Mijn ploeg, Groene Leeuw, had niet zo’n goede
renners en zelf was ik de slechtste. Daardoor komt het
dat ik al vlug weggepromoveerd werd: ik werd ploegleider. Zonder al teveel
verwachtingen keek ik uit naar wat mijn kopmannen, Vaantje Demulder en Fred Decabooter, ervan zouden bakken. Niets dus.
Oudere wielerfanaten zullen
Demulder aan de Tour de France
koppelen, maar mijn Vaantje was helaas geen ronderenner. En wie bij Decabooter aan
een sprinter denkt, moet weten dat mijn Fred in die discipline kansloos was.
Toch heeft
Fred Decabooter een koers gewonnen, een bergrit. In die overwinning heeft
Vaantje Demulder een belangrijke rol gespeeld en, zo mag ik daaraan toevoegen, ook
het tactisch inzicht van de ploegleider is van belang geweest.
De rit ging
over de duinenrij die hier sparrenbosje heet. De eindmeet hadden we getrokken in de straat die, op ’t
einde van dat duin, de Koninklijke Baan met de Kapelstraat verbindt. De bergrit
ging van start ter hoogte van Frisco, u welbekend uit een verhaal dat ik eerder
al in deze blog gepubliceerd heb.
Aan de koers
namen nog andere ploegen deel. Er was Carpano
waarvan Lucien Van Aerde de kopman was, en Faema
met te duchten renners als Ivan Van Looy en zijn meesterknecht Erik Sorgeloos;
er waren nog ploegen, maar daarvan ben ik de naam vergeten en er was tenslotte ook een restgroep van renners zonder contract die we bij de Duinensprinters ondergebracht hadden, vooral omdat ze geen fiets hadden: Roland,
JP, Patrick…
De paden in
het sparrenbosje zijn nauw, de renners moesten zich bij de start per twee
opstellen. Daar had ik tactisch op ingespeeld door Fred Decabooter en Vaantje Demulder in alle vroegte de eerste plaatsen te laten innemen. Decabooter kreeg
als opdracht zo rap mogelijk te rijden, wat logisch lijkt, maar het tactische
vernuft zat elders: Demulder zou zich in zijn wiel plaatsen en al zigzaggend
beletten dat andere renners hem konden passeren.
Zelf was ik
de renners voorgereden — Rodaniaaaa — en vanaf een duintop sloeg ik het wedstrijdverloop
gaande. Freddy Decabooter kweet zich voorbeeldig van zijn taak. Met een hoofd
dat, rood van de inspanning, van verre op een pompoen leek, smeet hij zich in
het Sparrenbos. Hij trapte en trapte alsof het een langgerekte sprint was.
Achter hem deed Ivan Demulder valselijk alsof hij alle moeite had om zijn stuur recht
te houden en er ontstond meteen een kloof.
Met
doodsverachting smeet Fred Decabooter zich het grootste duin af,
stekerecht in de diepte die we als de duivelsput
kenden. Hij deed het zo vlug dat ik het ergste vreesde, maar als bij wonder
bleef hij recht. Na dat duin was het wel op, en met lood in de schoenen alsmede met verzuurde kuiten liet
Fred Decabooter zich tot aan de eindstreep uitbollen. Ver achter hem hoorde
ik gevloek en tandengeknars van degenen die tevergeefs probeerden voorbij een zowel
zwalkende als zwalpende Vaantje Demulder te geraken. Fred Decabooter won zijn
eerste en enige wedstrijd.
Ik herinner
me dat ik aan de meet stond te juichen en riep: ‘Fredje, Fredje wa doede nu?’ Een ongecontroleerde uitroep van vreugde die later, zij het in een licht gewijzigde
versie (*), bekend geraakt is door de sportreporter Michel Wuyts. Maar ik
was eerst.
(*) Tommeke, Tommeke, wa doede nu?
[Deze post dateert van 2014. In 2024 redigeer ik het stukje opnieuw, om de reeks Verhalen uit het sparrenbosje in een geheel te presenteren aan de FB-groep Bredene Retro.]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten