In het woonzorgcentrum vertelt iemand me over het tragische lot van Bredenaar
Maurice Lievens (°1930): ‘Voor hij afvaart zegt
hij nog dat het schip onstabiel is. Tijdens die zeereis gaat hij overboord en
hij wordt nooit meer weergevonden.’ Ik vraag bijzonderheden. ‘In de
Witte Zee. Als je daar overboord gaat vindt men je nooit meer weer. Je blijft er
als ‘t ware eeuwig rondwaren, dat komt doordat het een zoute zee is.’
De zoute Witte Zee! Ik ruik een verhaal. Mijn gesprekspartner geeft me meer houvast: ’t Is gebeurd in het jaar vóór de
Wereldtentoonstelling en hij herinnert zich ook de naam van het schip: François Musin. Ha!, ik ken dat vaartuig.
Uitgerangeerd heeft het vele jaren in het dok gelegen, tussen het
redactielokaal van Het Visserijblad en de vuurtoren.
![]() |
— De O.305 François Musin in 1948, tijdens de
tewaterlating op de werf Beliard-Crighton. (Foto collectie Dirk Reunbroeck) — |
Ook Eddy
Serie, Eddy Eneman en Antoon Vandamme betwisten ‘de zoute Witte Zee’. Enkelen
zoeken de saliniteit voor me op: kleiner dan in de Noordzee! Johan Depotter: ‘In feite klopt het dat een drenkeling ginds in
wezen minder kans maakt. Maar niet omdat hij als ’t ware eeuwig in het zout
blijft rondwaren, ’t is eerder omgekeerd: minder zout laat iemand rapper
zinken.’
Het
dodelijke ongeval van Maurice Lievens is gedocumenteerd. (°) Hij is op 14
augustus 1957 overboord gegaan. Maar niet in de Witte Zee, wel nabij het veel
dichterbij gelegen Bristol Kanaal. Dirk Reunbroeck zet de positie voor mij uit:
51°15'N - 006°35'W, halverwege tussen Cork en
Penzance, inderdaad op weg naar het Bristol Kanaal. Niks Witte Zee! Dat blijkt
ook uit de tekst op het doodsprentje dat Daniël Eyland me toestuurt en dat ik hierbij
afdruk.
Bij mijn gesprekspartner heeft 'de zoute Witte Zee' zich ooit in het verhaal geschoven. Dat komt, denk ik, doordat
elke mens in wezen een verteller is, een producent van verhalen. En verhalen leiden
een eigen leven. Schrijver Neil Gaiman zegt daarover:
‘Groeien verhalen? Wel zeker — iedereen die ooit gehoord heeft hoe een mop
van de ene mens naar de andere gebracht wordt, weet dat ze kunnen groeien, dat
ze kunnen veranderen. (…)’
![]() |
— (Collectie Daniël Eyland.) — |
Poëzie
wordt niet beperkt door feiten. Een gedicht is een sublimatie: de wereld die we
kennen, is getransformeerd, nieuw gemaakt. Een dichter die met de grondstoffen
van zijn eigen leven werkt, wordt bij elke bocht geconfronteerd met een keuze:
hoe dicht hecht ik me aan het werkelijke? Hoe en wanneer ga ik ervan weg? (…) Je
bent geen journalist. Doe wat het beste is voor het gedicht.
Wat
geldt voor poëzie, geldt evengoed voor een verhaal. Lucia
Berlin schrijft
over haar leven. Ze brengt er ritme en kleur in, schaaft en reconstrueert dat
leven tot het literatuur wordt. Een van haar zonen zegt daarover:
Ma schreef ware verhalen.
Ze zijn niet per se autobiografisch, maar zitten vrij dicht in de buurt. Onze
familieverhalen en herinneringen zijn geleidelijk zozeer omgevormd, verfraaid
en bewerkt dat ik niet meer zeker weet hoe alles in die dagen echt is gegaan.
Lucia zei dat dat niet erg was: het gaat om het verhaal.
Het
gaat om het verhaal! En dat doet het al sinds mensenheugenis. Het is bekend dat
de tekenaars in de grotten van Lascaux hun heldhaftigheid aangedikt hebben door
de bizons imposanter en de horens wat scherper af te beelden dan ze waren: veranderingen
die het verhaal ten goede komen!
Van de grotten van Lascaux tot in het woonzorgcentrum van Bredene: we
zijn allemaal vertellers uit de school van Ken Kesey
die zegt: 'To
hell with facts! We need stories!'
Flor Vandekerckhove
(°) R. Carly. 75 jaar
onderzoeksraad voor de zeevaart. 2002. Uitg. Provincie West-Vlaanderen.
317 pp.