zondag 18 november 2018

Mijn hoofdstad is Parijs

— András Pándi —
MIJN HOOFDSTAD is Parijs. Mijn Frans mag pover zijn, ik voel me daar thuis. De slechte reputatie van Parijzenaars is onverdiend. Winkeliers, straatwerkers, winkelende Parisiennes, kelners, flikken, daklozen en bourgeois, zelfs de pickpockets … In Parijs laat iedereen me voelen dat ik welgekomen ben.
Ik kom binnen in boekwinkel La Brèche en de verkoopster zegt meteen: 'Da’s lang geleden dat we je gezien hebben.' Ze heeft gelijk, want ik ben daar een kwarteeuw lang niet geweest. Ja, zeggen de kenners — ze zijn zeldzaam, maar ze bestaan — La Brèche is een trotskistisch nest en misschien hebt gij die verkoopster in uw tijd wel tot u genomen … Maar dan nog … Wat een verwelkoming! Bij Corman in Oostende lijk ’t meer op een gunst als ze me daar een boek willen verkopen. 
Parijs duur? Neen hoor. Ik ben al enige tijd op zoek naar een ouderwetse gabardine. Dat ik die nog niet gekocht heb komt doordat ik er — daar — alleen vind voor de niet zo ronde som van 1.195 euro. Wel, in Parijs kan ik een gabardine kopen voor achtentwintig euro, tweedehands weliswaar en wellicht gestolen, maar wel een mooie, ouderwetse gabardine. Dat ik het niet doe komt alleen doordat Tania beweert dat ik in zo'n kledingstuk 'een groot András Pándy-gehalte' krijg.
Parijse kelners, slechte reputatie? Niet bij mij. Ik stop aan bistro Le Weekend. Daar heb ik twee jaar geleden iets gegeten. Ik herken de barman en hij herkent mij. ‘k Weet wel dat het een indruk is, maar dan een die kan tellen.
Dit jaar is L’Avenue mijn uitverkoren bistro. Ik wil een salade pyrénéenne bestellen, maar vrees dat ik ’t niet zal kunnen uitspreken. Eerst oefen ik een beetje: py-ré-né-enne, py-ré-né-enne, py-ré-né-enne. En als de kelner komt bestel ik gezwind — dacht ik toch — mijn salade. De man lacht me goedmoedig toe. 'Geeft niet,' zegt hij, 'zelfs de Fransen hebben ’t moeilijk om dat pyrénéenne uit te spreken.' Is dat niet lief?!

Geen opmerkingen: