De onzichtbare hand van de markt wordt in de piraterij de onzichtbare haak. |
Of Ania op ’s mans aanzoek ingegaan is weet
ik niet. Wel weet ik dat Leeson een mooi, interessant en inspirerend werk
afgeleverd heeft.
Leeson ziet in de pirateneconomie de theorie
van Adam Smith (1723-1790) bevestigd. Die ijkte destijds de theorie van de
‘onzichtbare hand van de markt’ die de zaken naar behoren zou regelen.
Smith ging van twee vooronderstellingen uit.
Ten eerste zoekt elke mens zijn profijt, de mens wordt gedreven door hebzucht.
Ten tweede zouden mensen rationele wezens zijn die dat eigenbelang efficiënt nastreven,
op de wijze die hun het minste kost.
Het is een theorie die na elke economische crisis veel vragen oproept,
maar die desalniettemin in economen als Leeson verdedigers vindt.
Ook piraten worden door diezelfde zaken
gedreven, zegt Leeson. Ook zij functioneren volgens de wetten van de
onzichtbare hand. Omdat ’t piraten zijn, maakt Leeson, geïnspireerd door de
fictieve piraat kapitein Haak, er een onzichtbare haak van.
De econoom ziet zijn theorie bevestigd in historische
piratengemeenschappen. Die bestonden hier en daar aan land (Madagascar, Salé,
New Providence…), maar toch vooral aan boord van schepen waarop vele tientallen
(soms wel 300!) mannen het vele maanden met elkaar moesten uithouden. Hoe slaagden die erin orde op zaken te
houden?
Het is een terechte vraag, want dat waren
jonge, bronstige mannen, bommen van testosteron, los van God en vaderland; outlaws,
mannen die de wettelijkheid verlaten hadden en dus niet door de staat onder
controle gehouden werden.
Het is bekend dat die gemeenschappen veel
democratischer georganiseerd waren dan dat het geval was in de landen die de
piraten achter zich gelaten hadden. Aan boord van het piratenschip was de macht
gelijk verdeeld, wat schril afstak tegen de koopvaardij waar de kapitein over
een dictatoriale macht beschikte. De piratengemeenschap was van een ongeziene
vrijheid, de broederschap was oprecht en de eenheid sterk. Er was gelijk loon
voor gelijk werk en er bestond een systeem van sociale zekerheid!
Een eenvoudige matroos aan boord van een
piratenschip kon bovendien rijk worden. Leeson haalt een voorbeeld aan uit
1695. De vloot van kapitein Henry Every kaapt een schip met aan boord juwelen
en edele metalen ter waarde van £ 600.000. Elk van de kapers kreeg 1.000 £, dat
is evenveel als een regulier zeeman in de koopvaardij kreeg in… veertig jaar.
Zo’n prijs werd uiteraard niet dagelijks veroverd, maar een uitzondering was
dat evenmin.
Koopvaardijschepen waren streng hiërarchisch
georganiseerd. Aan de top bevond zich de kapitein, daaronder de officieren, nog
daaronder de gewone zeelui en helemaal onderaan de zwarte slaven. De kapitein werd door de reder aangesteld. Hij had veelal een belang in het schip
en zijn wil was wet.
Dat heeft een reden. Wie zal er op zee over
het kapitaal van de reder waken? Dat is wat in de economie het ‘principal-agent problem’ genoemd wordt.
Om dat probleem op te lossen stuurt de reder soms zijn zoon mee. Die waakt dan
over het familiekapitaal. Of de reder maakt de kapitein tot een kleine deelgenoot.
Die wordt dan mede-eigenaar en waakt over het schip alsof dat het zijne is. Het
zijn economische tactieken die beletten dat de bemanning lichtzinnig met het
kapitaal omspringt. Moet hieraan toegevoegd worden dat de almacht van de
kapitein bron van veel misbruiken was?
De situatie van het piratenschip is anders. Hier
is geen reder. Het schip is eigendom van al de piraten die het op zee veroverd hebben.
Het ‘principal-agent problem’ bestaat
hier niet.
Op het piratenschip wordt de kapitein ook door
de eigenaars verkozen. Alleen zijn die eigenaars tegelijk matrozen. De eigenaars
varen mee en kunnen de kapitein onderweg ook weer afzetten. Leeson haalt het
voorbeeld aan van een schip dat tijdens dezelfde reis dertien keer van kapitein
veranderde.
Maar waarom kiezen die matrozen dan een gezagvoerder?
Ook dat valt licht te begrijpen. Het veroveren van een prooi vraagt om eenheid
in bevel. Zowel het achtervolgen als het gevecht laat niet toe dat daar een
democratische en dus tijdrovende discussie over gevoerd wordt. Er moet snel
beslist worden. Dus kiezen de mannen iemand aan wie ze die taak delegeren.
De kapers wisten uiteraard ook dat zo’n kapiteinspositie
aanleiding tot machtsmisbruik kan geven, want de meesten komen uit de koopvaardij.
Ze komen uit een situatie die economen de ‘machtsparadox’ (‘the paradoxe of
power’) noemen: wie controleert de controleurs? Die paradox werd in 1788 voor het eerst beschreven door James
Madison, een van de stichters van de USA. Merkwaardig is dat de piraten er
honderd jaar eerder al originele oplossingen voor bedacht hadden. Een van die
oplossingen was hoger vermelde democratie: één
man, één stem. Een andere was… de
scheiding der machten.
Om de macht van de kapitein in te perken
kozen de piraten een kwartiermeester die over hun belangen waakte. Hij zorgde
voor de verdeling van eten & drank en hij waakte over de piratencode.
In tegenstelling tot wat daarover gedacht
wordt verliep het piratenleven bijgevolg ordentelijk. En ze deden dat zonder
gevangenissen, zonder rechtbanken, zonder politie…
Om te begrijpen hoe dat kon gebeuren, maakt
Leeson een onderscheid tussen de begrippen ‘overheid’ en ‘bestuur’ (‘government’ en ‘governance’). De overheid is de staat, een macht die gebaseerd is
op dwang.
Er zijn evenwel andere manieren om een
gemeenschap te besturen. In tegenstelling tot de staat is ‘governance’ een vrijwillige overeenkomst. Dat gebeurt bijvoorbeeld
in een flatgebouw waar de bewoners bepaalde afspraken maken waaraan elkeen zich
te houden heeft. Op dezelfde manier maakten de piraten onderlinge
overeenkomsten. Die beletten conflicten of ze schakelden bijkomende kosten uit die
door slecht gedrag (bijvoorbeeld roken in de nabijheid van munitie) konden veroorzaakt
worden. in de economie spreekt men over ‘negative
externalities’.
Om dat alles te regelen werden er
piratencodes opgesteld. Die werden door elke piraat goedgekeurd. Die consensus
werd niet omwille van idealistische motieven nagestreefd, maar door wat economen
de ‘Tiebout competition’ noemen: wanneer
mensen ‘kunnen stemmen met hun voeten’
dan moet het bestuur erover waken dat de reglementen door iedereen gedragen
worden, zoniet poetsen teveel mensen de plaat richting concurrentie.
Elk bestuur brengt kosten met zich mee. Ten
eerste zijn er ‘decision making costs’.
Hoe meer mensen er betrokken worden bij de beslissingen, hoe duurder die zijn. Het
goedkoopste is één persoon die alles beslist.
Maar er zijn daarnaast nog andere kosten, ‘external costs’. Die worden gedragen
door degenen die het niet eens zijn met de beslissing. Wanneer de dictator
beslist om de toegelaten snelheid in de dorpskom van dertig km/uur naar 100
km/uur op te trekken, dan wegen die externe kosten bijzonder hoog, bijvoorbeeld
voor alle ouders die een kind verliezen in een auto-ongeval. Beslissingen die
in unanimiteit genomen worden zijn qua externe kosten daarentegen extreem laag,
want ieders belang is daarin vervat. Vandaar dat de piratenwetten in consensus
genomen werden. Ze verzekerden iedereen van een gelijke verdeling van de buit.
Net zoals de hedendaagse merken dat doen, hechtten
piraten veel belang aan het imago. Wie het logo van Mercedes ziet, denkt aan
hoge kwaliteit. Mercedes doet dat niet voor de show. Bedoeling is de winst te
vergroten. Ook de piratenvlag was er niet voor de show. De beruchte Jolly
Roger, heeft krek dezelfde bedoeling als de vector van Mercedes.
Wanneer de piraten de doodskop hijsen, dan weten
de bemanningen op de geviseerde schepen wat hun te wachten staat. Gevolg is dat
de tegenstanders zich veelal zonder slag of stoot gewonnen geven. De buit wordt
dan met een minimum aan kosten verworven.
Bovendien wordt op die manier verhinderd dat het te kapen schip (en zijn
lading) schade oploopt.
Sommige kapers gingen heel ver in hun imagebuilding. Dat is bijvoorbeeld het
geval van Zwartbaard, wiens uitzicht niet weinig bijdroeg tot zijn imago van
meedogenloze kaper.
En hoe zat het eigenlijk met de slaven? Op
piratenschepen lag het aantal zwarte bemanningsleden doorgaans hoog, soms overtrof
het de helft. Soms droegen die zwarten wapens, soms
klommen ze op tot vooraanstaande posities. En dat alles in een maatschappij waarin slavernij de regel was. Waren piraten principiële tegenstanders van de
slavernij? Geenszins.
De Jolly Roger, of de kracht van een logo. |
Het hebben van een slaaf is economisch alleen
maar interessant als je er de enige eigenaar van bent. Aangezien kapers
allemaal eigenaar zijn, vervalt dat voordeel: de opbrengst van de slaaf moet
verdeeld worden over heel de bemanning. Omgekeerd: één slaaf die de boel
tegenwerkt kan de dood van heel de bemanning bewerkstelligen. Economisch is het
dus veel interessanter om van de slaaf een vrije piraat te maken, iemand die
zich ten volle inzet. En dat is dan ook wat in veel gevallen gebeurd is.
Leeson heeft zijn punt gemaakt: hebzucht werkt! De hebzucht van de piraten heeft naar
progressieve instituties en praktijken geleid, bijvoorbeeld naar een
grondwettelijke democratie, een systeem dat elders in de XVIIde en XVIIIde eeuw
onbekend was.
Zelf leer ik uit dat boek dat het wel
degelijk mogelijk is een samenleving te organiseren zonder kapitaalbezitters en
zonder staat. En dat die samenleving veel democratischer kan zijn dan deze die
we vandaag kennen.
Misschien past het wel dit stuk af te sluiten
met het slotvers van The last Buccaneer,
een gedicht van Charles Kingsley (1819-1875). De laatste boekanier denkt met weemoed aan zijn piratennest van weleer: And now I'm old and going I’m sure I can’t
tell where; / One comfort is, this world’s so hard I can’t be worse off there:
/ If I might but be a sea-dove I’d fly across the main, / To the pleasant Isle
of Avès, to look at it once again.
Flor Vandekerckhove
(*) Peter T. Leeson. The Invisible Hook.
The Hidden Economics of Pirates. Princeton University Press. Princeton
& London. 2009. 271 ps. ISBN 978-0-691-13747-6.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten