel, omdat het helpt
Uw gore gal te kuisen, alsmede onze straten van
Eén Poolse bedelaar in Blankenberge,
Die, hoezee hoezee, al naar Oostende uitgeweken is.


Flor Vandekerckhove
— Dakloze Damian Dychtanowicz en zijn hondje Sara. (Foto Mathias Mariën) —