zondag 26 mei 2013

Merkwaardige gebruiken in de 'cierk': geen pinten, geen werk!

— Vissersvrouwen poseren voor de 'cierk' (rechts), een gebouw dat zijn naam dankt aan de ronde bouwvorm. Op de achtergrond staat een wagen van de ijsfabriek De Naeyer uit Bredene. —


De vismijn van Oostende bevindt zich thans op de Oosteroever van de haven. Dat is al sinds september 1934 zo. Voor die tijd heeft Oostende ook al een vismijn. Die wordt in 1879 gebouwd en omwille van zijn ronde vorm meteen ‘de cierk’ genoemd. Die cierk ligt in de stad. Louis Vande Casteele weet precies waar: ten zuiden van het huidige Montgommerydok, tussen de havengeul en de nieuwe Mercatorsluis. Frans Verbanck werkt in die oude vismijn en wijdt er memoires aan. Zijn zoon, Richard, zorgt ervoor dat die herinneringen hun weg vinden naar Ter Cuere, de Bredense Kring voor heemkunde. (*) Daardoor weten we vandaag welk volk daar rondloopt.
Verbanck loopt de pakhuizen af en meldt ons wat hij zich herinnert, wie ‘een brave mens’ was, wie ‘geen slag deed’ en waar zich ‘typische vrouwtjes met kaketuutjes’ bevonden.  We leren dat papa Degraeve zich meer bezighield met paardenkoersen dan met 't werk en dat hij eraan te gronde gegaan is. En wat moeten we denken van Matille Rence die het pakhuis 11 bezet? ‘Ze was in haar jonge jaren nogal een schuwe broeder, en heeft, zoals nog anderen, menig kampje geslagen. Met ouder worden is ze natuurlijk verstild.’ 
Pakhuis nr 10 behoorde toe aan de ‘firma Auguste Pede – Christiaan. Groothandel in vis en wijnen. Dat waren rijke mensen die zich in de vismijn niet vertoonden. Er was hoofdzakelijk handel in fijne vissoorten en gedurende de winter hadden ze nog daarbij de uitvoer van ijle haring naar Duitsland. De zaakvoerder was Louis Dierickx-Vissers, gekend als Louis van Pede. Hij was een geboren farceur maar hij kon er niet goed tegen als hij zelf het slachtoffer werd van een poets. Zoals de meeste bedienden van firma’s die buiten de vismijn gevestigd waren, had hij nooit gedaan met zijn werk voor half negen ’s avonds, want Madame zou gereklameerd hebben zo men vroeger ging de brieven laten tekenen. Nu, Louis was maar één voorbeeld. Als er geen werk meer te doen was dan ging men maar biljarten of zo. Om 6 of 7 uur keerde men dan maar terug naar het bureel om zeker te zijn niet klaar te wezen voor het gewenste uur.’ Dat die Auguste Pede tot de Oostendse elite behoorde is een feit. Hij was ook medebeheerder van de S.A. Breedene, de projectontwikkelaar die de wijk Bredene-Duinen verkavelde. Hij kreeg daar zelfs een straatnaam.
Verbanck vertelt ons dat reder John Bauwens in 1908 besliste om zelf in de vishandel te stappen. Hij deed het onder de firmanaam ‘Piscator’ ‘maar de co-directeuren, Gustaaf Vandenberghe en Tjeppen Graefschepe waren, wat commerciële geest betreft, niet van de strafsten. Tjeppen had waarschijnlijk een vijs los. De dagen dat hij welgezind was zou je je kreupel gelachen hebben met zijn spreuken en liedjes, maar wee als hij slecht gezind was! Dan was hij gevaarlijk en we vreesden werkelijk dat er eens iets ergs zou gebeuren met hem – of met ons.’  Moet het gezegd dat het de viswinkels van Bauwens niet goed vergaan is?
Ook vismijndirecteur Valschaerts (!) wordt bijzonder plastisch beschreven: ‘Hij was een brave man die meer van muziek kende dan van vis want hij was muziekmeester van de garde-civiek (…) Hij was daarbij erg bijziende. Hij heeft nooit een mens zeer gedaan in de vismijn maar hij heeft ook nooit iets verbeterd of gemoderniseerd. Hij kwam zelden uit zijn bureel.’ Het werd niet beter toen hij opgevolgd werd door Pol Swaels: ‘Dat was ook een brave mens, dat wel, maar anders een zero!
In de onmiddellijke omgeving van de cierk waren er nogal wat cafés. De Verbancks hielden daar zelf Het Meivisje open, waar je naar verluidt veel soorten bier kon verkrijgen. Na de Grote Oorlog kwamen er in dat Meivisje veel Pannenaars ‘omdat we een soort heel goedkoop bier verkochten, “Sterck”, dat te verkrijgen was aan veertig centiem voor een halve liter. De Pannenaars waren in dat opzicht niet kieskeurig want gedurende de ganse oorlog hadden ze stinkend bier gedronken dat de Pannesche brouwerijen massaal voortbrachten ten behoeve van de Belgische soldaten in de Westhoek. Deze categorie vormde een wild volkje dat tegen buitensporig drinken niet bestand was. Hele dagen was er ruzie bij ons en moeder-de-vrouw, de waardin, die ook tot een onvervaard ras hoorde, moest ze een na een bij de nek nemen en buiten zwieren.’  Ambiance! Maar ook commerce en uitbuiting.  ‘Er werden veel zaken gedaan in de herbergen want de burelen van de handelaars waren ver van gezellig. Ook de vislossers werden in sommige cafés uitbetaald, hetgeen leidde tot vele misbruiken die ook in andere bedrijven, hoofdzakelijk het bouwbedrijf te vinden waren. Geen pinten drinken, geen werk! Nadien werd zulks wettelijk verboden en het was maar goed ook.’
Flor Vandekerckhove

 (*)  Frans Verbanck, Herinneringen aan de oude vismijn rond de eerste Wereldoorlog. 29 ps. (Beschikbaar in de bibliotheek van de heemkring Ter Cuere.) Alle citaten komen uit dat werk.

[In DLVuurtorenwachter dateert deze post van 2013. In 2022 redigeer ik het stuk opnieuw, ten behoeve van de FB-groepen Oostendse verhalen en Bredene Voor en Van Iedereen.]



Mijn vriend Hendrik Marsman op youtube
[343]

Geen opmerkingen: