dinsdag 1 januari 2013

Louis van Dievel, Jan de Hartog en ik


Er zijn veel soorten auteurs. Je hebt kunstenaars (Ivo Michiels) en je hebt vaklui (Aster Berkhof); er zijn er die het om den brode doen (Pieter Aspe) en er zijn er die er nauwelijks een boterham aan overhouden (Peter Holvoet-Hanssen); er zijn er waar we nooit iets van lezen (Dimitri Casteleyn) en er zijn er waarvan we de boeken verslonden hebben (Louis Paul Boon); sommigen zijn het ontdekken waard (Elvis Peeters) en er zijn er waarvan die we nooit meer iets lezen (Jos Vandeloo); er zijn er die massaal veel woorden nodig hebben (Karl Ove Knausgard) en er zijn er die het extreem kort houden (A.L.Snijders)…
Waar moet een mens als ik zich in zo’n lijst plaatsen? Een kunstenaar ben ik niet, geld hou ik er niet aan over en er zijn maar weinig mensen die iets van me lezen. Ongetwijfeld plaatst dat alles me ergens onderaan de literaire ladder. Mocht ik een wielrenner zijn dan zou je me bij de eliterenners zonder contract moeten zoeken. In de top duizend van de godsdiensten zou ik helemaal onderaan bengelen, nog achter Jehova’s getuigen. Op de beurs zou mijn koers de belegger terecht grote zorgen baren en in de politiek zou ik een trotskist zijn.
Maar goed. Gelukkig ben ik op de beurs niet te vinden, gelukkig moet ik me niet te pletter fietsen, gelukkig sta ik op geen ladder en het activisme heb ik al lang achter me gelaten. Maar waar sta ik dan wel?
Ik sta op een stoel. Ik sta op een stoel op het plein en doe daar — volk of geen volk, weer of geen weer —­ mijn ding. Ik sta er naast vele anderen en ik sta daar op mijn plaats. Kijk, Jan de Hartog staat er ook: ‘Ik ben dus een afstammeling, niet van de literator, maar van de verteller. Wij staan al eeuwenlang in ons luizige ondergoed op de markt tegenover de kerk en doen die daarbinnen concurrentie aan: we zijn natuurlijk ook moralisten en we gaan ook met de hoed rond. Daar sta ik veel dichter bij dan bij de literator (…).’
En kijk daar eens, Louis van Dievel staat ook op dat plein, ook op een stoel: ‘Het verhaal is belangrijk, niet dat je een zin moet ontleden, welke mooie woorden zijn er gebruikt, dat is aan mij niet besteed. Een aantal collega’s zijn wél beoefenaar van de schone letteren en ik vind dat zo saai. Ik begin altijd vol goede wil maar ik krijg dat niet uitgelezen.’ 
Dat laatste is, eerlijk gezegd, ook wat ik telkens weer ervaar. Zo’n bejubeld boek als Vader, van zo’n bejubelde auteur als Knausgard… Wie krijgt dat eigenlijk uitgelezen, vraag ik me al lezend heel de tijd af. En zo’n klassieker waarin Marcel Proust een half uur doorgaat over een luchter die in ’t salon hangt… Dat zal wel tot het rijk van de schone letteren behoren, maar zelf heb ik dat boek destijds in zee gekieperd! Neen, dan liever van Dievel: ‘Ik ben geen letterkundige, ik schrijf geen schone letteren, geen bellettrie, absoluut niet. Een roman moet een verhaal hebben dat de lezer bij zijn nekvel pakt en hem mee naar het einde van het boek neemt.’
Mij lijkt dat trouwens al moeilijk genoeg te zijn.
Flor Vandekerckhove

(*) Louis van Dievel, Hof van Assisen. 2011, 448 blz. € 22,50, Uitgeverij Vrijdag, ISBN: 9789460011184.

Geen opmerkingen: