dinsdag 3 januari 2012

Storm

Redmond O'Hanlon
[Lectuurnotities] — ‘Verder naar links lag zo’n vervallen trawler afgemeerd: het bovenste deel van de romp was ooit oranje geschilderd, de brug en de dekken wit, maar nu vertoonde het schip zoveel strepen en vlekken en patronen van de roest, nu waren de staalplaten zo bobbelig van lagen verf en roest, dat het leek te leven, zichzelf was en niemand anders, alsof het oud en rimpelig was geworden, uitgeput was geraakt, en nu, op zijn ligplaats, op sterven na dood was. Tot mijn verbazing zag ik dat de tankwagen met dieselolie die ernaast op de kade stond geparkeerd de brandstofslang over het achterdek had gelegd en dat mannen achter in een containerwagen lege viskisten van wit plastic op het dek smeten…’
Godver ja, zo dacht ik meteen, zo waren ook mijn eerste indrukken toen ik in 1988 Het Visserijblad overnam.  Vanuit mijn kantoortje keek ik uit over het Oostendse Visserijdok. Voor mijn deur lag een roestbak.  Mijn gedachte was identiek aan die van O’Hanlon. Dit is absoluut geen schip dat nog stormen kan trotseren. Kort daarna zag ik hoe die roestbak desalniettemin op gang getrokken werd, ik zag hoe de motor een pikzwarte stoot rook en roet uit de schoorsteen stootte en ik zag hoe de trossen losgegooid werden.  De wijzer van de barometer was aan ’t vallen.
Het citaat dat zoveel jaren later die herkenning bij me opriep komt uit Storm, een boek van Redmond O’Hanlon. Hij is in Vlaanderen vooral bekend geworden als figurant in een televisiereeks over de historische trip die Charles Darwin ondernam aan boord van het zeilschip Beagle.  Minder bekend is dat hij ook een reis meemaakte aan boord van een vissersschip. Over die belevenis schreef hij ‘Trawler’, in het Nederlands gepubliceerd als ‘Storm’. Het schip dat hij beschrijft is de Norlantean, een diepzeetrawler.  O’Hanlon heeft dat schip uitgekozen omdat dat het enige is dat vanaf de Orkneys ook zee kiest wanneer de weerman orkaan voorspelt in het gebied dat de Norlantean wil bevissen.
Met zijn compagnon, een bioloog bij het Mariene Laboratorium te Aberdeen, gaat hij op de Norlantean windkracht 11 tegemoet.
De schipper van die diepzeetrawler is Jason Schofield ‘een briljante leerling van de zeevaartschool in Stromness (…) hij is getrouwd met een vrouw uit een grote, keiharde trawlerdynastie van de Orkneys en zijn schoonvader heeft hem na zijn huwelijk op de proef gesteld: hij heeft hem inderdaad een tweedehands trawler gegeven, maar Jason beschikte niet over een rondvisquotum, en zodoende moest hij zijn trawler ombouwen voor de nieuwe diepzeevisserij. En die verbouwing heeft hem ruim twee miljoen pond gekost. Jason staat op zijn dertigste voor twéé miljóén pond bij de bank in het krijt. (…) hij moet elke tien dagen zo’n slordige 50 000 pond  binnenbrengen. (…) Hij móét uitvaren tijdens de januaristormen. (…)’
Waarmee O’Hanlon ingeleid is in de keiharde wereld van de visserij, een wereld die geregeerd wordt door de mores van een jagersgemeenschap, waar bovenop zich de keiharde wetten van de rendabiliteit geënt hebben, opgelegd door de bank.
Is het verantwoord om in zo’n weer uit te varen? De vraag stelt zich aan boord van de Norlantean niet. Er is geen keuze: ‘De helft van de bruto-inkomsten gaat naar de boot, zoals ze dat noemen. Om de bank af te betalen. Elfduizend pond van de resterende helft wordt aan onkosten uitgegeven. Diesel, smeerolie, proviand, dat soort dingen — tot en met de kosten voor de viskisten. Je betaalt voor elke kist vijfentwintig penny per week! En dan legt de vismarkt je nog eens een heffing op: van één tot vier pond per volle kist die je aanvoert. De rest van de bruto-inkomsten wordt verdeeld. De schipper krijgt twee delen. Een bemanningslid krijgt één deel – of driekwart als hij nog wordt opgeleid. Een bemanningslid dat met verlof aan de wal zit — ongeveer een op de drie weken — krijgt een half deel (…)’
Om dat te kunnen bolwerken moet je een visser in hart en nieren zijn, een van het type waarbij het jagen in het bloed zit: Zegt die schipper: ‘Hier ben ik reder-eigenaar (…) De verantwoording, die draag ík alleen. (…) De jongens, hun vrouwen, hun huizen, hun gezondheid, hun moreel, zo je wilt, dat hangt àllemaal van mij af. En ik kan je wel zeggen dat er geen grotere kick is. Om zeker te weten, zonder enige twijfel, dat het allemaal op mij als schipper aankomt. Ik beslis waar en wanneer we gaan vissen, dat bepaal ik en niemand anders, waar dan ook; ik ben de enige die besluit waar we het net uitgooien en aan de trek beginnen. En als er dan niets in de kuil zit – wie wordt dat dan verweten, denk je?’
