Murakami en ik
hebben veel met elkaar gemeen. We zijn niet alleen leeftijdsgenoten die
schrijven, we doen ook beiden aan hardlopen en we er zijn ervan overtuigd dat
joggen voor onze schrijfpraktijk belangrijk is. Zegt Murakami: ‘Ik heb een sterk vermoeden dat mijn oeuvre
er heel anders had uitgezien als ik bij de start van mijn schrijverscarrière
niet beslist had om met langeafstandslopen te beginnen.’
Murakami is
als schrijver en als jogger een laatbloeier: ‘Drieëndertig jaar. Dat was mijn leeftijd op dat moment. Nog jong
genoeg, maar toch geen “jongeling” meer. Jezus Christus was zo oud toen hij
stierf. Bij Scott Fitzgerald had de aftakeling rond die tijd al ingezet.
Misschien is het een soort keerpunt in een mensenleven. In mijn geval ving op
die leeftijd mijn leven als hardloper aan en stond ik, met enige vertraging,
aan het echte begin van mijn carrière als romanschrijver.’
Zelf was ik al
veertig toen ik in beweging kwam en ik was zelfs al tweeënveertig toen mijn
eerste boek gepubliceerd werd.
Ik zie gemeenschappelijke karaktertrekken: ‘(…) voor alle duidelijkheid wil ik toch
stellen dat ik van nature liever alleen ben. (…) Ik vind het niet vervelend om
elke dag een of twee uur in mijn eentje te rennen zonder met iemand een woord
te wisselen en dan vier of vijf uur in stilte aan mijn bureau te zitten
schrijven.’ En evenmin als hij voel ik me
aangetrokken tot teamsporten: ‘Het komt
misschien doordat ik geen broers of zussen heb, maar ik kan me onmogelijk
inleven in spelletjes die je samen met anderen doet. In sporten van man tegen
man, zoals tennis, ben ik ook al niet erg goed. Ik hou wel van een partijtje
squash, maar wanneer het tot een wedstrijd komt, voel ik me daar vreemd genoeg
niet comfortabel bij, om het even of ik nu win of verlies. En vechtsporten
liggen me al evenmin.’
Waarin
verschillen we? Anders dan ik gaat Murakami er hard tegenaan. Hij ziet niet
op tegen vliegtuigreizen om waar ook ter wereld aan marathons (en triatlons)
deel te nemen. Da’s iets wat ik mezelf niet zie doen.
Uiteraard is
er ook zoiets als talent. ‘De belangrijkste eigenschap voor een schrijver is — hoeft het gezegd?
— talent (…) Het probleem met talent is echter dat de bezitter de kwantiteit en
de kwaliteit ervan doorgaans niet goed onder controle heeft.’ En eerder in
dat boek schreef hij al: ‘Schrijvers die
gezegend zijn met een aangeboren talent kunnen ongehinderd romans schrijven,
wat ze ook doen (of juist niet doen). Zoals water uit een bron gutst, zo gutsen
de teksten als vanzelf uit hun pen. Ze hoeven zich niet eens in te spannen om
boeken te produceren. Je hebt van die mensen. Maar helaas ben ik van een ander
type. Het is niet iets om trots op te zijn, maar om me heen is kilometers in de
omtrek geen waterbron te
bespeuren. Om de bron van creativiteit te bereiken moet ik met een beitel in de
hand de rotsen splijten en een diep gat maken. Om een roman te schrijven moet
ik, met andere woorden, met mijn krachten woekeren en er de nodige tijd en
moeite aan besteden. Elke keer als ik een boek wil schrijven, moet ik telkens
opnieuw een diep gat graven.’
Wil je
slagen, zegt Murakami, dan moet je je concentratievermogen aanscherpen: ‘De bekwaamheid om de beperkte hoeveelheid
talent die je hebt intensief te richten op één cruciaal punt. Als je dat
vermogen niet hebt, zul je nooit iets belangrijks kunnen verwezenlijken. Als je
het echter wel hebt en er bovendien efficiënt mee omspringt, dan is het
mogelijk om onvoldoende of ongelijk verdeeld talent in zekere mate te
compenseren.’ En wat je ook moet aankweken, zegt hij, is uithoudingsvermogen:
‘Zelfs al ben je in staat drie, vier uur
per dag geconcentreerd te schrijven, je zult geen lijvige roman aankunnen als
je er na een week al helemaal doorheen zit. Romanschrijvers (…) hebben de
kracht nodig om die dagelijkse concentratie een halfjaar, ja zelfs één of twee
jaar aan één stuk vol te houden.’
Concentratie
en uithouding zijn eigenschappen die je kunt aanleren: ‘(…) auteurs die veel minder begaafd zijn —
wier talent, met andere woorden, maar net genoeg niveau haalt – moeten al van
jongs af aan voor eigen rekening aan hun spierkracht werken. Door training
kweken ze concentratievermogen en verbeteren ze hun uithoudingsvermogen. En
noodgedwongen gebruiken ze die eigenschappen dan (tot op zekere hoogte) als
“vervangmiddel” voor talent. Terwijl ze zich echter op die manier “behelpen”,
kan het soms gebeuren dat ze heus, verborgen talent in zichzelf aantreffen.’
Waar staan m’n loopschoenen?
Haruki
Murakami, Waarover ik praat als ik over hardlopen praat, Uitgeverij
Atlas/contact. 205 ps. 15 euro. ISBN 978 90 482 222827. Alle citaten komen uit dat boek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten