* In De Laatste Vuurtorenwachter plaatst Flor Vandekerckhove sinds 1988 columns, herinneringen, leesnotities, mini-essays, polemieken, verhalen & gedichten
Tania is maar net op tijd, ze stapt meteen in
de bestelwagen die haar naar de paarden brengt. In de laadbak liggen zadels. Tegen de tijd dat ik besef dat ik geen autosleutels op
zak heb is de bestelwagen al in de bossen verdwenen. Ik blijf achter, bij de
honden die hun wantrouwen niet verhelen, wantrouwen dat wederzijds is. Nog een geluk dat de autodeuren niet op slot zijn. We
komen overeen, de honden en ik: zij houden zich buiten op en ik binnen.
Al wat ik verder kan doen is wachten tot Tania van de paardenrit terugkeert,
wat enkele uren kan duren. De honden houden nauwkeurig mijn bewegingen in ’t
oog, die miniem zijn: al wat ik doe is een stukje schrijven over mezelf die in de auto een
stukje over honden schrijft. En dit is wat ik daar over honden & mensen leer.
Als een mens lang genoeg in een auto zit en daar niets anders doet dan
schrijven, en als de honden dat lang genoeg aanschouwen, dan valt het
wederzijdse wantrouwen weg. De mens kan dan gewoon uit de auto stappen om buiten
een plasje te maken, de honden kijken nauwelijks op. De lezer mag van
mening zijn dat zoiets nauwelijks ’t schrijven waard is, maar de lezer zit daar
niet drie uur lang in een auto te wachten en ik wel.
Op weg naar De Laatste Vuurtoren loop ik, in de duinbossen van De Haan,
meneer Delanghe tegen het lijf. Ik vraag: ‘Waarom
zijt gij verkleed als Parsifal?’ Hij antwoordt: ‘Omdat ik mij naar Camelot begeef.’ Dat vind ik straffe tubak. Helaas
heb ik geen tijd om dieper op die onzin in te gaan, ik moet mij haasten
om De Laatste Vuurtorenlamp aan te knippen. Ik vervolg mijn levenspad en meneer Delanghe doet hetzelfde, maar dan met het zijne.
Terwijl hij in de nevelen van Avalon oplost, hoor ik hem nog roepen:
‘Waar & wanneer is het eerstvolgende
optreden van Avondgenoegen?’ Met mijn handen vorm ik een trechter rond
mijn mond en roep doorheen het lover: ‘Ik
zal het hieronder zetten.’
Flor Vandekerckhove
O.S.C. Avondgenoegen
treedt dit jaar nog op in — OOSTENDE STAD, House Gallery, Mijnplein, 17 november om 15 uur — WENDUINE, Persepit (in de duinen), 24
november, 14 uur — OOSTENDE STAD, De
Grote Ruutten, 1 december, van 18 tot 21 uur … Mocht je een idee willen hebben
van wat dat geeft, luister dan eens naar Drie
variaties op een vernissage: klik hier ! —
Oostende Oosteroever — Wellicht ken ik het gebouw beter dan degenen die
er nu de lakens uitdelen, ik het ook al langer. Toen ik het voor het
eerst betrad was daar een magazijn voor scheepsbenodigdheden, boven waren er
kantoren en ook die waren met de visserij verbonden: SCAP (wellicht Société Coöperative
d’Armateurs de Pêche) en Hulp in Nood (coöperatieve
verzekeringsmij.). Later vestigen North Sea Bunkers en de flamboyante Vlaamse
Vissersbond zich in het pand… Ja, het gebouw torst geschiedenis. Met de teloorgang
van de visserij kwam het leeg te staan, de alom toeslaande gentrificatie↗︎ nam
de Oosteroever over.
Inmiddels heeft de O.666 haar
tenten in het gebouwopgeslagen. Zelf ben
ik gecharmeerd door de naam die met de beginletter O. naar de Oostendse
vissersvaartuigen verwijst, en nog meer door 666, getal van
het beest, ge moet maar durven, zeer rock 'n roll. Beneden kun je daar nu een glas consumeren.
Wat je daar ook kunt doen is genieten van opvoeringen en concerten. Zoals onlangs
nog van Ostend Social Club Avondgenoegen↗︎, het duo waarin u onder het nummer 2 De Laatste Pianoman en ondergetekende herkent. Het
publiek was daar zeer over te spreken en zelf waren wij zeer te
spreken over het warme onthaal dat zaalmanager Anke (onder nummer 3) voor ons in
petto had.
Ik wil iets langer stilstaan bij de foto onder
4. Jean-Paul Chemin toont ons een
boekje. (°)
— Illustratie uit Une bonne heure
de bonheur (Jean-Paul
Chemin). —
Dat bevat twee CD’s, waarop hij, zoals alleen Franstaligen dat kunnen, en geruggensteund doorLes Pierrots Lunaires, eigen en
andermans teksten zingt. In de O.666 was toen bovendien
grafisch werk van Jean-Paul te zien: ontwerpen van leuk vormgegeven boekjes
— echte hebbedingetjes — waarin hij een kunstenaar belicht, bijvoorbeeld Paul
Delvaux. (°°)
Mijn ontmoeting in O.666 met deze Franssprekende
medemens laat me als bij toverslag begrijpen dat er een interessante
kruisbestuiging plaats kan grijpen tussen enerzijds ons, noorderlingen, waarvan
velen zich danig geërgerd hebben aan de spectaculaire
ontwikkelingen op de Oosteroever, en anderzijds de zuiderlingen die juist door
die ontwikkelingen aangetrokken worden. ‘t Is trouwens niet voor het eerst dat
zoiets in Oostende zou gebeuren, het maakt zelfs deel uit van het DNA van die
stad: er is Henri Vandeputte↗︎ geweest die zelfs Hugo Claus beïnvloed heeft, Matthieu Corman↗︎ is evenmin een ‘gebraakt & gescheten Oostendenaar’↗︎. Over Henri Storck, Felix Labisse en Henry
van Vyve heb ik het hier↗︎ gehad. En zelf zal ik nooit vergeten dat de francofone Yvon
Kermarrec↗︎ me destijds bij mijn
eerste literaire stappen begeleid heeft. Wel dan!
Jonge folksingers in New York. Van links naar rechts: Suze Rotoloe,
onbekend (zie verder), Bob Dylan en Dave Van Ronk. Zowel Suze, Bob als Dave worden in de
gaten gehouden door de FBI. Suze is een jonge communiste, Dave een trotskist en
Bob Dylan is hun maat, redenen genoeg om verklikkers in te zetten die over hun
reilen en zeilen rapporteren. Wie er meer over wil weten: ‘Newly Unearthed FBI File Exposes Targeting of Folk Singer Dave Van
Ronk’ staat hier↗︎. Hoe de FBI Bob Dylan en Suze Rotoloe in ’t
oog hield wordt beschreven in ‘FBI
Tracking of Bob Dylan and Suze Rotolo Foreshadowed Future Abuses’ en dat
staat daar↗︎.
Frans van
den Muijsenberg stuurde me een interessante correctie: ‘De foto is een uitsnede, op het totale beeld staat
links nog een vijfde persoon: de zangeres Karen Dalton. Bij
de vrouw rechts wordt meestal vermeld: 'woman’. Nu is van Dylans leven ongeveer
elke minuut geregistreerd, dus leek het me onmogelijk dat het personage onbekend gebleven is, en zie, het is Dylan's eerste manager, Thori Thal, die vijf jaar
geleden als 75-jarige nog steeds actief was in de business.’
‘Politiek en muziek
overlappen elkaar op veel manieren, en dat werd niet steeds begrepen door
mensen die over de geschiedenis van de folkscene schrijven. Sommige
auteurs hebben bijvoorbeeld geconcludeerd dat degenen die ervoor
kozen geen politieke liedjes te zingen dit deden omdat we apolitiek waren.
Het is waar dat deze keuze in sommige gevallen een reactie was op de vorige
generatie en hun politieke voorkeuren, maar voor velen van ons was het een puur
esthetische beslissing. Zelf was ik altijd bereid om naar een meeting,
demonstratie of benefiet voor dit of dat te gaan, en daar mijn liedjes te
zingen, maar ik heb heel weinig politiek materiaal gedaan. Het paste niet bij
mijn stijl en ik heb nooit het gevoel gehad dat ik het overtuigend deed. Ik had
gewoon niet dat soort stem of dat soort présence. Bovendien: hoewel ik een
zanger ben en stevige politieke opvattingen heb, voelde ik aan dat mijn
politiek niet relevanter voor mijn muziek was dan ze dat zou zijn voor het werk
van een andere vakman. ’t Is niet omdat je een meubelmaker bent en links, dat
je linkse kasten moet maken.’
Dit citaat komt uit de memoires van de Amerikaanse folksinger Dave
Van Ronk (1936-2002). (°) Voor een oude
trotskist als ik zijn het woorden om verliefd op te worden, ik herken de stem
van een geestesgenoot. De woorden doen me ook aan ietwat verwante meningen
denken, bijvoorbeeld deze van George Orwell, over wie ik eerder De onwelkome partizaan↗︎ gepost heb, en aan de merkwaardige
kronkels van de filosoof Georg Lukács waarover ik me hier↗︎ verwonder. Het citaat raakt aan de discussies
over de vermeende afvalligheid van Bob Dylan, wanneer hij de folkscene schoffeert↗︎. Het voert me bovendien
terug naar het stichtingscongres van de Bond van Sovjetschrijvers↗︎, in 1934, waar Joeri
Oljesja↗︎ zijn collega’s uitlegt
waarom het opgedrongen socialistisch realisme voor hem niet deugt:
‘Dit was niet mijn thema. Ik had naar een
bouwproject kunnen gaan, in een fabriek onder arbeiders gaan wonen, ze in een
schets hebben beschreven, zelfs in een roman, maar dit was niet mijn thema, het
zat niet in mijn bloedbaan, dat was geen deel van mijn ademende zelf. Ik zou
hebben gelogen, verzonnen; het zou mij gemankeerd hebben aan wat inspiratie
wordt genoemd.’
Het citaat van een Amerikaanse folksinger en dat van de Russische schrijver
passen in een thema dat me danig interesseert; als je in de rechterkolom het
label ‘geëngageerd schrijven’ aanklikt, vind je 85 stukjes over het onderwerp. De rus en de Amerikaan zijn het over dat
onderwerp eens: je moet een kunstenaar vooral
zijn eigen gang laten gaan. Dave Van Ronk zegt het wel mooier: ‘’t Is niet omdat je een meubelmaker bent en
links, dat je linkse kasten moet maken.’
(°) Dave Van Ronk: The Mayor of
MacDougal Street. Da Capo, 2005. Het boek werd na
het overlijden van Dave afgewerkt door Elijah Wald. De
Coen Brothers gebruikten deze memoires als hun voornaamste inspiratiebron bij
het maken van de film Inside Liewyn
Davis (2013). Iets wat de cover van het boek dan ook trots vermeldt.
De dorpelingen vertellen ons
honderduit over hun feest. De dorpspastoor zegt: ‘Alles
mag. Alles moet. Alles is onbegonnen werk.’ (°) En hij wil
ons per se zijn kerktoren tonen. Die toren kan, zo blijkt, alleen aan de buitenkant beklommen worden,
via een lange plank. We durven niet te weigeren en gaan de pastoor achterna.
Stappen wordt klimmen, klimmen wordt kruipen en de laatste loodjes wegen inderdaad
het zwaarst. Boven overzien we het bergdorp, waar het feest zich ten volle ontplooit. Groot is onze verwondering als we opmerken dat de kat ons tot boven gevolgd
is. ’t Zal niet gemakkelijk zijn om het beest weer beneden te krijgen. Ook
omdat de vent d’autan de plank weggewaaid
heeft. Hoe we beneden geraken weet ik niet meer, de kat hebben we boven achtergelaten.
Mijn voorstel om de pompiers erbij te halen wordt door de dorpelingen
weggehoond. Al de gebeurtenissen zijn zo absurd dat we vermoeden dat de dorpelingen
ons ongevraagd in een spel betrokken hebben, een spel dat we als buitenstaanders niet begrijpen,
een spel waarin alles mag, alles moet en alles onbegonnen werk is.
Flor Vandekerckhove
(°)
Het verhaal werd in gang gestoken door de zin die Jan Haspeslagh me opstuurde: 'Alles mag. Alles moet. Alles is onbegonnen werk.’ Een citaat van Herman de Coninck.Hij
deed dat in het kader van een experiment dat ik enkele maanden geleden aanvatte.
Daarbij vroeg ik lezers of ze me een zin wilden geven. In ruil beloofde ik hun
een verhaal. Meer erover staat hier.
En weet je wat? Je kunt nog altijd deelnemen en me je zin opsturen.
DE VERHARDE WEGEN liggen achter ons en we rijden neerwaarts het bos in, almaar dieper, via een
weggetje dat hoe langer hoe meer op het bos zelve lijkt. De lucht heet
gebladerte, de aarde modder. Een mens begint te twijfelen, wat hij al veel
eerder had moeten doen.
Zoals dat in die streek wel meer gebeurt, daagt er uit het niets een
enkeling op, die daar eekhoorntjesbrood loopt te zoeken. Ik laat het
raampje zakken en luister naar de typische groet van de verzamelaar: ‘Il n’ y en a pas beaucoup.’ Wat hij ook
zegt is dat we er op die manier niet gaan geraken. We moeten onze kar keren, wat gezien de bomen onmogelijk is, of
achteruit terugkeren, omhoog, wat de auto pertinent weigert te doen. Of we
moeten verder het bos in, nog verder, op een weg die al lang geen weg meer is. En waar we alleen maar in slagen doordat de man ons voorgaat, links en rechts
valkuilen aanwijzend en onoverkomelijke rotsen. Onderweg loof ik de Here omdat
hij deze tocht laat
samenvallen met het plukseizoen. Als we eindelijk uit het bos en de penarie zijn, danken we de man uitvoerig. ‘Hoeft
niet,‘ zegt hij want ‘il n’y en a
toch pas beaucoup.’ Hij zet zijn tocht verder en wij de onze. Tania
roept hem na: ‘Bonne continuation.’ Geen
idee waar ze dat nu weer opgeraapt heeft.
— Links zie je mij op het plein van de Abattoirs in Toulouse staan. Ik lees er de tekst die op de gevel aangebracht werd:‘Dans l’attente du septième jour qui nous réunira aux premières heures de la nuit.’ ’s Nachts worden de woorden van Joël Andrianomearisoa in neon verlicht. Wij gaan in dat museum kijken naar de overzichtstentoonstelling van de Amerikaanse schilder Peter Saul. Maar de voorgaande avond maakten we ook al een en ander mee. —
Op twee uur rijden van het vakantiehuisje ligt Toulouse. Daar gaan we
naar de Thurston Moore Group kijken. Geen
idee wat me te wachten staat, voor de zekerheid heb ik oordoppen meegebracht.
Op het binnenplein verzamelt zich een publiek dat zich in niets van dat van de
AB in Brussel onderscheidt. En er is dat ene meisje, ik schat vijfentwintig, mooi
als alle meisjes van haar leeftijd, maar in deze zwart wit film heeft de
regisseur haar een kleurtje aangemeten. Ik zou haar uitvoerig kunnen beschrijven,
in haar pakje en zo, maar dat soort schrijver ben ik niet, bij mij moet het
vooruitgaan. Ik geef haar een naam: het meisje van Toulouse. Op dat eigenste moment, in de aanblik van dat ene meisje, leert deze zeventigjarige
man dat hij uitgeteld is. Het spel der seksen raast voort, heftig als immer. Het meisje roept veelzeggende woorden in
deze oude man op: berusting, onthechting, aanvaarding. Dan breekt de noicerock
van Thurston Moore en de zijnen los. Ik voel de bassen
en Tania’s heupen. Eén uur lang jaagt de band ons op in een wervelende tocht
naar de absolute uiteinden van het heelal. In een glimp ontwaar ik het meisje
van Toulouse. In trance. Ja, het is nogal iets met de mensheid, zo onderweg en
al, in afwachting van de zevende dag die
ons zal verenigen tijdens de eerste uren van de nacht.
Last Ride Hank Williams 4 maakt deel uit van een collectie tekeningen die
Jo Clauwaert momenteel in de Verenigde Staten tentoonstelt, meer bepaald in de Yard Dog Gallery in Austin. De tekening, die verwijst naar het
tragische leven van singer-songwriter Hank
Williams, inspireert
me wel. De vogel, die in Clauwaerts tekening zo’n prominente plaats inneemt,
wordt door Williams bezongen in diens tearjerker ‘I'm so
lonesome I could cry’: Hear that lonesome
whippoorwill / He sounds too blue to
fly, / The midnight train is whining low / I'm so lonesome I could cry… Clauwaerts tekening levert nu ook een gedicht
op: De kwestie van de blauwe Cadillac. De vernissage van Clauwaerts werk gaat in de
Verenigde Staten door op 17 oktober. Op diezelfde dag maak ik het gedicht
wereldkundig, maar dan hier aan de Noordzee. Is dat niet schoon?!
De kwestie van de blauwe Cadillac
Opgedragen aan Jo Clauwaert
De Sheriff had de peuk in ‘t gras gekeild en er daarna,
Met de top van zijn laars, het vuur uitgeduwd.
Zelf had ik uit de zadeltas het schrijfgerief genomen
Om nauwlettend te noteren wat hij me dicteren zou.
Dit is geen auto, zei hij vreemd genoeg meteen,
En ik schreef letterlijk die woorden op,
Dit is overduidelijk iemands woonst, zei hij,
Wijzend naar het wrak van de blauwe Cadilllac.
Hij trok zijn neus op, snoof en zei: ik ruik etensresten,
Erwtensoep, bloemkool, patatjes, varkensgebraad,
In sneetjes, voegde hij eraan toe,
Het soort eten dat men thuis maakt.
De Sheriff is een echtgenoot, een specialist in
Zo’n geuren, en hij zei nogmaals: dit is iemands onderdak.
Schrijf daar maar bij, zei hij, in kapitalen:
Ik ruik alom de geur van alcohol.
In ’t schoon Amerikaans dicteerde hij vervolgens al
Wat hij van buiten door het raampje binnen zag,
Al wat van belang kon zijn voor ’t onderzoek, door mij
Genoemd: de kwestie van de blauwe Cadillac.
Bloemetjesbehang, eenvoudig meubilair,
’t Is allemaal heel ouderwets, zei hij,
Een autoradio zonder FM, je moet niet vragen
Over welke langverleden tijd dit gaat.
Omdat het portier vanbinnen af gesloten was,
Sloeg De sheriff, met het handvat van zijn colt,
Het raampje stuk, dat in scherven brak, en wild fladderde
Hij het zwerk in, de gezant des doods, Kill Bill The Whippoorwill.
De Sheriff en ik keken lange tijd de vogel na, tot die
Godbetert de trein nam, die daar juist voorbijkwam, en
Pas daarna ontwaarden we op de achterbank de cowboyhoed
Waaronder een mens genaamd Hank Williams lag.
Een restje stroom van de al lang leeggelopen autobatterij
Lichtte het schermpje van de radio op en we luisterden stilzwijgend,
De Sheriff en ik, naar de echo van een song die, zo noteerde ik meteen,
Als volgt van start ging: Koetje
boe koetje boe koetje boe boe boe.
— Foto links: vanaf de Bau des Poun
kun je gemakkelijk de rij huisjes op de daar tegenovergelegen Puèg del Borion spotten. Foto Rechts: Omgekeerd gaat
moeilijker. Waar bevindt zich de point de
vue? Ik ijk me op twee hoog opgeschoten bomen in het dal. Het uitkijkpunt
ligt krek tussen het verlengde ervan, vlak onder de bovenste bomenrij op de Bau des Poun. Ja, dáár. —
Boven op de Bau des Poun kijken
we naar het huisje aan de overkant van de vallei. De huizenrij staat scherp afgetekend
tegen de wand van de tegenovergelegen berg, de Puèg del Borion. Omgekeerd gaat moeilijker: het bos slorpt de point de vue in zich op. Buren die zeggen te weten waar dat punt zich exact bevindt, wijzen in
een richting die voor mij onaanvaardbaar is. Tegenspreken durf ik niet — zij
wonen hier, ik niet — twijfelen doe ik des te meer.
Op de wandeling nemen we een oud laken mee. Aan het uitkijkpunt knoop ik de lap rond een tak. Terug thuis
neem ik de verrekijker ter hand. Vergeefs.
Diezelfde dag rijdt houthakker Antoine met zijn motocycle over de bergkam. Na afloop gaat hij er een kraken bij de buren.
Hij zegt: Er hangt godver een laken aan
de point de vue. De buurman beaamt: ’t
is dat van les Belges. Antoine wijst de richting aan, waardoor de buurman
leert dat de point de vu zich geenszins
bevindt waar hij hem al heel zijn leven situeert.
En dit is heden. Om beurten turen de buurman en ik door de verrekijker.
Ja, dáár, links van het dorp, hoog tegen de Bau
des Poun, is soms een miniem wit stipje te zien, soms niet. ’t Kan een
waaiend laken zijn. Een rode lap ware duidelijker, zegt de buurman. Waardoor ik me m’n rode vaan in de kelder herinner. We gaan
de kwestie meteen beslechten. Tania rondt de Bau des Poun met de auto, in de koffer de vlag. Van de point de vue stuurt ze me een tekstberichtje.
Ha! Op de Bau del Poun wappert nu
onmiskenbaar de rode vaan. De buurman en ik heffen de Internationale aan, hij
in ’t Occitaans, ik in ’t West-Vlaams.
’t Is lang geleden dat
er beweging in de blog gezeten heeft. Dat komt doordat ik twee weken in m’n
vakantiehuisje in Vabre heb doorgebracht. In dat dorp is er wel internet beschikbaar,
maar je moet er de berg voor afdalen en je naar de bib begeven, tijdens de
schaarse uren dat de vrijwilligers van de association
die voor geopend verklaren. Soms doe ik dat ook wel, maar deze keer heb ik het
vertikt. Wat niet betekent dat er niets te vertellen valt.
Toulze (86) is overleden.’t Is niet dat ik dacht dat hij het eeuwige
leven had, maar toch. Katholieken en protestantenhebben
in dit dorp gescheiden begraafplaatsen. Waar ligt Toulze? En waar komen overleden atheïsten in deze
tweespalt terecht? Een schier onverstaanbare autochtoon zet ons op weg naar het
katholieke kerkhof. Veel fikfak op Toulzes graf en een plaket waaruit blijkt dat
hij een combattanten Angérie, Maroc et Tunisie geweest is.
Toulzes overlijden confronteert me met het voortschrijden der tijden en
op een zachtere manier doet ook de pensionering van Christine dat. Weer schrik ik,
weer vervalt een zekerheid. De épicerie
heet nu Le panier d’ Hélène. Even
sober, maar opgefrist, wat hoopgevend is, net als de verhuizing van de
krantenwinkel naar de overkant van de straat hoopgevend is, ook daar in een opgefrist
interieur.
Ik heb de tijd gekend dat het dorp een bakker had, daarna ik heb ik het
meegemaakt dat een jong koppel de bakkerij vruchteloos overnam en verleden jaar
zag ik een ander koppel dat daar een lokaal bier begon te brouwen, dat vreemd
genoeg Saison belge en Noire belge heette. Ook dat is alweer
voorbij. Ik lees de mare: ‘Merci pour
cette année, du soutient, des découvertes, des bas et des hauts, merci pour
cette aventure.’ De uitbater van de krantenwinkel zegt me dat er achter
deze mooie woorden een echtscheiding schuilt.
De dorpsklok slaat zeven, de zon verdwijnt achter de berg die, indrukwekkend
als altijd, voor ons ligt. Ik plaats een punt achter dit stukje over
veranderingen in een dorp waar alleen maar schijnbaar niets verandert. We halen
de kussens binnen en gooien een extra houtblok op het vuur. De nacht omarmt het
dorp, de uil maakt zich kenbaar.