donderdag 31 maart 2016

Taalperikelen aan de Vlaamse kust

— Sloeber nam graag een duik in de Noordzee
maar begreep geen West-Vlaams.  (foto G.Myle) —
Achtentwintig jaar geleden kwam ik weer aan de kust wonen, die ik twintig jaar lang achter me gelaten had. Ik bracht een hondje mee dat Sloeber heette.
Ik ontmoette er oude vrienden die achteraf geen vrienden bleken, las regionale kranten om de draad weer op te nemen en sprak West-Vlaams alsof ik er nooit was weggeweest. Ik werd er verwelkomd als de verloren zoon die eindelijk het rechte pad had opgezocht, het verloren schaap dat onverwachts zijn stal had weergevonden. Althans dat dacht ik.
Dat dacht ik tot ik ongewild een gesprek moest afluisteren waarin men het over mij had. Ik zat op het wc, Sloeber had ik aan de barman toevertrouwd. Het gesprek werd gevoerd door twee kennissen die na mij in ’t toilet waren gekomen. Ze hadden het over mijn hond, waarvan ze wisten dat hij door mij in ’t algemeen Nederlands aangesproken werd. Wat ze belachelijk vonden; waarin ze het bewijs zagen dat ik het erg hoog in mijn bol gekregen had; wat hen duidelijk maakte dat ik hen in ’t West-Vlaams neerbuigend bejegende; dat ik mijn hond hoger aansloeg dan de volksgenoten die ik twintig jaar lang niet had willen bekijken; dat ik in ’t binnenland stadsmaniertjes ontwikkeld had en niet moest denken dat ze daarin mee zouden gaan…
Er kwam geen einde aan. Ik had al lang gedaan met kakken, maar bleef roerloos zitten, verwonderd over de hoeveelheid woorden die mannen onder ’t pissen met elkaar wisselen. 
Uiteraard sprak ik met Sloeber geen West-Vlaams. Het beest was buiten de provincie grootgebracht, samen met mijn kinderen die evenmin West-Vlaams spraken, en de hond was inmiddels veel te oud geworden om een nieuwe taal te leren.
Er bestaat ook iets als de macht der gewoonte. Want toen ik weer in de gelagzaal kwam wilde ik expliciet aan Sloeber zeggen, kom oendje, we gòòn nor uus, maar dat zei ik niet. Uit mijn mond hoorde ik iets anders vlieden: ‘Kom hondje, we gaan naar huis.’ Ik zag hoe de twee elkaar veelzeggend aankeken en tegen hen zei ik: ‘Kust me kloten, gieder.
Flor Vandekerckhove

woensdag 30 maart 2016

Die ochtend in het bankfiliaal

Ik had een fout gemaakt. In de Colruyt had ik de kassier gevraagd om honderd euro cash van mijn bankrekening te halen. Toen hij me vroeg of dat één enkel biljet mocht zijn, had ik onnadenkend toegestemd. En nu zat ik met dat briefje van honderd aan mijn been.
Contant geld gebruik ik alleen nog bij aankopen die zo weinig kosten dat het belachelijk is om ze met de kaart te betalen. In zo’n gevallen is een briefje van honderd uiteraard een handicap.
Toen ik gisteren voorbij het bankfiliaal fietste, besloot ik dat biljet aldaar te wisselen. Ik ging binnen in het voorgeborchte der bank en vroeg de immer vriendelijke loketbediende of ik dat biljet kon inruilen voor enig kleingeld.
Haar antwoord verbijsterde me. ‘Ik kan dat echt niet doen’, zei ze en ze voegde er meteen aan toe dat zij niet langer over cash geld beschikte.
Ik was sprakeloos. Mijn gedachten verplaatsten zich naar de tijd waarin je het papiergeld in zo’n bank kon horen ritselen. Voor mijn geestesoog zag ik vingervlugge loketbedienden met dikke stapels in de weer. Ik zag winkeliers die hun kleingeld kwamen afhalen en andere die hun grootgeld kwamen deponeren. Ik herinnerde me de Bank van Brussel, de Raffeisenkas, de ASLK en de Bank van Roeselare, etablissementen waaruit de geur van echt geld je tegemoet kwam.
Het was allemaal verleden tijd. Ik werd in een nieuwe wereld gesmeten, een wereld waarin de bakker je glimlachend zegt dat hij niet langer over brood beschikt en de slager je welgemutst meedeelt dat je het vlees maar uit een pakje moet halen. Dit had niemand zien aankomen, ook Bobbejaan Schoepen niet, die nochtans over zo'n dingen placht na te denken, dit was erger dan een café zonder bier.
Ik kon wel, zei de loketbediende met oprecht medelijden, dat briefje in de automaat steken. Dat geld zou dan meteen op mijn rekening terechtkomen. Vervolgens kon ik aan hetzelfde toestel honderd euro vragen en dat zou me in twee briefjes van vijftig toegeschoven worden. Mocht ik daar niet in slagen dan kon ze iemand uit de diepste krochten van het achter haar liggende bankwezen oproepen, die het me zou leren.
Dat laatste bleek gelukkig niet nodig te zijn.
Flor Vandekerckhove

dinsdag 29 maart 2016

Conscience en ik (8)

— Robbe © Jo Clauwaert —
Al heel lang probeer ik me Consciences meesterwerk De leeuw van Vlaanderen toe te eigenen. Lang geleden heb ik een feuilleton gepubliceerd onder de bombastische titel De slag der sporen van hormonen in het vlees. Ik was daar niet tevreden over en heb er later een korte roman van willen maken. Die werd nooit afgewerkt. Nog later is er een scenario uit voortgevloeid, basis voor een stripverhaal dat er blijkbaar evenmin komt. Wie meer over al die mislukte pogingen wil vernemen kan hier terecht.
Nu probeer ik, samen met illustrator Jo Clauwaert, weer iets anders. Ik weet niet goed in welk genre ik deze nieuwe poging moet onderbrengen. Het verhaal valt samen met de making-of ervan — hoe heet dat dan? — en we bevinden ons hier & nu in de achtste aflevering. Het vorige stuk staat hier en dat leidt je op zijn beurt naar de zes voorgaande afleveringen.
In deze achtste episode wil ik het over Robrecht van Vlaanderen hebben, die door ons Robbe genoemd wordt. Laat ons kijken hoe Conscience die held beschrijft. Robrecht is een ridder ‘die een ongemeen spytig en stuer voorkomen had. Zyne oogen draeiden halstarrig in het rond (…)’ Vergis ik me als dat de beschrijving van een dolleman is? Verder staat dit: ‘Om de vyftig jaren oud, maer nog in de volle kracht des levens, met breede borst en zware leden, kon men hem als de sterkste ridder aenzien.’ Robrecht is niet alleen een dolleman, hij is ook een krachtpatser. Een bendeleider ook, zo blijkt: ‘By alle veldtochten had hy de vlaemsche benden aengevoerd, en eenen ontzachelyken naem onder de vreemden verkregen.’
Die beschrijving biedt ons genoeg munitie om van Robbe een schipper ter zeevisserij te maken die, omdat de zee in ’t jaar 2102 geen vis meer bevat, overgeschakeld is op het lucratieve transport van asielzoekers, mensen zonder papieren die over de wereld uitzwermen om te ontsnappen aan de klimaatcatastrofes die hun thuislanden teisteren. Robbe wordt in ons verhaal een mensensmokkelaar, met inderdaad ‘eenen ontzachelyken naem onder de vreemden’ en niet alleen omdat zijn ogen halsstarrig in het rond draaien.
Voilà! We hebben weer een steentje op de stapel gelegd. We weten nu wie Robbe is. Net zoals we in een vorige aflevering de personages Jan Breydel en Pieter De Coninck hebben leren kennen en uiteraard ook Machteld, die de ware heldin wordt van ons ding in wording — ding ding.
Flor Vandekerckhove
(Vervolgt)

zaterdag 26 maart 2016

Esta mineta



‘Het schiet me ineens te binnen dat ik onlangs met een landbouwer over de weg liep.’ Zo begint De moordenares, verhaal van Robert Walser. Zo begint ook mijn verhaal over een man met quad. Ik zeg hem dat het een mooi voertuig is. Hij blijft naast me rijden en al keuvelend naderen we een kruispunt waarop een verlaten en desolaat huis staat. 'Ken je dit gebouw?' vraag ik. 'Wel zeker', antwoordt hij, 'dat is een estaminet, maar nu niet meer.' Estaminet! Ik herinner me het woord uit lang verleden dagen.'Weet je wat estaminet zeggen wil?' vraagt de quadman. Ik laat zijn vraag onbeantwoord. 'Estaminet komt van esta mineta', zegt hij, 'dat betekent: hier zijn vrouwen. Een estaminet is van oorsprong een bordeel.' Ik vraag hem hoe het komt dat hij zo ‘n taalding weet. 'Ik weet nog meer', zegt hij, 'ook minetten komt van esta mineta.' En meteen voegt hij eraan toe: 'Ken je dat, minetten?' Het lijkt me beter ook die vraag niet te beantwoorden. Terwijl hij zijn quad op gang trekt, is het mijn beurt om een vraag te stellen: 'Wie ben jij eigenlijk?' Hij antwoordt roepend: 'Ik ben de landbouwer waarmee je onlangs over de weg liep.’
Flor Vandekerckhove











In 2022 publiceert uitgeverij De Lachende Visch een nieuw e-boek van Flor Vandekerckhove. Honderd titelloze eenparagraafverhalen wordt ingeleid door Flors oud-leraar Nederlands Alfons Vandenbussche.



De e-boeken van Flor Vandekerckhove zijn gratis voor wie erom vraagt. Vooraf bestellen kan. Het boek wordt u dan per e-mail toegestuurd zodra het in het rek van De Weggeefwinkel komt te liggen. Vraag erom via liefkemores@telenet.be↗︎


donderdag 24 maart 2016

Een ei is een ei is een ei

't Valt te vrezen dat ik er nooit meer vanaf geraak, ik blijf rekenen in Belgische franken. Ik zie op de kaart dat je hier een ei kunt bestellen: twee euro. Ik zet dat automatisch om in franken: tachtig frank. Ik kijk om me heen en zie dat niemand gniffelt, niemand kijkt mijn richting uit, het personeel blijft routineus aan ‘t werk, de klanten keuvelen. Dit zijn doordeweekse mensen, geen acteurs. Niets wijst erop dat er een verborgen camera op mij gericht wordt. Ik kijk weer naar de kaart en neen, ik heb me niet vergist, een gekookt ei kost wel degelijk tachtig frank. Men zegt me wel dat ik dat niet mag doen, de prijzen op die manier bekijken. Je vergelijkt iets van vroeger, zegt men, met iets van nu. Ik doe het toch, een ei van nu is gelijk aan een ei van vroeger. Tachtig frank!















Op 1 januari 2022 publiceert uitgeverij De Lachende Visch een nieuw e-boek van Flor Vandekerckhove. Honderd titelloze eenparagraafverhalen wordt ingeleid door Flors oud-leraar Nederlands Alfons Vandenbussche.



De e-boeken van Flor Vandekerckhove zijn gratis voor wie erom vraagt. Vooraf bestellen kan. Het boek wordt u dan per e-mail toegestuurd zodra het in het rek van De Weggeefwinkel komt te liggen. Vraag erom via liefkemores@telenet.be↗︎

woensdag 23 maart 2016

Aan de wankelaar

— De wereld is een schouwtoneel, elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel. (Joost van den Vondel) —

Het perspectief dat door mei ’68 geopend werd, en waarmee ik volwassen geworden ben, is al lang weggeveegd. Mijn generatie heeft het moeten meemaken en velen zijn onderweg de hoop verloren. ’t Is niets om trots op te zijn, maar het valt wel te begrijpen. Je moet al een bijzonder scherpe blik hebben om in de duisternis van dit globale kapitalisme de dromen te ontwaren die ons destijds gevoed hebben.
Dat komt doordat de wereld, zoals Vondel het al zei, inderdaad een schouwtoneel is. Op het helverlichte podium vertellen de hoofdrolspelers ons dat actie zinloos is, dat wij geen macht hebben, dat we niet kunnen winnen. Elk speelt, zo zei Vondel ook, zijn rol, maar de rol van de hopeloze is die van een toeschouwer. De hopeloze is een merkwaardig sujet dat, vreemd genoeg, een ticket betaalt om naar zijn eigen ondergang te komen kijken.
Vroeger dachten we dat hoop de gedachte was die zei dat alles in zijn plooi zou vallen. Maar we hebben intussen wel geleerd dat je de hoop niet op zo’n lichtzinnigheid mag bouwen. De toekomst is immers altijd onzeker, hij wordt niet bepaald door God, niet door de glazen bol van madame Blanche, maar evenmin door de vermeend onwrikbare wetten van de geschiedenis. Hij is onzeker voor ons, maar hij is dat ook voor de degenen die daar in het voetlicht van jetje staan te geven. Niemand weet wat ons in die toekomst te wachten staat; zij niet, wij niet.
Wat moeten we dan doen?  ’t Is hier dat de dichter ons te hulp snelt.
Flor Vandekerckhove

Aan de wankelaar

Je zegt:
Het gaat slecht met onze zaak.
De duisternis neemt toe. De krachten nemen af.
Nu, na zoveel jaren werk,
Staan we er slechter voor dan bij de start.

De vijand daarentegen is sterker dan ooit.
Zijn krachten lijken toegenomen. Hij ziet er onoverwinnelijk uit.
Wij echter hebben fouten gemaakt, het valt niet meer te loochenen.
Ons aantal vermindert.
Onze parolen klinken verward. De vijand heeft
Een deel van onze woorden verdraaid tot ze onherkenbaar waren.

Wat is er nu verkeerd in wat wij zeiden?
Iets of alles?
Op wie kunnen wij nog rekenen? Zijn wij, overgeblevenen, geslingerd
Uit de levendige stroom? Zullen wij achterblijven,
Niemand meer begrijpend en door niemand begrepen?

Moeten wij geluk hebben?

Dat vraag jij. Verwacht
Geen ander antwoord dan dat van jezelf.

(Bertolt Brecht, 1935)

dinsdag 22 maart 2016

Sterk staaltje outsiderkunst


In de Oostendse Openbare Bibliotheek Kris Lambert loopt nog tot einde maart een tentoonstelling met ingekleurde tekeningen van August Campe. Hij liet zich inspireren door militaire gebeurtenissen uit de Eerste Wereldoorlog. De werkjes werden eerder al getoond in Gent en Diksmuide. Ook in Brugge zullen ze te zien zijn en er volgen nog steden.
August Campe (1913-2003) was een ambtenaar in buitendienst, hoofdwachter van ‘bruggen & wegen’. Toen zijn dochters Chris en Monique, na ‘s mans overlijden, het huis in de Bredense Zandstraat leegmaakten vonden ze in zijn bureau een bundeling van 42 zeer fragiele, kleurrijke tekeningen, alle gebaseerd op momenten uit WO I.
— August Campe (1913-2003) —
Volgens Chris was het geenszins de bedoeling van haar vader om die ooit te exposeren, hij tekende uitsluitend voor zijn plezier. Ze had die tekeningen al in haar kinderjaren gezien: Mijn vader tekende graag en dikwijls. Toen zijn bureau moest plaatsmaken voor een slaapkamer, omdat mijn grootmoeder bij ons in Bredene kwam inwonen, heeft hij de meeste in de vuilbak gekieperd.’ Vooraleer ook de oorlogstekeningen in het niets zouden verdwijnen, wilde zijn dochter er nog iets mee doen. De herdenkingen n.a.v. de honderdste verjaardag van WO I boden haar daartoe de gelegenheid.
August Campe werd in 1913 geboren en is bijgevolg te jong om zich iets van de Eerste Wereldoorlog te herinneren. Heeft hij zich laten inspireren door foto’s die hij in tijdschriften gevonden heeft? Zijn de werkjes gebaseerd op verhalen die zijn ouders hem verteld hebben?
Op de tekening boven dit stuk schrijft August Campe: ‘Een Engelsche onderzeeboot geeft eene bomme aan een vlieger’. Daaruit blijkt dat de werken niet zomaar illustraties zijn, ze zijn vrucht van Campes verbeelding.  De 21 tekeningen die in de Oostendse bibliotheek getoond worden vormen dan ook een sterk staaltje van art brut of outsiderkunst, een begrip dat het werk omschrijft van autodidacten die de academische regels negeren en hun eigen artistieke weg gaan, meestal buiten het reguliere kunstcircuit. In veel gevallen worden ze bij toeval ontdekt, iets wat ook geldt voor de mooie tekeningen van Campe. 
Flor Vandekerckhove

maandag 21 maart 2016

Ontmoeting met Rinus Van de Velde

— De Laatste Vuurtorenwachter heeft een bijverdienste als suppoost in het SMAK — 



Telkens u de zon ziet zakken in de zee, trekt De Laatste Vuurtorenwachter via de wenteltrap naar boven, om aldaar de vuurtorenlamp aan te steken. Vervolgens laat hij zijn Laatste Vuurtorenlicht schijnen op de dingen die anders verborgen blijven en zodra het daghet in den oosten knipt hij dat licht weer uit.
Bij het krieken van de dag daalt hij de vuurtorenwenteltrap weder af, om zich beneden, in zijn Laatste Vuurtorenbureau, achter zijn Laatst Vuurtorenlaptop — en als ’t koud is alsmede achter de stoof — te installeren. Daar noteert hij in zijn blog wat hij bij nacht & ontij in het vuurtorenlicht van zijn vuurtorenlamp bedacht heeft en heden is dat een ontmoeting met kunstenaar Rinus Van de Velde.
Ik ontmoet Rinus op zijn tentoonstelling in het SMAK in Gent. Ik kom daar wel meer, want in mijn ingebeelde vuurtorenwachterbiografie heb ik, als 't mij past, een fictieve bijverdienste als suppoost in dat museum. Terwijl hij in de weer is met zijn monumentale houtskooltekeningen, onderhouden Rinus en ik elkaar over de spanning tussen fictie en werkelijkheid en over hoe het ene het andere beïnvloedt. Zegt Rinus: ‘In mijn werk ben ik een personage dat het fictieve leven leeft dat ik nooit gehad heb. Maar dat fictief verzinsel wordt in mijn atelier een realiteit.’ De redenering klopt, ook ik leid in mijn schrijverij een fictief leven dat ik als vuurtorenwachter nooit gehad heb. En achter mijn laptop wordt ook dat verzinsel een realiteit.
Om zes uur ’s avonds sluit ik het museum. Rinus Van de Velde spoedt zich naar zijn imaginaire stad Donogoo Tonka en ik naar mijn imaginaire vuurtoren op de grens tussen droom en werkelijkheid, fictie en realiteit, het grensgebied waar ik vuurtorenwachter ben en schrijver. En vandaag zelfs suppoost. Onderweg hoop ik dat mijn stukjes bij de lezer hetzelfde oproepen als Rinus’ werken bij journaliste Sofie Van Hyfte: Wat Van de Velde toont, is inspirerend en doet verlangen naar een parallelwereld.’ Want eens je naar een parallelwereld verlangt, ben je maar een stap verwijderd van het besef dat een andere wereld mogelijk is.
Flor Vandekerckhove

° De tentoonstelling van Rinus Van de Velde loopt in het SMAK nog tot 5 juni.



zondag 20 maart 2016

Wanderlust

— De Laatste Vuurtorenwachter verlaat zijn
toren en wandelt in Heuvelland over de Catsberg.— 
Reislustig ben ik geenszins, maar ik beschik wel over een flinke dosis wanderlust. 't Is een woord dat helaas niet in de Woordenlijst der Nederlandse Taal staat. Wanderlust is Engels, wellicht ook Duits, en de Nederlandse vertaling luidt reislust, wat me niet bevredigt. Reiskoorts bevredigt me nog minder, want koorts is uiteraard nog erger dan lust. Ook zwerflust dekt mijn eigen wanderlust niet, want voor mij staat wanderlust voor het genoegen van het dwalend wandelen, iets wat doellozer is dan reizen, maar doelgerichter dan zwerven. Omdat wanderlust zoveel mooier is dan dwalendwandelgenoegen (wat uiteraard evenmin in de Woordenlijst staat) heb ik besloten het te adopteren.
Maar waarom is dwalend wandelen zo lustig? De Amerikaanse schrijfster Rebecca Solnit heeft daar een antwoord op: ‘Ik vermoed,’ zegt ze, ‘dat de geest, net zoals de voeten, aan drie mijl per uur werkt.’ Wil je bedachtzaam door ’t leven gaan dan doe je dat best al wandelend: 'Al wandelend bereik je een delicate balans tussen werken en nietsdoen, tussen zijn en doen. Het is lichamelijke arbeid die niets anders produceert dan gedachten, ervaringen en uitkomsten.’ En verder: ‘Idealiter is wandelen een toestand waarin geest, lichaam en wereld op één lijn liggen, alsof het drie personages zijn die een gesprek met elkaar aanknopen, drie noten die opeens een akkoord vormen. Wandelen laat ons toe om zowel in ons lichaam als in de wereld te zijn zonder ons daar druk over te moeten maken.’
Tot voor kort had ik nooit van die Rebecca Solnit gehoord, maar ik ben blij dat daar verandering in gekomen is, want anders had ik dit nooit gelezen: ‘Het ritme van het wandelen genereert een ritme van denken, en de passage door een landschap echoot of stimuleert het passeren langs een reeks gedachten. Hierdoor ontstaat een vreemde samenklank tussen de interne en de externe passage, een die suggereert dat de geest ook een soort landschap is en dat wandelen een manier is om dat geestelijke landschap te doorkruisen (…)’
Of wat hierboven staat helemaal waar is, weet ik niet, maar ‘k vind het wel een mooie gedachte. Wat ik wel zeker weet is dat zo’n wanderlust in de handen van de schrijver Robert Walser mooie zinnen aflevert: ‘Tegen het einde van de tocht regende het zonder ophouden, zo erg dat ik, vergenoegd of misnoegd, vrolijk of verdrietig, tevreden of ontevreden, maar in ieder geval helemaal doorweekt mijn bestemming bereikte.’
Flor Vandekerckhove

zaterdag 19 maart 2016

Belgica en pastoor Guy Gilbert

— Pastoor Guy Gilbert (81) —
Deze week gingen we kijken naar Belgica, waarin het verhaal van het Gentse danscafé Charlatan verteld wordt. Die film was, nog voor hij in de zalen kwam, al in de prijzen gevallen (Sundance Film Festival). Dat zorgde voor een indrukwekkende promotiecampagne, waarin de reputatie van regisseur Felix Van Groeningen benadrukt werd (Steve + Sky, Dagen zonder lief, De helaasheid der dingen, The Broken Circle Breakdown). Ook de muziek van de wereldbekende broers Stephen & David Dewaele, Soulwax, werd sterk in ’t licht gezet.
Al wat de promotie benadrukt heeft is waar. Van Groeningen heeft een sterke film neergezet. Nu lees ik dat de bezoekcijfers tegenvallen. Na een dikke twee weken zijn nog geen 50.000 mensen gaan kijken. Producer Dirk Impens schat dat de film uiteindelijk op 100.000 kijkers zal afklokken: ‘Niet slecht voor een Vlaamse arthousefilm,’ zegt hij, ‘maar The Broken Circle Breakdown deed het met 432.436 bezoekers veel beter.’
Impens zoekt naar verklaringen en mijn oog blijft hangen aan deze: ‘Felix wou net voor hij veertig werd nog eens zwaar uitpakken. Deze keer moest het rock-‘n-roll zijn.’ Van Groeningen zet met de film een punt achter zijn jeugd.
’t Is iets wat we allemaal meegemaakt hebben. Op een bepaalde leeftijd halen we nog een keer alles uit de kast, daarna doen we die kast op slot en smijten we de sleutel weg. In de jeugdcultuur van de bohème trof je wellicht ook nauwelijks 40-plussers aan en nozems van boven die leeftijd zullen ook een zeldzaamheid geweest zijn. Een punker van boven de veertig kan nauwelijks zijn hanenkam rechthouden en een overjaarse hippie wekt alleen maar medelijden op…
Er zijn natuurlijk wel rockers die gezwind de kaap van de veertig ronden en daarna de weg vervolgen alsof er niets aan de hand is, maar ze zijn zeldzaam. In de muziek springt Arno (67) in het oog en in de letteren houdt Herman Brusselmans (59) het rock-‘n-roll vaandel hoog. In de kerk doet pastoor Guy Gilbert (81) het nog altijd met verve en in de sport is Bradley Wiggins (36) goed op weg, maar die telt eigenlijk niet mee, want dat is geen rocker, maar een mod.

Flor Vandekerckhove



vrijdag 18 maart 2016

Liever de dood !

— Tussen Heuvelland en Bailleul speur ik naar onbewaakte grensovergangen — 


17 maart 2016 — Omwille van redenen die ik niet kan ontbloten, ga ik, op de grens tussen West- en Frans-Vlaanderen, op zoek naar onbewaakte grensovergangen. Die zoektocht valt zowel mee als tegen. Hij valt mee omdat daar tientallen weggetjes, straten en sluipwegen te vinden zijn, zowel verharde, half verharde als onverharde, waarlangs je onbelemmerd ’t ene land in en ’t andere uit kan. Tegenvallen doet hij omdat 't niet altijd duidelijk is in welk land je toeft, je slingert voortdurend van ’t ene naar ‘t andere. Niet alleen grensbewaking ontbreekt, er is evenmin een grenspaal of een witte streep; er is niets wat de mens, met of zonder papieren, officieel meedeelt dat hij een grens overschrijdt. Je kunt het ook niet horen aan de taal, langs beide zijden spreken de autochtonen onverstaanbaar.
Een geoefend oog kan het zien aan de brievenbussen. Aan de kant van Calais zijn die eenvormig. Aan de andere kant zijn 't minihuisjes, opengesneden melkkannen, niet te benoemen houten constructies al dan niet in staat van ontbinding, Londense postbussen… Ook: in 't land van Calais staan er antennes op de daken. En je ziet het aan de monumenten. Tip: wanneer je een kruis ziet met deze tekst, dan ben je — geen twijfel mogelijk — in West-Vlaanderen:

HIER STIERVEN
VOOR ’T KATHOLIEK GELOOVE
’S AVONDS TEN 11n OP 12de JANUARI 1568
DE DRIE PRIESTERS VAN RENINGHELST
JUDOCUS HUGEZONE PASTOOR
ROBRECHT RYSPOORT KAPLAAN
JACON PANNEEL GEESTELIJKE KOSTER
R.I.P.
DE LAATSTE VRAGE DER GEUZEN WAS:
WILT GIJ DE MISSE AFZWEEREN
EN BELOOVEN NOOIT GEENE MISSE MEER TE DOEN
EN WIJ SPAREN UW LEVEN
EN D’ANTWOORDE KLONK:
LIEVER DE DOOD !

Het klasje van juffrouw Capoen



Luc Blomme stuurt me een schoolfoto. Daarop zien we de kleuterklas van 1945-’46. Over de datering bestaat niet de minste twijfel, op de achterkant heeft Lucs moeder geschreven: ‘Eerste kindertuin 24 juni 1946. Luc 4 jaar.’
Kleuterleidster Capoen is de enige kapoen die moeite doet om een beetje vrolijk te kijken. Al de anderen vinden de klasfoto een bloedserieuze zaak, wellicht kijken ze daarom zo ernstig in de lens. Van die anderen herkent Luc Blomme zeker (1) Mireille Vanblaere; (2) Lucien Tas; (3) Fernand Tas; (4) Luc Blomme; (6) Norbert Portier; (7) Rudy Hoorens; (8) Guido Segaert; (9) Norbert Vermeersch; (10) Freddy David; (13) Romain Gevaert; (14) Michel Storme; (15) Marcel Elegeert; (16) Gilbert Depoorter; (21) Willy Bruneel en (22) Rita Poppe. Mireille Vanblaere herkent in nummer 11 Margriet Aspeslagh.
Enige twijfel rijst er betreffende (12) Alfons Derycke; (19) Pierre Maes en (20) Freddy Verlee.
Helemaal onbekend blijven voorlopig de nummers 5, 17 en 18. Hier volgt dan ook de bede om me te helpen de namenlijst te vervolledigen.
Dit stukje dateert van 2016. In 2021 redigeer ik het opnieuw, onder meer ten behoeve van de FB-groep Bredene voor en van iedereen. Ik doe het in de hoop zodoende nog op de valreep de ontbrekende namen te achterhalen. Dat daar een kans voor bestaat bewijst een ander stukje dat ik via FB verspreid heb. Zo zijn we erin geslaagd om de exacte datum te achterhalen van Smokkelscheepje strandt te Bredene↗︎, en we konden er ook enkele krantenartikels over publiceren, ge moet maar eens kijken. En ook nu werpt deze FB-methode weer vruchten af. Luc Blomme schrijft me: ‘Nummer 17 moet Willy Verlee zijn (°23.07.1942) en 20 is zijn oudere broer Freddy Verlee (°29.04.1941).'
Flor Vandekerckhove

Van deze queeste werd inmiddels een e-boekje gemaakt, korte teksten, mooie beelden. Ook dit e-boek van Flor Vandekerckhove is gratis voor wie erom vraagt. 

Vragen doe je via liefkemores@telenet.be.


woensdag 16 maart 2016

Otello en de kerkers van de Heilige Stoel


Er is iets waar ik mijn vinger niet op kan leggen: gisteren, in het Gentse operagebouw, had ik het er, tijdens de pauze van Verdi’s Otello, nog over. Ik wil regelmatig iets over opera schrijven, maar het lukt me niet.
Ik sla er mijn archief op na en vind hoop en al drie stukjes heb. Het eerste gaat dan nog, eerlijk gezegd, over porno en het derde over een cafébazin.
Eerst denk ik nog dat deze Otello me eroverheen zal helpen. De regisseur laat alle fic fac achterwege, waarmee hij veel van mijn ergernis wegneemt. En van Otello kan ik niet beweren dat het een flutverhaal is, wat ik wel vind van Armida, een opera van Rossini, die ik hier bespreek. Maar ook nu zit ik me vooral af te vragen wat de mensen in die bomvolle zaal eigenlijk komen doen.
Opera heeft een groot m’as-tu-vu-gehalte, dat is waar, en er gaat een aantrekkingskracht uit van die bonbonnière, dat voel ik ook wel, maar toch… Wat zien die mensen wel en ik niet?
Het begint al op de parking. Terwijl Tania de wagen aan de kant zet, voer ik een gesprekje met de portier. Die man draagt een fleece waarop de naam van een biermerk staat, wel die mens blijkt in opera geïnteresseerd te zijn, hij kent Verdi. Hij trekt grote ogen wanneer ik hem zeg dat Otello op het programma staat, straffe kost, zeggen ‘s mans ogen me.
Na afloop rijden we uit de parking. De man met de fleece is nog altijd aan ’t werk. Ik herinner me zijn Otelloblik. Opera toont hem iets wat ik niet zie. Ik moet, denk ik, met een andere blik naar de dingen leren kijken.
Dat was gisteren. Vandaag lees ik de krant. Mijn oog valt op een nieuwsbericht: ‘Priester Lucio Vallejo Balda is opgesloten in de kerkers van de Heilige Stoel. De man was in december onder huisarrest geplaatst maar schond het hem opgelegde communicatieverbod. Volgens de website Infovaticana communiceerde Balda via een gesmokkelde gsm. Die zou bij hem gebracht zijn, verstopt in het boek De geschriften van de Heilige Franciscus.’  Ik leg de krant weg en denk aan de kerkers van de Heilige Stoel. Het lijkt iets voor een opera.

dinsdag 15 maart 2016

'Het Manuscript, een duistere kroeg.'

Rechts: het boek 'Zomer van de vriendschap' Ondertitel 'Oostende 1936'.
Links Stefan Zweig en Joseph Roth, drinkebroers op een Oostends caféterras (1936).


Over de schrijvers die in 1936, op de vlucht voor Hitler, in Oostende en Bredene terechtkomen, staat hier↗︎ een stuk. De inspiratie haal ik uit boeken van Marc Schaevers, Els Snick en vooral John Gheeraert↗︎In 2014 is er de roman van Volker Weidermann over die schrijverskolonie, Ostende 1936. Sommer der Freundschaft. Els Snick vertaalt het boek in 2015 als Zomer van de vriendschap. Ondertitel: Oostende, 1936De roman sluit af met een mooie vergelijking tussen het Oostende van toen en dat van nu. 
‘Het Oostende van 1936 bestaat niet meer. Er is vandaag een andere, een nieuwe stad die ook zo heet. (…) De promenade is met geelbruine tegeltjes bezet, nog altijd even breed als toen, afgeboord met gebouwen die me karakterloos voorkomen. Er staan betonnen banken die uitkijken over het strand, maar daar zit niemand op. Het is november 2012, de lucht is grijs, hier is geen mens te zien — het verkeerde seizoen, misschien, maar ergens lijkt de lege stad me nu toepasselijk. Hôtel de la Couronne is verdwenen, op dezelfde plek staat nu een donker flatgebouw, het heet Riviera. (…) Op de zeedijk, waar vroeger Maison Floréal was, staat nu een strak geel gebouw uit de jaren zestig (…) Het gebouw in de Langestraat waar Almondo zijn beroemde gasten pasta serveerde, staat er niet meer. Aan de overkant zit ik in Het Manuscript, een duistere kroeg. De vriendelijke kelner is ’s middags al dronken, hij strijkt het schuim op de typische Belgische manier met een houten spatel van de bierglazen. (…) Aan de toog zitten vier mannen zwijgend voor zich uit te staren. Ze zien eruit alsof ze hier hun leven doorbrengen.’ 
Oostende mag veranderd zijn, de kroegtijgers niet.

° Volker Weidemann, Zomer van de Vriendschap. Oostende 1936. Roman. 2015. Uitg. Cossee, A'dam. Vertaling Els Snick.

Elk z’n goeienavond 

https://youtu.be/23K6A6vOnWY

maandag 14 maart 2016

Seniel



Soms heb ik het wel, soms heb ik het niet. Soms steken ze me binnen, soms laten ze me weer buiten. Als ik er iemand iets over vraag, steken ze me geheid weer binnen. Ik weet zelfs niet goed of ik dit binnen dan wel buiten schrijf. In de verte hoor ik de misthoorn, da’s buiten, maar dan zegt men me dat de misthoorn al lang niet meer bestaat. Een meisje brengt koffie. Ze gelijkt op iemand die ik ken, misschien is ze wel mijn dochter, maar ik moet oppassen. ‘Meisje,' vraag ik, 'Ben jij mijn dochter? Wat denk je?’
Flor Vandekerckhove


Ook dit e-boek van Flor Vandekerckhove is gratis voor wie erom vraagt. 
Vragen doe je via liefkemores@telenet.be.