Op de dag dat hij vijftig geworden was, had hij de doos uit de berging
gehaald. Hij had hem omgekeerd op de keukentafel die daarmee als door een
papieren tsunami overspoeld werd. Daar, op die tafel, lag zijn hele leven: schoolresultaten,
evaluatierapporten, spaarboekjes, uitslagen van wedstrijden, resultaten van
doktersonderzoeken, sportprestaties, oordelen van superieuren, krantenstukjes
waarin zijn naam vermeld werd, rapporten van bloedonderzoeken, deelnemerslijsten…
Een verzameling notities, vage meningen, namen en data, oppervlakkige oordelen,
kloeke uitspraken, stempels, handtekeningen, diploma’s & getuigschriften, vooral
veel cijfers; de balans van een goed gevuld half leven.
De rest van de dag had hij zich ermee onledig gehouden. Hij had stapels
gemaakt, per jaar, beginnend in de kindertijd en eindigend in het jaar waarin
hij vijftig geworden was. Uit die
jaarstapels had hij aparte hoopjes geselecteerd die hij Gezondheid, Onderwijs, Sport & Spel, Financies, Arbeid noemde
en een restgroep die hij als Varia omschreven
had.
Vijftig! Hij vond het een geschikte leeftijd om de balans op te maken.
Je mag over de helft zitten, er rest je normaliter nog voldoende tijd om een en
ander recht te zetten. Het uitvlooien van de stapels zou hem daarbij helpen. Hij
vond het hoe dan ook zinvol om zijn verjaardag op die manier te vieren.
Het materiaal op de keukentafel loog niet. Bleek dat hij op school altijd
een middelmatige leerling geweest was. In de verzamelde schoolrapporten was er geen
vak te vinden waarin hij uitgeblonken had, evenmin wees iets erop dat hij een
of andere leerstof slecht verwerkt had, want nergens vond hij cijfers in het
rood. Zijn einddiploma sprak over voldoening.
Hij vond dat een passende benaming, want voldoening was ook wat hij erbij
voelde.
Het beroepsleven dat op die schooltijd gevolgd was, had hem naar een
vlakke loopbaan geleid die hem geleidelijk een hoger inkomen bezorgd had, zo
leerde hem de stapel loonbriefjes.
Toch was zijn koopkracht door de inflatie vandaag alleen maar
middelmatig te noemen. Geld kwam hij niet echt tekort, maar het is ook niet zo dat
hij ermee kon smijten. Hij had een beetje gespaard, zij het niet erg veel.
Over de oude dag moest hij zich toch niet erg veel zorgen maken. Doktersonderzoeken
en bloedtesten, waarvan hij de resultaten bewaard had, leerden hem dat de
natuur hem een lichaam meegegeven had waarop eveneens voldoening genoteerd mocht worden. De spiegel zegde hem overigens
hetzelfde: hij zag er niet oud uit, en ook niet jong; hij zag eruit zoals een
vijftigjarige.
Veel aandacht had hij besteed aan de stapel Sport & Spel, want vanaf zijn prille jeugd was hij actief
geweest in het sociale leven. In knipsels waarin uitslagen van schaaktornooien weer
te vinden waren, stond zijn naam steevast halverwege; in het tafeltennis mocht
hij iets hoger ingeschat worden en in het biljart iets lager. In de ploeg van
het liefhebbersvoetbal was hij soms opgesteld geworden en soms niet. Wanneer
hij zijn naam in de knipsels vond dan had het team eens gewonnen, dan weer verloren, maar meestal gelijkgespeeld.
Hij schoof zijn stoel achteruit en overzag de keukentafel waarop al de
stapels nu netjes geklasseerd lagen. Hij kwam tot een
besluit. Middelmatig! In dat woord kon hij zijn leven samenvatten. Hij
behoorde tot de middelmaat. Jan modaal! Ergens tussenin, daar was de plaats te
vinden die hij in het leven ingenomen had, dat was de plek waar de anderen hem ingeschat
hadden, zo toonden hem de cijfers.
Hij was tevreden, want de middelmaat was ook wat hij geambieerd had.
Een mens moest niet teveel opvallen, noch in negatieve, noch in positieve zin.
De stapels toonden aan dat hij dat goed gedaan had. Het kwam er verder alleen
op aan om op die weg voort te gaan en, zoals immer, excessen te vermijden.
’s Avonds, nadat hij alles in de doos had teruggelegd, bleef er één krantenknipsel achter: ‘Meer dan honderd
deelnemers aan stratenloop’. Onder die titel had een plaatselijke reporter
verslag uitgebracht van een loopwedstrijd waaraan ook hij als knaap had
deelgenomen. Het bericht, dat in 1974 in een plaatselijke krant gestaan had,
vermelde degenen die de wedstrijd uitgelopen hadden. Zijn naam kwam op die
lijst niet voor. Hij zette de doos
weer in de berging en deed vervolgens wat iedereen doet, hij ging tv kijken.
Het knipsel bleef op de tafel liggen.
De daaropvolgende nacht kwam hij helaas niet aan slapen toe. Het
restant dat op de tafel was blijven liggen liet hem niet los. Voor zover hij het kon overzien was dat de
enige keer dat zijn leven niet middelmatig genoemd mocht worden. Een smet op het blazoen van de
middelmaat was dat.
In bed beleefde hij de loopwedstrijd opnieuw. En weer. En weer. Hij was
die dag te vlug van start gegaan. (Hij woelt zich bloot.) Na de eerste
kilometer bevond hij zich tot zijn eigen verwondering in een klein koppeloton,
wat geenszins zijn bedoeling was. (Hij trekt de dekens weer over zich heen.)
Langs de weg stonden massaal veel mensen die hem toejuichten. (Misschien zou
hij er goed aan doen om weer op te staan, want van slapen komt er niets in
huis.) Het gejaagde ademen van degenen die met hem het koppeloton vormden, het
geluid van hun schoenen, de cadans, de zweetlucht, het geschreeuw van het
publiek… Het werd hem teveel. (Hij begint hevig te zweten.) Hij panikeerde,
begreep dat hij een uitweg moest zoeken, liet zich uit het koppeloton wegzakken
en op een plek waar er minder volk stond, verliet hij het parcours en wierp
zich een willekeurige straat in. (Weer werpt hij zich bloot.) Daar had hij
enige tijd verder gelopen, straat in, straat uit, uiteindelijk bewegend als een rustig
lopende jogger, maar dan wel een met een nummer op zijn rug. (Hij wordt weer
rustig.)
De paniekaanval was daarmee overwonnen. Hij keerde op zijn stappen
terug om het parcours weer op te nemen waar hij het verlaten had. Maar zijn
hoop dat hij daar bij de middenmoot zou kunnen aanpikken bleek vergeefs. De koers
was gepasseerd, de laatste deelnemers kwamen inmiddels al over de meet. (Hij
begint te hyperventileren.) Er zat niets anders op dan er de brui aan te geven.
(Valt er vannacht nog te slapen of niet?) Hij trok zijn rugnummer af in het
besef dat hij tekortgeschoten had. Die dag in 1974 was hij er niet in geslaagd tot
de middenmoot te behoren. (En terwijl het daghet in den oosten valt hij in
slaap.)
’s Anderendaags, een zaterdag, komt hij maar moeizaam op gang. Het
krantenknipsel blijft zijn denken beheersen zoals het ook in ’t midden van de
tafel blijft liggen. Hij begrijpt dat hij iets moet ondernemen. Na de middag trekt hij zijn trainingpak aan, snoert zijn schoenen vast
en begeeft zich naar de plek waar de loopwedstrijd in 1974 van start gegaan is.
Waarom voelt hij zich eigenlijk zenuwachtig? Hij trekt zich op gang.
Hij loopt de hoek om. Hij herkent de straat waar hij ooit met dat groepje kop gevormd heeft. Zijn adem wordt onrustig. Hij heeft de indruk dat
voorbijgangers hem nastaren. Het gejaagde ritme van zijn ademhaling, het geluid
van zijn schoenen, de cadans… Weer!
Het wordt hem wéér teveel. Wéér panikeert hij, wéér begrijpt hij dat hij
een uitweg moet zoeken. En op dezelfde plek waar hij het veertig jaar eerder
ook gedaan heeft, verlaat hij het parcours. Wéér komt hij in die straat terecht die hem van de middelmaat weg zal leiden.
Flor Vandekerckhove
Geen opmerkingen:
Een reactie posten