donderdag 20 november 2014

Roland Desnerck en de verjongingsoven van ‘t Sas

Roland Desnerck (links) en Flor Vandekerckhove. (Foto Jo Clauwaert)
EERST moet ik iets over Roland Desnerck (°1938) zeggen, die me het verhaal verteld heeft. Hoelang ken ik Roland inmiddels al? Meer dan een halve eeuw, we keren ver terug in de tijd. Desnerck is in die jaren nog een jonge kerel, actief in de VUJO, jeugdafdeling van de Volksunie. In Oostende geven die jongeren een blad uit dat De Klutser heet en dat helemaal in de geest van de sixties een linkse koers vaart. De partijleiding, waaraan in Oostende namen kleven als Miel Vansteenkiste en Jef Nagels, wordt er zenuwachtig van en het komt tot een open conflict. De Klutser verdwijnt en de revolterende jongeren stappen op. Een ervan is Roland Desnerck: Ik ben toen zeer ontgoocheld geweest. Ik besefte hoe hard de politiek kon zijn en vooral dat het niets voor mij was. Ik zou me voortaan concentreren op heem- en taalkunde. Niet veel later, in 1972, verscheen mijn Oostends Woordenboek.’ 
Dat woordenboek is overigens niet de eerste literaire worp van Desnerck. In 1953 heeft hij, als vijftienjarige (!), al een feuilleton in Het Kustblad. De afleveringen worden achteraf gebundeld en Roland trekt ermee de boer op. Daarmee legt de tiener een basis onder een praktijk die tot op hoge leeftijd blijft voortduren. Inmiddels staat zijn naam op een reisgids, zet hij het epos van Reinaert de Vos en ook dat van Tijl Uilenspiegel op rijm en zorgt hij ervoor dat Kuifje in ’t Oostends te lezen is. Het belet hem niet om tussendoor een roman te plegen, toeristen door stad en platteland te gidsen, een CD met vissersliederen te produceren, Oostendse spreuken & gezegden te verzamelen en ja, ook spookverhalen.
Die griezelverhalen giet hij in een boek (*), tachtig spookhistories en wondervertellingen in ’t Oostends, vertaald in ’t Algemeen Beschaafd Desnercks, soortement Nederlands waarin al dat graafwerk in de catacomben van het dialect nogal wat sporen achterlaten. 
In dat boek verneem ik voor het eerst iets over een Engelsman die door een walvis ‘uitgescheten’ werd aan ’t Sas. Daar specialiseerde hij zich in het hergieten van oude vrouwen: ‘Hij vond in de smisse vele soorten smeltmachines en apparaten en vormgevingmachines, kocht hier en daar nog wat onderdelen en kon zo een degelijke verjongingsmachine samenstellen.’ Hij testte zijn machine uit op Germaine, ‘de dronkelot van twee straten verder’. Met succes! Door die drastische verjongingskuur was de oude Germaine onverwachts in staat om nog een carrière in 't nachtleven van Blankenberge uit te bouwen. Dat succes trok vele vrouwen aan die allemaal in sterk verjongde vorm de smisse konden verlaten. ‘Waren de vrouwen gekrompen, geen nood. Hij smolt een hoeveelheid keien tot brij en die gingen samen met het wijfje de verjongingsoven in.’ Waardoor alles weer een maatje jonger, groter, ronder, strakker en steviger werd. Het is een fantastisch verhaal dat evenwel heel realistisch wordt wanneer we verjongingsoven vervangen door plastische chirurgie, smeltmachine door botox en keienbrij door implantaten.

(*) Roland Desnerck. 80 Oostendse spookverhalen en wondervertellingen. 2014. Uitg. Zorro, Damme. 320 blz. 29,95 euro. ISBN 978 94  6168 0341 — De Laatste Vuurtorenwachter postte dit stukje al in 2014, n.a.v. de publicatie van het boek. In 2024 redigeer ik het opnieuw, ten behoeve van de FB-groep Bredene retro.

Geen opmerkingen: