zondag 29 april 2018

Onderweg, op zoek naar verhalen

— 'Wij dragen een verhaal' is een schilderij (2018) van Luc Blomme. Olie op doek, 100 x 120 cm. Het is gebaseerd op het Bijbelvers: ‘En sneden van daar een rank af met een tros wijndruiven, dien zij droegen met twee op een draagstok (…)’  —

De Beer en Blinde Uil hebben hun maten thuis uitgenodigd. Daar beslissen ze om er samen weer eens op uit te trekken, On the Road Again, in een tocht die ze later specifiëren als Going up to the CountryWeten we waar de tocht heen gaat? Jawel: I'm goin' where the water tastes like wine. Vinden ze dat beloofde land? Om dat uit te vissen moet ik elders zoeken. In die zoektocht stoot ik op een vreemde tekst. Blijkt dat iemand hen op pad stuurt ‘om het land te verspieden.’ Ze hebben een opdracht: ‘Trekt henen op tegen het zuiden, en klimt op het gebergte; en beziet het land en het volk dat daarin woont, of het sterk zij of zwak, of het weinig zij of veel, of het goed zij of kwaad. Ook hoedanig het land zij: vet of mager, of er bomen zijn of niet, en versterkt u, en neemt van de vruchten des lands.’ De tekst stamt van meer dan 1000 jaar voor onze tijdrekening. Toch verwoordt hij perfect hoe het de jongens, in 1968, bij hun terugkomst vergaat: ‘Zij brachten bescheid weder en lieten de vrucht des lands zien. En zij vertelden: Wij zijn gekomen tot dat land en voorwaar, het is van melk en honing, en dit is zijne vrucht.’
Toen de president de verhalen hoorde, wilde hij dat land meteen inpalmen, maar De Beer zei: ‘Wij hebben daar ook reuzen gezien, allemaal mannen van grote lengte en reuzengroot waren ook hun kinderen. Wij waren als sprinkhanen in onze ogen en alzo waren ook wij in hun ogen.’ Ik moet u niet vertellen dat de president meteen veel minder goesting had om ten strijde te trekken. Bovendien waren de teruggekeerde jongens er erg aan toe. In 1970 stierf Blinde Uil aan een overdosis, in 1981 stierf De Beer nadat hij heroïne genomen had, en in 1997 stierf Zonnebloem, wellicht ook onder invloed. De sixties waren voorgoed voorbij.

zaterdag 28 april 2018

Handen af van Ken Loach !


— Links Abraham Leon (1918-1944), rechts Ken Loach (°1936) —
In de jaren zeventig moest ik om den brode regelmatig het land doorkruisen. Op de weg tussen Roeselare en Kortrijk viel me telkens een slogan op, die daar op een koestal in de velden gekalkt stond: Volk word staat. (°)
Die slogan trekt in Vlaanderen veel mensen over de streep, en dat doet hij ook elders, uiteraard in anderstalige varianten. Het is een bijzonder krachtig vers dat in drie woorden een compleet politiek programma bevat, dat van het nationalisme.
Het vers is niet alleen krachtig, het is ook pervers. Zodra het in zijn opzet slaagt, zodra het volk vermeend staat wordt, vallen de lijken niet meer te tellen. Kroatië, Servië en Slovenië zijn daar opvallende, recente en nabije voorbeelden van. 
Ook het zionisme is zo'n nationalisme. Ook daar weerklinkt het (per)vers(e) Volk word staat. En ook daar: slachtoffers à volonté.
Pervers is de slogan ook omdat kritiek op de staat door de aanhangers ervan ten onrechte gelijkgesteld aan kritiek op het volk. Zo wordt ook kritiek op de staat Israël gelijkgesteld met kritiek op het Joodse volk. Dat is wat Ken Loach nu overkomt.
Loach heeft hetzelfde politieke parcours doorlopen als ikzelf. Tot de klassieken van die stroming behoort ook werk van Abraham Leon, een Belgische Jood die het zionisme verwierp. Hij kwam om in de gaskamers, maar je kunt op ’t internet nog teksten van hem vinden, zoals zijn meesterlijke Hoe het jodendom de geschiedenis kon overleven. Ik haal er een zin uit: ‘[Z]oals elk ander nationalisme, en met nog meer aandrang, stelt het zionisme het historische verleden in kader van het heden.’
De biograaf van de Joodse schrijver Franz Kafka concretiseert die zin bijzonder treffend: ‘In de kern is de mythe niet veranderd (…) Wat echter wel veranderde was de gedaante waarin de mythe zich in de loop van de westerse geschiedenis voordeed (…) Van Christusmoordenaar, vampier, verkrachter en gifmenger veranderde hij in een woekeraar, oneerlijke koopman, kapitalistische uitbuiter, bolsjewistische wroeter. De met zijn geweer zwaaiende zionistische imperialist, de jood als aanstormende soldaat is enkel de nieuwste versie van dat portret (…)’ (°°) Het is door deze truc (‘Het historische verleden in kader van het heden stellen’) dat tal van goedmenende mensen ten onrechte een gelijkheidsteken plaatsen tussen de staat Israël en het Joodse volk.
Mij zou het verwonderen dat premier Michel dat niet weet. Dat hij desondanks Ken Loach aanvalt, past gewoon in zijn winkel. In die winkel staat immers ook een schap met populistische trucs om alle herinneringen aan Mei 68 weg te wissen, ook de films van Ken Loach. Charles Michel moet daar met zijn tengels af blijven! Vind ik.

Flor Vandekerckhove


(°) Het betreft in oorsprong een versregel van Anton Van Wilderode.
(°°) Ernst Pawel. Het leven van Franz Kafka. 1986. Uitg. Van Gennep A’dam. 515 p.

vrijdag 27 april 2018

A.L. Snijders plezieren



IK ZIT NAAST de stoof, onder de lamp, drink koffie, lees een boek met zeer korte verhalen van A.L. Snijders en verkneukel me, want hij schrijft dat er niets mooiers bestaat dan lezen onder de lamp. Hij heeft gelijk. 
A.L. Snijders schrijft wel meer waarin ik me verkneukel. Over de dadaïstische schilder Picabia bijvoorbeeld: ‘Picabia gaf journalisten geld als ze hem noemden in hun artikelen, de context deed er niet toe. Daarom verschenen er in Parijse kranten dikwijls verslagen van branden of opstootjes, waarin je lezen kon: Onder de toeschouwers bevond zich de heer Picabia.’
Het is nog waar ook, alhoewel je daar bij Snijders nooit al te zeker mag van zijn: ‘Richard Appleby citeert in zijn boek Voyage and Painting een negentiende-eeuwse Engelse schilder die de Nijl opvoer tot de vierde cataract: “Wat ze zeggen over mijn schilderijen interesseert me niets, of de boot niet omslaat, daar gaat het om”.’  Snijders schrijft dat in een krantenstukje. Maar in het boek dat de stukjes bundelt (°), wordt bij elke column ook een ‘brief aan de hoofdredacteur’ gevoegd en daarin deelt Snijders mee dat Richard Appleby niet bestaat, het boek Voyage and Painting evenmin en dat hij het woord cataract gebruikt omdat hij vindt dat het eens in de krant moet staan.
Snijders is een man van mijn hart. Ook ik probeer de werkelijkheid op een scheve manier trouw te blijven. Hij leert me een vers van Richard Minne kennen waarmee ik het alleen maar eens kan zijn: ‘veracht de burgerman, / doch ledig zijne kruiken.’ Hij schrijft over de vierkante meter van zijn bestaan. Hij hanteert een levensfilosofie die nauw bij de mijne aanleunt. Hij is pro ‘nutteloze’ dingen, zoals het reciteren uit Het huwelijk van Willem Elsschot, iets wat ik ook graag doe. Hij idealiseert het heremietleven en zegt alleen maar van mensen te houden als ze in een hol wonen waar ze niet uitkomen.
Het is valavond en ik bevind me in een Frans bergdorpje. De buren eten samen aan een lange tafel die op straat staat. Les copains d’abord. Lampions en vleermuizen. Du pain, du vin, du Boursin. Veel tralala en ook paddenstoelen die daar cèpes heten. Zelf blijf ik in mijn hol zitten en kom er niet uit. Snijders zou van me houden.


(°) A.L. Snijders, Heimelijke vreugde 1, 2007 Uitgeverij Thomas Rap. ISBN 90 6005 7070.

woensdag 25 april 2018

Hotel Prison heropgevoerd en weer afgevoerd

— Opvoering van een toneelstuk in schoolverband. Met zekerheid weten
we alleen dat het personage links vertolkt wordt door Rob Tas. —
Naar aanleiding van een toneelstuk, enige tijd geleden in mijn thuisgemeente, waarin een oud-schoolmakker de hoofdrol speelde, publiceerde ik hier een blogpost. Tegelijk ontspon er zich enig over en weer geschrijf betreffende stukken die wij in onze prille jeugd ten tonele brachten.
Zelf herinnerde ik me er weinig van, maar anderen lieten de namen vallen van Stadhuistribulaties, Hoogheid uw kameel staat voor en Hotel Prison.
Ik googelde toen die titels en vond ook wel een en ander, maar wat ik nergens vond was enig tastbaar bewijs dat wij er ooit de hand in hadden.
Tot gisteren!
Gisteren kreeg ik van Ivan Schamp een brief toegestuurd die ik hem geschreven had, terwijl hij zijn legerdienst aan ’t vervullen was. De brief dateert van 10 december 1968 en dit is wat ik hem toen meldde: ‘De toneelclub gaat rustig door met repeteren [waarbij ‘rustig’ onderstreept staat. En de zin vervolgt met:] wij schatten zo ongeveer over 2 jaar klaar te zijn.’
Ongetwijfeld valt het u op dat ik Ivan omfloerst meedeel dat het stuk wellicht nooit zal opgevoerd worden, omdat de repetities met geen meter vooruitgaan.
Het gaat om Hoogheid uw kameel staat voor. Dat weten we doordat Erik Poppe zich herinnert dat de repetities van dat stuk inderdaad roemloos eindigen. We herinneren ons ook dat die roemloze repetities in de danszaal Tijl doorgingen, dat Daniël Crabeels de regie op zich nam, maar al gauw moest afhaken omdat geen der acteurs naar hem wilde luisteren. Erik en ik herinneren ons met genoegen ook de mooie Christine Savels, die er een rol in had. Samengevat: er zijn maar weinig nooit opgevoerde stukken waar nog zoveel van geweten is.
En gisteren gebeurde vervolgens ook dit. Onverwachts kreeg ik van Rob(ert) Tas een foto toegestuurd, waarvan hij dacht dat het een beeld uit de opvoering van Hotel Prison was
Na een rondje check & dubbelcheck blijkt dat Rob zich vergist. Het is het olifantengeheugen van Poppe dat de zaken rechtzet. Over Hotel Prison zegt Erik: Sommige repetities gingen door in een zaal van het Klein College te Oostende. (…) Het stuk ging over een gevangenis met één gevangene. De directeur van de gevangenis sloot een akkoord met een hoteleigenaar om de lege cellen ter beschikking te stellen van de klanten van het hotel. Alles verloopt vlot tot een inspecteur van het ministerie op bezoek komt. Ik herinner me nog de cast (of toch een groot deel ervan): Johan (toen nog Johnny) Brouwers was de gevangene, Robert Tas (of Ivan Schamp) de directeur van de gevangenis, ikzelf de cipier, Hugo Pauwels de hoteleigenaar, Willy de inspecteur van het ministerie. Marcel Tas was souffleur en ik weet nog dat hij het in het derde bedrijf aftrapte omdat niemand zich aan de tekst hield.’  Verslagen door dit indrukwekkende geheugen geeft Rob ootmoedig toe: 'Erik heeft gelijk!' (°)
— Rob Tas (°1947) heeft in het onderwijs 
gestaan, waarvan vele jaren als 
klastitularis, en woont thans in Geel. —
Bovenstaande foto toont ons een ander toneelspel. Het dateert van vóór Hotel Prison. Het was iets van de lagere school in Bredene Duinen en het werd opgevoerd in de parochiezaal van die wijk. Rob dateert de foto: 7 mei 1959, hij was twaalf. De foto werpt ons zover in de tijd terug dat we alleen maar weten dat het linkse personage uitgebeeld wordt door de man die me de foto toestuurt: Rob Tas. Maar wie is die andere jongen? Ja, wie is dat eigenlijk? Weet gij het?

Flor Vandekerckhove


(°) En van de weeromstuit vallen Rob opeens al de personages van Hotel Prison te binnen en zelfs, zij het met iets meer twijfel, hun toneelnamen. Helaas kan hij ons niet meer namen van acteurs bezorgen dan Erik al gedaan heeft. Gevangenisdirecteur Menotte: Rob Tas; cipier Latargette ?; gevangene Prosper: John Brouwers; hotelier Durant: Hugo Pauwels; boekhouder Cacolet ?; bankier Modillon ?; vertegenwoordiger Dupont: ?; inspecteur ministerie Lafontain: Willy Versluys.

maandag 23 april 2018

Tijdverlies, zalig inderdaad

— Otis Redding (links) en James Wright. —
In 1988 ging ik me op de Oostendse Oosteroever vestigen. Het was er ruig en grijs, ruw en desolaat, en ik kwam erg onder de indruk van dat gebied. Daarin speelde de halve maan een grote rol, een ontoegankelijk stuk duin waarrond een dijk gelegd was, een golfbreker. Op die dijk, vlak bij de havenmond, stonden enkele banken. Je kon er uit de wind zitten en uitkijken over het op- en afgaand tij en op de schepen die daar in en uit voeren.
Er is geen enkel lied dat daar zo goed bij past als The Dock of a Bay (1967) van Otis Redding: I’m just come sittin’ on the dock of a bay / Watchin' the ships roll in / Then I watch 'em roll away again / I'm sittin' on the dock of the bay / Watchin' the tide, roll away…
De song paste daar zo goed bij dat ik op den duur een beetje beter naar de tekst ging luisteren. En zo vernam ik dat Redding zong over iemand die zijn thuis verlaten had om 2000 mijl verder tot de conclusie te komen dat het aan zijn situatie niets veranderde. Everything seems to stay the same. De toestand was hopeloos. De woorden verwezen naar melancholie, tristesse, spijt en het gevoel van een verspild leven.
Hoe kwam het dan, vroeg ik me af, dat ik dat lied desondanks anders bleef ervaren? En wel als een beschrijving van een van de mooiste dingen die een mens kan meemaken.
Het was een vraag die ik al lang vergeten was. Maar opeens was hij daar weer.
In mijn zoektocht naar gemakkelijk te vertalen poëzie stootte ik op een kort gedicht met een lange titel: Lying in a Hammock at William Duffy’s Farm in Pine Island, Minnesota (1961). Ik zag dat het in mijn mogelijkheden lag en ik nam me voor het te vertalen. Zo kon ik ervaren dat James Wright me in dat gedicht onverwachts een antwoord gaf op de vraag die Otis Redding zoveel jaar eerder bij mij opgeroepen had.
Wright ligt in een hangmat, ergens op het Amerikaanse platteland, en beschrijft met genoegen de dingen die hem omringen. En dan staat daar onverwachts de merkwaardige slotzin: I have wasted my life.
Hoezo zijn leven verspild? Je herleest het gedicht en weer kom je tot de conclusie dat er nauwelijks iets mooiers bestaat dan wat de dichter daar beleeft.
Dat is het moment waarop je ’t internet te hulp roept. Daar valt mijn oog op iets wat ik vrij vertaal als: ‘De lezer kan de lijn op vijf manieren lezen en daarbij elke keer een ander woord benadrukken. De lezer kan zich voorstellen dat die woorden met walging, droefheid, verlangen of berusting uitgesproken worden, of de lezer kan de woorden met een glimlach van tevredenheid horen uitspreken alsof hij wil zeggen: ik wenste dat we allemaal ons leven zo nuttig konden verspillen.’
Ja, driewerf ja! Zo is het maar net, want wanneer de mogelijkheid niet bestaat om iets ‘verkeerd’ te verstaan dan is het geen kunst. Met de song van Redding is het niet anders. Hij schrijft een lied dat me raakt en omdat het mij raakt, rakelt het mijn eigen gevoelens op en die gevoelens zijn in dat geval deze van welbehagen. De kracht van dat lied bestaat erin dat ik het tijdverlies van Ottis Redding kan wegdenken en dat van mezelf in de plaats stellen. Kunst!
Flor Vandekerckhove

 Lying in a Hammock at William Duffy’s Farm in Pine Island, Minnesota van James Wright.




zaterdag 21 april 2018

Pillen tegen de vergeetachtigheid

— Destijds in de apotheek. —

LANG, HEEL LANG GELEDEN, in de tijd dat je in de apotheek nog mocht dansen, ging ik er eens pillen halen tegen de vergeetachtigheid.
Voor ik deze openingszin neerschreef, wist ik al hoe de slotzin van dit sprookje ging luiden. Op ’t einde zou daar staan: ‘Toen ik achter me de deur had dichtgetrokken ving ik nog een glimp op van de eenhoorn, vlak voor die voorgoed uit het zicht verdween.’
Die vreemde slotzin stond al vele dagen in mijn notitieboekje te wachten op een geschikte gelegenheid om eruit geschrapt te worden. De al even vreemde openingszin daarentegen bedacht ik pas vannacht, toen ik opeens wakker werd en in ’t donker, voor ik hem vergeten zou, naar een pen zocht om hem te noteren.
Ik had nu een slot en een begin en het werd tijd om me af te vragen wat er tussen die twee in zou komen.
Binnen in de apotheek was er een walsje aan de gang en ik ging tegen de muur staan om mijn beurt af te wachten. Het was een mooi liedje en daardoor duurde het niet lang. De dansers trokken naar de toonbank en nu was 't aan mij om te dansen, een java. Ook die ging vlug voorbij en toen was het mijn beurt om aan te schuiven. Achter mij zetten alweer anderen de dans in, een tango deze keer.
Toen ik oog in oog met de apothekersassistente stond, was ik helemaal vergeten wat ik daar kwam halen. De apothekersassistente en ik stonden enkele tellen in stilte naar elkaar te kijken en toen zei ik dat ik later eens zou weerkeren. Dat vond ze goed en ik verliet de apotheek. Toen ik achter me de deur had dichtgetrokken ving ik nog een glimp op van de eenhoorn, vlak voor die voorgoed uit het zicht verdween.

donderdag 19 april 2018

De 6de Moderne van 1961-62 (of is 't 1960-61?)


Veel jaren geleden begon ik met de publicatie van oude schoolfoto’s uit mijn persoonlijke archief. Blijkbaar kwam ik toen ook aan foto’s van klassen waarvan ik zelf geen deel had uitgemaakt. Wat we te zien krijgen is de 6de Moderne van het college in Oostende. De foto dateert van 1961-62 of van 1960-61. Ik weet niet meer wie me de foto bezorgd heeft. Het zou Deweert (10) kunnen zijn, ik ben in die dagen bij René aan huis geweest om zijn verhaal te noteren. Wie dat nog eens wil lezen moet hier maar eens kijken.
1. Willy Van Assel; 2. Gerard Defever; 3. Devriendt; 4. Wilfried (?) Vandenberghe; 5. Walter Vanparijs; 6. Jan Vanlangendonck. ?; 7. Redgy Verbruggen (†); 8. Trio?; 9. Parein; 10. René Deweert; 11. Vandermeulen of Vermeulen; 12. Degroote; 13. Vandecasteele; 14. Soete; 15. Jan Ghesquiere; 16. Willy Pauwels. (†); 17. Proot; 18. Lempère; 19. Bakkers; 20. Marwijs; 21. François Vantomme; 22. Roger Allary; 23. Pierre-Pol Mollet; 24. Venmans; 25. Vermassen; 26. Coleman; 27. Robert Tas; 28. Cardon; 29. Vanslembrouck; 30. Mermuys; 31. Pylyser; 32. Werbrouck; 33. Jean-Pierre Hostijn.
En nogmaals: Het zou gaan om een schoolfoto uit 1960-61. Ofwel uit 1961-62. Wie weet wat juist is?
Flor Vandekerckhove

Ook dit e-boek van Flor Vandekerckhove is gratis voor wie erom vraagt. 

Vragen doe je via liefkemores@telenet.be.


woensdag 18 april 2018

‘Je kunt de maatschappij niet omvormen zonder de taal te reorganiseren.’


— Ursula Le Guin (1929-2018) — 
Op 22 januari overleed Ursula Le Guin, schrijfster van sciencefiction en fantasy. Ze was ook een anarchiste van het soort dat zich verwant voelt aan de tao. Een boek van Le Guin heb ik nooit gelezen, sf en fantasy zijn mijn ding niet.
Merkwaardig is dan weer dat een aantal auteurs van het genre heel interessante zaken te vertellen hebben over kunst en literatuur. In deze blog heb ik het eerder al gehad over J.G. Ballard, China Miéville en Neil Gaiman. In dat rijtje past ook Ursula Le Guin. Over haar opvattingen spreekt ze in Talking on the Water: Conversations about Nature and Creativity, een boek van Jonathan White, een activist die erg begaan is met het mariene milieu. ‘De dagdagelijkse routine van de meeste volwassenen is zo zwaar en artificieel dat we afgesloten zijn van een groot deel van de wereld. We doen dat om ons werk te kunnen verrichten. Ik denk dat het een doel van de kunst is om uit die routine te treden. Als we muziek horen of poëzie of verhalen, dan opent de wereld zich weer. We worden erin getrokken — of eruit — en de ramen van onze perceptie worden gekuist, zoals William Blake zei.’ Volgens Le Guin heeft kunst een sacrale dimensie: ‘Onze cultuur meent dat vertellen niet heilig is; we houden er geen tijd voor vrij. Heilig is voor ons alleen datgene wat georganiseerde religies heilig verklaren. Kunstenaars volgen een sacrale roep, alhoewel sommigen zich zouden verzetten en terugdeinzen als hun werk zo genoemd wordt. Kunstenaars hebben het geluk dat ze over een vorm beschikken waarmee ze zich kunnen uitdrukken: daar zit sacraliteit in, en een verschrikkelijke zin voor verantwoordelijkheid. We moeten het goed doen. Waarom moeten we het goed doen? Omdat dit het hele punt is: het is of goed of slecht.’ Dat is, zegt Le Guin, de grote uitdaging: ‘Als schrijver wil je dat de taal echt significant is en exact uitdrukt wat ze zegt. Daardoor komt het dat de taal van politici, die alleen maar brutale signalen bevat en voor de rest leeg is, iets is wat een schrijver zo ver mogelijk van zich af moet houden. Als je, zoals ik, gelooft dat woorden daden zijn, dan moeten schrijvers verantwoordelijk gehouden worden voor wat hun woorden doen.’ Dat houdt een maatschappelijke opdracht in: ‘We kunnen onze samenleving niet herstructureren zonder de taal te herstructureren. Het ene weerspiegelt het andere.’ Hoezo? ‘Een van de functies van kunst is mensen de woorden te geven die hun toelaten de eigen ervaringen te begrijpen. In elke cultuur zijn er altijd uitgestrekte gebieden van stilzwijgen, en een van de taken van de kunstenaar is om in deze gebieden te trekken en uit die stilte terug te komen met iets om te zeggen. Da’s een van de redenen waarom we poëzie lezen, omdat dichters ons de woorden kunnen geven die we nodig hebben.’

Flor Vandekerckhove

maandag 16 april 2018

De hemden van mijn dochter


— Benny Blasé presenteert de collectie Benny Afriek, aan de Dampoort in Gent. Centraal vooraan zitten mijn dochter en haar vent. Ze worden omgeven door pittige mannen. Ik zie dat ook mijn zoon (extreem links) van de partij is. © Roel Weenink. —

Weet u wat een fair fashion rock & roll label is? Wellicht niet, want er is er maar een in heel Vlaanderen. Dat label vindt u trouwens alleenlijk op mannenhemden en misschien ook op manchetknopen die bij zo’n hemden passen.
Wie alleen T-shirts draagt, denkt hier geen boodschap aan te hebben, maar hij doet er toch goed aan om verder te lezen, want het gaat om kunst en niet zomaar om confectie.
Daar begon het nochtans mee, met confectie. Op een blauwe maandag begon mijn dochter out of the blue mannenhemden op maat te maken, stuk per stuk, onder de spetterende merknaam Benny Blasé. Haar moeder bekeek deze nieuwste ontwikkeling maar met een scheef oog, wat enigszins te begrijpen was, na al de strapatsen die zij betreffende haar dochter alreeds had moeten verwerken.
We zijn inmiddels drie jaar verder en het exclusieve fair fashion rock ‘n’ roll label Benny Blasé heeft pieken & dalen gekend, en vooral veel naaiwerk. Om een lang verhaal kort te maken: zelfs in mijn kleerkast hangt nu een hemd genaamd Benny Blasé!
Haar moeder hoopte dat de markt hiermee volledig verzadigd zou zijn, want de collectie is, zegt mijn dochter, bedoeld voor ‘pittige mannen’ en in die doelgroep moet ik, en dan nog alleen maar met veel goede wil, als een extreem randgeval geduid worden.
Dat was evenwel buiten de waard gerekend, want inmiddels had mijn dochter een artiest leren kennen en ze had die in huis gehaald, waardoor er nu godver een wisselwerking tussen hun werelden ontstaat: ‘We zijn allebei makers en we gaan beiden uit van materialen die onderweg ons pad kruisen.’ 
Vandaar wellicht dat er op mijn koertje een heleboel mikmak ligt die het koppel aan zee gesprokkeld heeft en vervolgens naar mijn huis gesleept, waar het nu ligt te vergaan tot de inspiratie toeslaat. Daar moet ik eerlijkheidshalve aan toevoegen dat ik in mijn tijd eveneens een zeer ijverige strandjutter was; ook wat dat betreft is ze een aardje naar haar vaartje.
Het einde van Benny Blasé is bijlange niet in zicht, integendeel, het begint nog maar: ‘Nu gaan we nog een stukje verder’, zegt mijn dochter, ‘we gaan op zoek naar verschillende uitwerkingen.’ En vervolgens licht ze een tip van het hemd op: ‘mode als beeldende kunst en beeldende kunst als mode. We gaan tot waar deze grens bepaald wordt of waar ze juist verdwijnt.’ 
Wat ze bedoelt met ‘een nieuw niveau van uniciteit’ weet ik niet goed, maar de herhaling van dat ni in nieuw, niveau en uniciteit vind ik wel mooi. Wat ik wel weet is waar het met die woordenstroom naartoe gaat, ook omdat ze aldus afsluit: ‘met als eindfase een totaalspektakel.’  Ha! Een feestje natuurlijk. En het dient gezegd: de feestjes van mijn dochter zijn legendarisch. Enfin, bekijk het hier zelf eens, op de fair fashion rock & roll website van Benny Blasé. Voor pittige mannen! Ik kan het niet genoeg benadrukken.

Flor Vandekerckhove

zaterdag 14 april 2018

Toupet

Nog tijdens het applaus had ik me al achter het gordijn teruggetrokken. Daar, in de coulissen, zocht ik haastig naar de brandladder, en die bracht me naar de steeg achter het gebouw. Ik rende naar de tram.
Mijn lezing had ik afgesloten met de woorden: Lees die dichter! Zijn oeuvre doorstaat de storm der tijden! Dat sloeg nergens op, maar dat kwam doordat ik me razendsnel uit de voeten wilde maken.
Voorafgaand aan die slotwoorden had ik uitgeweid over ‘s mans bundels, maar al sprekend werd ik heel de tijd gekweld door de vraag of je een toupet met spelden vastmaakt of met lijm. En of zo’n haarstukje eigenlijk wel sterk genoeg is om er stormen mee te trotseren. Iets wat van de poëzie van de dichter niet gezegd kon worden, alhoewel ik dat op ’t einde toch wel zei.
Nóg eerder had ik iets over diens jeugdwerk gezegd, terwijl mijn gedachten toen al uitwaaierden naar de vraag of zo’n toupet uit mensenhaar bestaat of uit kunsthaar. Verder vertelde ik het publiek hoe de dichter berooid in de stad arriveerde, een kwestie die me bijlange niet zo interessant leek als de vraag of je zo’n haarstukje met shampoo moet wassen of in de wasmachine.
Dat alles kwam doordat ik bij aanvang het publiek gemonsterd had. Allemaal vrouwen van het type dat gedichten schrijft, maar helemaal achteraan zat een oudere heer, in wie ik meteen meneer Delanghe had herkend.
Nu moet je weten dat meneer Delanghe regelmatig in mijn verhalen opduikt, iets waarvan hij niet gediend is. Vandaar ook dat ik hem probeer te ontwijken. Godver, dacht ik, ik moet zorgen dat ik na mijn lezing meteen verdwijn. Ook was het me meteen opgevallen dat hij er lichtjes anders uitzag. Dat kwam door dat toupetje.
Flor Vandekerckhove

(*) Meer verhalen met meneer Delanghe:


woensdag 11 april 2018

Mijn leven als ontdekkingsreiziger


Nadat ik Land in zicht geroepen had, vroeg ik aan Zeger Janszone: ‘Wat denkt gij, kapitein, is dat land de moeite van ’t ontdekken waard?’ Hij antwoordde kordaat: ‘Jongen, we gaan aan wal.’ Terwijl we naar het strand waadden, Zeger en ik, stond de veldwachter al klaar om ons in de boeien te slaan, met als argument dat de geschiedenis zich herhaalt. Zeger had hij meteen bij zijn collier, want als er iemand tot de geschiedenis behoort, dan is 't hij. Zelf kon ik ontsnappen, want ik hoor nergens bij. Achter de duinen verschool ik me in de Meiboom, tussen het oprukkende toerisme. De dienster was een meisje waarvan mijn maat Erik de Noorman zou zeggen: Er is al voor minder gevochten in de Tijl. Ik zei haar dat ik dit land pas ontdekt had en dat ik het De Dune zou noemen. Dat vond ze een mooie naam en het leverde me een plek op om de nacht door te brengen. Ge weet hoe diensters zijn.
‘s Anderendaags stapte ik fris & monter naar de bank, toen nog van Brussel, om daar 't geld voor de borgsom af te halen. ‘Geld is geen probleem’, zei de gerant, 'want het woord bankencrisis moet nog uitgevonden worden.' Ik sloeg de geldzak over m’n schouder en liep stekerecht naar taximan Soepe. Hem vroeg ik om me naar de nor te voeren, om daar Zeger vrij te kopen. 
Nadat Soepe een tijd lang letterlijk en figuurlijk met me rondgereden had, kwam ik op ’t Sas terecht, en meer bepaald bij begrafenisondernemer Verlinde. Die zei: ‘Kom eens weder als Janszone dood is.’ Omdat ik er intussen schoon genoeg van had, vroeg ik Maurice om me naar het schip terug te voeren. De taximan gaf petrol, in die tijd reden taxi’s nog op petrol.
Daar, waar de branding ruist bij dag & nacht, wenste Soepe me goede vaart, maar niet voordat hij de zak geld in zijn koffer weggeborgen had. Ik zette alle zeilen bij en De Dune werd kleiner & kleiner, tot het land helemaal achter de horizon verdwenen was. Onderweg passeerde ik de Santa María. De kapitein riep me toe dat hij naar Amerika zeilde, om het te ontdekken. Ik van mijn kant zette koers naar Atlantis, ook een plek die ontdekt moest worden. Nu nog trouwens.
Flor Vandekerckhove


Dit verhaal werd geïnspireerd door Bob Dylan’s 115th dream:  https://www.youtube.com/watch?v=kbdF4hBfQiE