De bioloog legt O’Hanlon uit hoe het eraan toe gaat op de diepzeetrawlers: ‘Ze zijn jóng. Zodra iemand het werk niet meer aankan, wordt hij door de anderen weggestuurd. Het is een samenwerkingsverband. Alleen de motordrijver krijgt een vast salaris. Zo gaat dat hier. Het zijn allemaal kleine zelfstandigen. Je zou ervan ópkijken hoe hard mensen kunnen werken als ze weten dat ze het samen moeten zien te klaren — en tegelijkertijd weten dat elk moment van gezamenlijke inspanning ook rechtstreeks ten goede komt aan hun eigen loon.’
Veel tijd om uit te rusten is er aan boord niet. O’Hanlon krijgt het benauwd als hem het slaapritme uitgelegd wordt. Hoe de kooien eruit zien maakt niet zoveel uit ‘Want we zullen hier beslist niet veel tijd doorbrengen.’ Hoezo? ‘Omdat jij en ik en de jongens per zesendertig uur gemiddeld zo’n drie uur slaap zullen krijgen.’ Bovendien ‘krijg je die drie uur slaap niet eens als drie uur achter elkaar. Er is zelfs geen tijd om een normale slaapcyclus van negentig minuten te voltooien. De slaaptijd wordt verdeeld over losse periodes van een uurtje, hooguit. Tussen de trekken door, wanneer het net is uitgezet, moet je je kans schoon zien.  Maar pas nadat je klaar bent met het strippen, en sorteren en pakken en stouwen van de vangst van de vorige trek.’
De gevolgen zijn ernaar ‘Je zult het zien. Ze draaien door. Wanneer ze aan de wal komen. Dan worden ze gewelddadig.’ ‘En jij, Redmond, jij ook, je zult doordraaien… En ik ook. Ik zal doordraaien. Dat gebeurt altijd. Je zult het zien. Je weet niet meer wie je bent. Je drinkt. Je maakt amok.’
Zo had ik het zelf nog niet eerder bekeken, moet ik toegeven: ‘Na zo’n vijf à zes dagen en nachten van hooguit een halve slaapcyclus per keer, maximaal drie kwartier per twaalf uur, beland je in de manische fase van tekort aan slaap. En de jongens gaan daar telkens wanneer ze op zee zitten weer doorheen! Het is een of andere chemische reactie in onze hersenen, Redmond. Geen slaap. Dan proberen de hersenen orde op zaken te stellen om het te overleven, herinneringen te sorteren, alles voor te bereiden om in actie te komen door te práten in plaats van te dromen. Je vertelt mensen dingen die je niet zou moeten vertellen, je onderbewustzijn is voor andere mensen zichtbaar (…)’.
‘(…)  zij bazelen niet over het onderbewustzijn! Nee, zij laten de mentale pijn van dit alles alleen merken door stomdronken te worden zodra ze de wal op gaan. En uiteraard is er niemand, niemand aan de wal die hen begrijpt of vergeeft. En dan hebben ze minstens zesendertig uur slaap van het hoogste niveau nodig – maar hun vrouwen hebben zich al helemaal in de stress gewerkt, omdat ze zich verwaarloosd voelen, omdat ze twee of drie weken zonder man hebben gezeten, en helemaal aan hun lot zijn overgelaten en in hun eentje op de kinderen hebben moeten letten, zonder dat ze een dag vrij hebben gehad, en hun man heeft zich op zee vermaakt, en daarom vertellen ze hem over alle problemen die hij heeft veroorzaakt doordat hij weg is geweest en dan staan ze er verdomme op samen te gaan winkelen… En daarom wordt de trawler weleens, heel af en toe, gewelddadig. En dan belt iedereen de politie.
Je bent schipper-eigenaar van zo’n diepzeetrawler en je hebt geen rondvisquotum. Wat moet je dan doen? Je moet op zoek gaan naar niet-gequoteerde soorten, soms is dat vis waarvoor zelfs nog geen markt bestaat en je moet hopen dat die markt dan wel ontstaat. De bioloog is aan boord om de vissers daarbij te helpen. Niet gemakkelijk, maar wel boeiend, want: ‘Op dit moment weten we níéts.’
‘Groenlandse heilbot, Zwarte hel noemen de jongens ze. Omdat ze aan beide kanten zwartig zijn. (…) ten oosten van  de Wyville-Thomsonrug vormen ze met de verschillende soorten roodbaars de belangrijkste commerciële vangst. (…) Ze leven hier, een grote vissoort in de Britse wateren, even doodgewoon als een grassprietje en we weten er geen flikker van!’
En er worden vandaag inderdaad nog markten gecreëerd voor ‘nieuwe vissoorten’, zo lees ik tot mijn verbazing  ‘De Fransen zijn ermee begonnen (…) De westkust van Schotland… Vangsten die in Lochinver zijn aangevoerd… De grote aanzet van dit alles… in 1989… nog maar zó kort geleden — de Atlantische slijmkop… grenadiervissen…’
Destijds ‘heeft niemand er veel aandacht aan geschonken. Maar toen voerden ze 50 000 ton Atlantische slijmkop aan. In 1991. (…) Dat gaf echt de doorslag. Omdat ze er ook een markt voor hadden gecreëerd. Ze hebben de naam veranderd, eerst in beryx, maar dat werkte niet, dus dachten ze aan Napoleon, als altijd, en noemden ze hem de “keizervis”. En toen begon hij te verkopen. De huisvrouw is er gek op. Overal in Frankrijk. En in Spanje idem dito.’
Schipper Jason weet meer over de Groenlandse heilbot: ‘(…) ik ben op de Hattonbank geweest (…) dat ligt ten westen van de Noord-Fenirug, ten noordwesten van de George Blighbank, ten noorden van het Rockallplateau, aye – en ik zeg je, Luke, dat héle gebied moet worden gesloten voor de nieuwe diepzeevisserij! Aye, ze moeten voor de nieuwe visserij een vergunningenstelsel invoeren voor het te laat is. Doe het maar net als de IJslanders, of de mensen van de Faroereilanden, die hebben het goed aangepakt, weet je, echt: ik heb ook in het gebied van de Faroereilanden gevist, die schipper had daar een vergunning voor, £ 120 000 per jaar, en dat was het volkomen waard! En weet je waarom? Omdat ze stréng zijn. Er wordt streng gecontroleerd. Geen gerommel. Geen vrijheid voor iedereen. Geen verdomde Spaanse vispedofielen met hun illegale fijnmazige netten! Ja, en de kabeljauw, Luke, die had je moeten zien: groter dan ik, en de koppen die erop zitten! En de schelvis – enorm! – de jongens wisten geen van allen dat die zo groot kon worden… En massa’s zwarte kousenbandvisen, zwarte kousenbanden, ruwe bruine huid, helemaal stekelig, weet je wel, en zelfs nog meer grote grenadiervissen – en die hebben we allemaal aan Frankrijk verkocht, subiet. En Luke, er was daar een anders soort draakvis, nog zonderlinger dan je hier hebt (…)’
En de schipper gaat door: ‘Ginds bij de Hattonbank zijn het enorme vissen, Groenlandse heilbotten, en hun eieren zijn groot, echt groot, als druiven. Aye, als ik ooit iets goed in mijn leven doe, is dat dit. Luke, dit ben ik je komen zeggen, dit moet je tegen je baas in het lab in Aberdeen zeggen of tegen wie dan ook, tegen de regering: de Hattonbank zal gesloten worden voor de visserij op Groenlandse heilbot, want daar paaien ze, daar komt alles vandaan.’ Of hoe de zorg van de jager voor het wildbestand het toch nog haalt op de onverbiddelijke eis van de bank om per tien dagen voor niet minder dan 50.000 pond (57.265 euro!) vis aan te voeren.
Flor Vandekerckhove
Storm van Redmond O’Hanlon (ISBN 978 90 467 0286 4), een boek van 350 pagina’s over de hedendaagse visserij is aan zijn zesde druk toe en werd in 2003 uitgegeven door Pandora.

Geen opmerkingen: