De eerste vrachtwagen van de visleurhandel Pieters-Quagebeur. Voor de auto staat Hélène Maenhout, echtgenote van Richard Quaegebeur. |
DE JAREN VIJFTIG zijn voor de visserij gouden tijden. De aanvoer is massaal en de visconsumptie dringt door tot in de kleinste dorpen. Daarin
spelen de visleurders een grote rol.
Aan de kust
schaffen vissers en vislossers zich een camionette aan en trekken er vol vis mee naar het binnenland. Eerst zijn dat er een vijftiental, maar het
verschijnsel neemt snel toe. Het aantal wagens dat op die manier de vis distribueert wordt door kenners op 300 geschat. Er worden gouden zaken gedaan, maar de leurders krijgen dat goud niet
voor niets. Richard Quaegebeur is bij de eersten:
‘Het is niet zo dat we een gat in de markt vulden. De plaatselijke leurders die met groenten & fruit rondtrokken verkochten ook vis. Zij waren onze concurrenten. Maar de Oostendse visventers richtten zich op kwaliteit. Ons product was verser dan dat van de concurrentie, de waar werd goed 'afgeijsd' en zo kweekten we een trouw cliënteel.’
Het werk begint op maandagmorgen wanneer de vis in de mijn gekocht wordt.
Die dag wordt de waar ook gekuist, gefileerd en afgeijsd in de wagen geladen. De
leurders trekken op dinsdagmorgen, vier, vijf uur, ’t land in en ze komen niet
terug voor het vrijdag is. Quaegebeur doet het enigszins anders:
‘Op maandag en dinsdag bewerkten we onze vis. We vertrokken op woensdagnacht rond twee uur naar Limburg voor drie dagen. Van woensdag tot vrijdag leurden we daar van deur tot deur en in de vastentijd kwam daar ook nog de dinsdag bij. ’s Avonds kwamen wij rond tien uur toe op ons logement om de ‘s morgens om vijf uur alweer op te staan.’
In die tijd bestaan er nog afstanden. De autosnelweg begint pas in
Jabbeke en stopt al in Aalst. De rest wordt via erbarmelijke wegen afgelegd,
soms in de sneeuw, soms terwijl het aan ’t ijzelen is, veelal in de mist.
Vlugger dan 60 km per uur gaat het nooit. De camionetten hebben geen
verwarming, zodat men zich met dekens warm moet zien te houden. Raamontdooiing
is er uiteraard evenmin en bij vriesweer smeert men de ruiten in met pekel.
Leuren is iets anders dan markten. Zo’n visventer komt toe in een of
ander Waals dorp en begint daar om zeven uur aan zijn
ronde. Met bel of claxon wordt er kabaal gemaakt. De leurdersvrouw loopt de straat
af, belt aan elke deur en zegde in haar beste Frans iets als: ‘C’est le poisson’. Een sterk
verkoopargument is ook: ‘On vient
d’Ostende’. Dat gaat door tot acht uur ’s avonds, soms in verschrikkelijk slecht
weer, straat na straat, almaar in en uit de wagen. Een boterham uit ’t handje
etend om geen tijd te verliezen. ’s Avonds wordt er logement gezocht. Die zijn van allerlei aard,
maar zelden comfortabel. Soms kruipt zo’n koppel onderkoeld in bed, met de kleren aan, maar slapen doen ze, uitgeput als ze zijn, onmiddellijk. En zo gaat dat
door tot vrijdagmiddag. Als ’t weer meezit, komen de leurders die dag rond
vijf uur thuis. In ’t weekend wordt de wagen gekuist en op maandag zijn ze alweer
aan de slag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten