zondag 24 juni 2012

Oscar Goethals en zijn supporters


Westkerke, 10 september 1945. Ik vermoed op de koer van het gezin Cardon-Van Lyssebettens, in de Gistelse Steenweg. Van links naar rechts: Paula Cardon; Laura Cardon, twee onbekenden, Jenny Vandekerckhove, haar zus Erna en haar broer Camiel (met ooglap), Robert Vansieleghem, Fernand Van Lyssebettens, Zoë Van Lyssebettens, x, Alice zus van Zoë, vlak voor haar staat Jerome (Justin) Dekuyper, centraal op de foto bevindt zich Oscar Goethals, rechts van hem staan Marcel Vandekerckhove, x, Jerome Depoorter, Gentile Decoutter en Gaston Steen.


BREDENAAR Oscar Goethals (°Bredene, 8 december 1920 - †Brugge, 20 juli 1989) was van 1943 tot 1953/1955 beroepsrenner. In 1944 won hij een wedstrijd in Aalst. In 1946 werd hij derde tijdens het nationaal kampioenschap veldrijden. Derde werd hij dat jaar ook in een wedstrijd in Oostduinkerke. In 1947 greep hij vlak naast de palm in Oostende en dat deed hij ook tijdens het nationaal kampioenschap halve fond op de baan. Dat laatste herhaalde hij nog eens in 1952. In dezelfde discipline werd hij in 1953 derde. Hij is zeer lang als recreatieve fietser actief gebleven en verongelukte al fietsend, op 20 juli 1989, tussen Sluis en Oostburg.
Dat is wat het internet me leert over deze wielrenner die, volgens deze gegevens, in heel zijn professionele carrière maar één koers gewonnen heeft. Maar ik vind in het familiearchief wel een foto waarop Oscar Goethals de palm toont van een wedstrijd die hij in Westkerke wint, in 1945.
De foto dateert van voor mijn tijd, maar over Westkerkse kermissen in 't algemeen weet ik wel iets. Op die kermiszondag trekken de Vandekerckhoves steevast naar dat dorp, daar woont de familie van Zoë Van Lysebettens, echtgenote van mijn peter Edmond Vandekerckhove. Ik herinner me die familiebezoeken aan Alice, zuster van Zoë, en ook aan haar broer Camiel, beiden zijn fruithandelaars.
De foto bewijst dat Oscar Goethals een trouwe schare Bredense supporters had, er staan nogal wat Bredenaars op. Ik ben er inmiddels in geslaagd de meeste namen te achterhalen. Van links naar rechts: Paula Cardon; Laura Cardon, (Laura en Paula wonen in Westkerke en zijn nichten van mijn vader), dan volgen twee onbekenden. De twee kleine meisjes zijn Jenny Vandekerckhove en haar zus Erna.  Hun broer Camiel heeft een ooglap op. We zien verder ook de Bredenaar Robert Vansieleghem die in de Duinenstraat een garage uitbaat, Fernand Van Lyssebettens, Westkerkse neef van mijn vader, Zoë Van Lysebettens die in Bredene een groentewinkel openhoudt, x, Alice Van Lyssebettens, de in Westkerke wonende zus van Zoë, vlak voor haar staat Jerome Dekuyper, oom van Robert Vansieleghem, centraal met de palm staat uiteraard Oscar Goethals, vervolgens mijn vader Marcel Vandekerckhove, een onbekende en ten slotte nog drie Bredenaars: Jerome Depoorter (brouwer en actief in de gemeentepolitiek), Gentile Decoutter en Gaston Steen, twee bekende fietsenmakers uit Bredene.
Daniël Eyland deelt me mee dat Oscar een dochter heeft die nog steeds in Bredene woont en schepen Jacques Deroo weet me te zeggen dat Oscar later koersdirecteur geworden is in triatlonwedstrijden. Hij zegt ook dat er een Oscar Goethalsstraat in Bredene komt. 
[Jacques Deroo laat me nog dit weten: 'Betreft Oscar Goethals en z’n straatnaam: in 2000 vroeg de gemeente wie de Bredenaar van de eeuw was. Uitslag: Staf Versluys en op 2de plaats Oscar. Toen besloot het gemeentebestuur dat Staf de naam zou krijgen van een nieuw te bouwen gebouw en Oscar kreeg de dreefnaam van het wandelpad-fietspad naar het toekomstige indoorskiterrein tussen de campings, dat ondertussen een andere bestemming heeft gekregen.']

zondag 17 juni 2012

De nonnenstaking



In zijn hoofd spookt het nieuwsbericht dat de nonnen het werk neergelegd hebben, alle nonnen, wereldwijd. Hij komt niet meer aan slapen toe en staat op om een sigaret te roken. Het zijn wel zijn zaken niet, maar toch denkt de man na over de gevolgen van zo’n nonnenstaking, hij vraagt zich af of de kardinalen in Rome hun ondergoed nu zelf moeten wassen. Eén uur: nieuwsflash. De nonnen maken plannen om Vaticaanstad te bezetten. In het klooster van een strenge orde naaien ze een spandoek waarop Vive la sociale staat. Op naar Rome! Hij schudt zijn vriendin wakker om het haar te vertellen, maar zij zegt dat hij moet slapen. Hij vindt dat ze gelijk heeft en sluit de ogen. Het duurt nog even vooraleer… Er moet nog een slotzin aan dit… Misschien moet…  
Flor Vandekerckhove

vrijdag 15 juni 2012

Op zoek naar Patrick Van Molle

De klas van meester Blomme, halverwege de vorige eeuw. Boven van links naar rechts: Marcel Derdeyn, Hugo Pauwels, Robert Devisch (†), Willy Versluys, Jean-Pierre Beirens (†25 maart 2024), Honoré Pitteljon, Albert Declercq, Johan Brauwers (†24 januari 2024), x Verlee, x Rosseel, x Vandenbroucke, x Vanslembroeck. Midden: Dirk Bergmans, Norbert Olders, Louis Vancleven (†), Freddy Versluys, Ivan Steen, Flor Vandekerckhove, Marcel Vanpaemel (†), Erik Poppe, Fernand Devos, Chris Stuyts (†), Noël Denys, Patrick Van Molle. Onder: Gilbert Boey, Jacques Malfait, Fernand Moeyaert, Lucien Geryl, Jean-Pierre Boentges (†12 april 2024), x Dewilde, Albert Tas, x Vanlerberghe, x Warmoes, Hubert Derdeyn, Vincent Wtterwulghe (Met dank aan Annick Blomme die me de foto bezorgde.)
[Kan iemand me nog ontbrekende namen laten kennen? Mochten sommige namen fout zijn of fout geschreven, wil me dat dan ook meedelen. ] 


ER ZIJN MENSEN die je levenslang blijft zien, je kent ze van de kleuterklas en je komt ze ook nu nog regelmatig tegen. Anderen zie je dan weer nooit meer, ze ontsnappen ze uit het kader waarin jouw leven zich beweegt en ze keren er nooit meer in terug. 
Patrick Van Molle is van de laatste soort, nooit meer gezien, nooit nog gehoord. 
We liepen samen school. Hij was steevast de primus van de klas en torende met zijn percentages hoog boven iedereen uit. Vandaag zou men hem hoogbegaafd noemen, toen bestond daar geen woord voor. Er was wel meer waardoor Patrick zich van ons onderscheidde. In het spel wilden wij allemaal bandiet zijn. Slechts één gaf zich op als politieman: Patrick. In een ander spel — dat eigenlijk hetzelfde was — waren wij de smokkelaars en was alleen Patrick douanier. Wanneer het erop aan kwam uit de gevangenis te ontsnappen nam Patrick graag de rol van cipier op zich… En hij droeg een Tiroler broek, een LederhosePatrick was, zo vonden wij, een beetje anders. Werd hij erom gepest? Dat denk ik niet. Hij werd door ons gedoogd en hij gedoogde ons. 
Na zijn middelbare studies trok Patrick naar de universiteit. Zo waren er wel meer, maar die kwamen niet in de Université Catholique de Louvain terecht, om daar romaanse talen te studeren, zoals Patrick. Daarna hoorden we nauwelijks nog iets. Hij zou professor zijn en ergens een romaanse taal doceren. Hij zou kort getrouwd geweest zijn. Altijd in de voorwaardelijke wijs.
Ik googel zijn naam. Het is niet dat ik in Patrick een facebookman vermoed, maar zo’n bolleboos moet toch sporen op het internet achterlaten. Helaas! Geen adres, geen foto. Ik vind de titel van een thesis die wellicht de zijne is: 'Les auxiliaires italiens du passif: problèmes de méthode et résultats concrets: mémoire présenté en vue de l'obtention du grade de licencié en philologie romane / Patrick VAN MOLLE. - 1971'. Diep in het net vind ik nog twee publicaties, waar een Patrick Van Molle als medeauteur voor tekent. ‘Problèmes linguistiques des enfants de travailleurs migrants’ en ‘Conversazione in Sicilia’. Voor zover die studies zich laten inkijken vind ik er maar weinig in dat aan mijn ouwe klasgenoot toegeschreven wordt. Pover resultaat. Bovendien dateren die studies van 1977. Heeft hij afgehaakt? Is hij uit het universitaire kader gestapt om in Sicilië geiten te hoeden? Is het ergens misgegaan? Is hij overleden?

P.S.: In 2017 kon ik de zoektocht naar Patrick Van Molle afronden: klik hier.

[Deze post dateert van 2012. In 2024 redigeer ik hem opnieuw, ten behoeve van de FB-groep Bredene Retro.]

donderdag 14 juni 2012

Bredenaar van de week

WELLICHT KENT U dat eerbewijs niet, maar zelf ben ik al twee keer Bredenaar van de week geweest. 
De eerste keer is alweer bijna twintig jaar geleden. Ik was pas weer in Bredene komen wonen, in het landelijke deel ervan, het dorp, om daar de rest van mijn leven in peis & vree en vooral in ledigheid door te brengen.
Die peis & vree vielen nogal tegen, het huisje lag vlak onder de klokken waarmee de gelovigen ter kerke geroepen worden. U zult dat wellicht niet erg vinden, maar dat komt doordat u zelf niet onder die kerktoren woont. Het viel zelfs twee keer tegen omdat m’n landhuisje vlak tegenover de parochiezaal lag waar regelmatig danspartijen plaatsgrepen, waarbij zatte nonkels zich overdadig aan schlagers te buiten gingen. Erger nog, het viel drie keer tegen, want op zondagmiddag kwam er in die zaal een poporkestje repeteren.
Terwijl ik al dat lawaai probeerde gewoon te worden, kwam de plaatselijke oppositiepartij — alhier terecht kaloten genoemd — in het geweer tegen een beslissing van het schepencollege om in de dorpskern een jeugdhuis te vestigen. Volgens hen zou dat burengerucht opleveren. En dus publiceerde ik een lezersbrief waarin ik hun vroeg tegelijk iets te ondernemen tegen het overdadige klokkengelui, het verhuren van de parochiezaal aan even luidruchtige als kansloze orkestjes en tegen nachtelijke uitspattingen in dezelfde zaal.
Onverwachts kwam ik daarmee middenin de gemeentepolitiek te staan.
De kaloten maken blijkbaar onderscheid tussen twee soorten lawaai, klerikaal en seculier. Wie seculier lawaai aanklaagt getuigt van burgerzin, wie over klerikaal lawaai klaagt getuigt van onverdraagzaamheid.  Het schepencollege, dat in Bredene uit sossen bestaat, vond in mijn lezersbrief dan weer een argument om de jeugdhuisplannen onverkort uit te voeren.
Mijn brief had drie gevolgen. Eén: aan het klerikaal lawaai, dat onverminderd bleef doorgaan, werd nu ook het seculier lawaai van een jeugdhuis toegevoegd. Twee: mij werd de titel Bredenaar van de week toegekend. En drie: ik ben inmiddels verhuisd.
Verleden jaar mocht ik me voor de tweede keer Bredenaar van de week noemen. Nu kreeg ik de titel omwille van het opstarten van deze blog. Zei de burgemeester: ‘Op die manier zet je onze gemeente op een erg positieve manier in de kijker.’ En met dit stukje hoop ik daar nog een ferme schep bovenop te doen.

vrijdag 8 juni 2012

Het leven zoals het is in Klein Charleroi

Papy Blues
Ik woon in Klein Charleroi. Andere mensen spreken over Brusselstraat & omgeving, maar in de besloten kring van mijn huis spreek ik van Klein Charleroi. 
Wellicht heb ik die naam bedacht toen er onder mijn venster een gevecht uitbrak tussen een groep Franstalige toeristen en een familie van kleine zelfstandigen die ik misschien wel verkeerdelijk Pakistani noem. Het was een hevig gevecht, vooral gevoerd door vrouwen. Beide families deden beroep op mijn burgerzin om hun verhaal te staven. Ik sloot wijselijk mijn raam en sindsdien noem ik dit stukje grondgebied liefkozend Klein Charleroi. (Kort na dat gevecht krijg ik van de politie een formulier in de bus waarin naar mijn veiligheidsgevoel gepolst wordt. Ik heb het bij ’t oud papier gekeild. Klein Charleroi is immers een buurt waar het prettig toeven is, althans voor wie niet per se tot de middenklasse gerekend wil worden.)
In de buurt woont er een sympathieke drugsdealer. Die mens doet dat om evidente redenen in stilte, maar het valt toch op, want er rijden nogal wat chique wagens tot voor zijn deur. Mooie, jonge, langharige blondines staan aan de overkant omhoog te kijken om te zien of de dealer aanspreekbaar is. Overlast geeft dat zeker, maar dan toch van het soort dat aangenaam is om naar te kijken. Het appartement van de dealer heet alhier De WinkelAndere winkels zijn er niet. Er is wel een drukke kapperszaak. Ook ik laat me daar knippen.
Om de hoek woont een mens die er eigenlijk twee is. Roept de ene: Waar is dat feestje? Antwoordt de andere: Hier is dat feestje! Toevallige voorbijgangers kijken op, ontwijken de zonderling, maar slagen er niet in hem te negeren. Wij, klein-carolorégiens, doen dat niet. Er is werk aan die mens, zoals aan ons allemaal, maar voor de rest doet hij niemand kwaad. Leven en laten leven, zo zijn wij. 
Veel bewoners van Klein Charleroi hebben boodschappenkarretjes die ze in de Lidl volproppen met bierblikken. Die mensen zijn getekend door het leven en ze bewegen daar ook naar. Etalagebenen. 
Veel gepensioneerden. Rachel, dik in de tachtig, woont hier. Haar heb ik leren kennen toen ik bitter jong was en zij de uitbaatster van café-pension Tourist, ook wel Bij de Mechelaar genoemd. Ik ging er mijn vaders kippen leveren en kreeg van Rachel altijd een vriendelijk woord, wat op mijn ronde zeer uitzonderlijk was. Ik heb er haar onlangs aan herinnerd en sindsdien zijn we maatjes geworden, ze zwaait me toe wanneer ik aan ’t raam een verhaal zit te bedenken. 
Papy Blues woont hier met zijn kokette vriendin. Hij is onze bekendste wijkbewoner, want onlangs werd hij nog door de Nederlandse televisie uitgeroepen tot de beste straatzanger van de Benelux. 
In Klein Charleroi hebben we een groot hart. We voederen de meeuwen die op onze ramen kakken, we geven eten aan elkaars katten en we dragen zorg voor de nòg zwakkeren onder ons. Dat deden we bijvoorbeeld ook voor Pierre de plakker. Zwaar gehavend door overmatige alcoholconsumptie was hij nauwelijks nog mobiel te noemen. We hielpen hem zo goed we konden. De dealer bezorgde hem een gratis joint, een drinkebroer leverde een extra blik… Tegen beter weten in stak iemand een appel in zijn bus en zelf voorzag ik hem van De Zeewacht. Speedy nam hem met krukken en al mee op zijn (wellicht gestolen) bromfiets om hem naar de kroeg te voeren. Pierre is inmiddels overleden, net zoals die ouwe die uit ’t zicht van zijn echtgenote, vlak om de hoek, hier vlug een door de dokter verboden sigaretje kwam opsteken. Mannen!  
Flor Vandekerckhove

woensdag 6 juni 2012

Snijders lezen op de Puèg del Borion

A.L. Snijders
Ik zit naast de stoof, onder de lamp, drink koffie, lees een boek met zeer korte verhalen van A.L. Snijders en verkneukel me. Hij schrijft dat er niets mooiers bestaat dan lezen onder de lamp. Hij schrijft wel meer waarin ik me verkneukel. Over de dadaïstische schilder Picabia bijvoorbeeld: 
‘Picabia gaf journalisten geld als ze hem noemden in hun artikelen, de context deed er niet toe. Daarom verschenen er in Parijse kranten dikwijls verslagen van branden of opstootjes, waarin je lezen kon: Onder de toeschouwers bevond zich de heer Picabia.’ 
Het is nog waar ook, hoewel je daar bij Snijders niet al te zeker mag van zijn. Zo schrijft hij ook: 
‘Richard Appleby citeert in zijn boek Voyage and Painting een negentiende-eeuwse Engelse schilder die de Nijl opvoer tot de vierde cataract: “Wat ze zeggen over mijn schilderijen interesseert me niets, of de boot niet omslaat, daar gaat het om”.’  
Snijders schreef dat in een krantenstukje. In het boek dat de stukjes bundelt, wordt bij elke column ook een ‘brief aan de hoofdredacteur’ gevoegd en daarin deelt Snijders mee dat Richard Appleby niet bestaat, het boek Voyage and Painting evenmin en dat hij het woord cataract gebruikt omdat hij vindt dat het eens in de krant moet staan.
Snijders leert me een vers van Richard Minne kennen waarmee ik het alleen maar eens kan zijn:
‘veracht de burgerman, / doch ledig zijne kruiken.’ 
Hij schrijft over de vierkante meter van zijn bestaan. Hij hanteert een levensfilosofie die her en der nauw bij de mijne aanleunt. Hij is pro ‘nutteloze’ dingen, zoals het reciteren uit Het huwelijk van Willem Elsschot, wat ik ook graag doe. Hij idealiseert het heremietleven en zegt alleen maar van mensen te houden wanneer ze in een hol wonen waar ze niet uitkomen. Voor de rest probeer ik, eveneens à la Snijders, de werkelijkheid op een scheve manier trouw te blijven. 
Het is valavond en de Franse buren eten samen aan een lange tafel die op straat staat. Les copains d’abord. Lampions en vleermuizen. Du pain, du vin, du Boursin. Veel tralala en ook paddenstoelen die cèpes heten. Zelf blijf ik in mijn hol zitten en kom er niet uit. Snijders zou dat ongetwijfeld appreciëren.

A.L. Snijders, Heimelijke vreugde 1, 2007 Uitgeverij Thomas Rap. ISBN 90 6005 7070.


vrijdag 1 juni 2012

Waarom ik geen beenhouwer geworden ben

Bredene, Duinenstraat 296. 
De winkel van mijn ouders.
Ze verkochten het huis in de jaren zeventig.
Tot onlangs was het een winkel (P&P).
Het huis is nu afgebroken..
LANG was vader niet naar school geweest en een stiel had hij evenmin. Als jongeman werkte hij bij een mazoutverdeler en toen die er de brui aan gaf, nam mijn vader zijn kleine tankwagen over. 
Moeder baatte dan weer een winkeltje uit. Eerst was dat in de Golfstraat, een winkeltje in de voorkamer, enkele bakken melk en water, eieren. Op den duur kon je er ook gevogelte & konijnen kopen. Dat komt doordat vader een oom had die poelier was, nonkel Miel, veelal roste Miel genoemd. Toen roste Miel ermee ophield, namen mijn ouders de zaak over en we verhuisden van de Golfstraat naar de Duinenstraat.
Poelier worden kan iedereen. Je hebt er geen diploma voor nodig, je moet alleen bereid zijn met bloedend en krijsend pluimvee om te gaan. Beenhouwer daarentegen, da’s een stiel die aangeleerd wordt, en ja, een beenhouwer verdient meer dan een poelier.
Je weet hoe het is met ouders, zij dromen van een betere toekomst voor hun kind. Dus wilde vader dat ik beenhouwer zou worden. Ik sprak hem niet tegen, ten eerste omdat mijn mening niet gevraagd werd, ten tweede omdat ik vond dat beenhouwer Fernand Minne een toffe pee was die in zijn winkel worsten draaide terwijl hij sigaretten rookte. U merkt het, ik spreek over lang verleden tijden.
Toen ik dertien jaar werd, moest de zaak getrancheerd worden. Bij een beenhouwer in de leer gaan was uitgesloten. Vader zei dat ik evengoed zijn winkel kon kuisen als die van Minne, moeder vond dan weer dat ik te goed leerde om de school links te laten liggen. Even werd eraan gedacht mij naar de slagersschool van Anderlecht te sturen, maar daar zou ik intern moeten worden en ja, hoeveel zou dat alweer niet kosten. De zaak bleef onbeslist.
In de winkel luisterde ik een gesprek af tussen mijn moeder en een klant. Dat deed ik wel meer, het was een goede manier om iets te weten te komen over al datgene waarover kinderen in het ongewisse gelaten werden. Zo kwam mij ter ore dat ik uiteindelijk toch geen beenhouwer zou worden, want, zei moeder, een col is vlugger gewassen dan een overall.
Voorwaar een uitspraak waarover ik moest nadenken, hij riep nogal wat vragen op. Het waren evenwel vragen die naast de kwestie zaten. En de kwestie was dat ik geen beenhouwer zou worden. Er zat voor mij niets anders op dan verder goed te leren.

donderdag 31 mei 2012

Over Marcel Seynaeve en Tuur Decabooter

— Marcel Seynaeve, vierde van rechts. Tuur Decabooter, derde van links. —


Op 26 mei 2012 overleed oud-wielrenner Tuur Decabooter. Het bericht werkte als een teletijdmachine die me een halve eeuw terug in de tijd smeet. Als ik uit die machine stapte stond mijn vader achter me en ik stond op het dranghekken toe te kijken wie de sprint zou winnen. 

MIJN HELD WAS Marcel Seynaeve, beroepsrenner uit Bredene, die bij Groene Leeuw reed, ploeg van Albert De Kimpe. Daar reed ook Tuur Decabooter bij. Marcel was niet zo’n supergroot wielrenner, hij werd vooral gewaardeerd als het hulpje van kopman Frans De Mulder. Die Frans was een ronderenner en zo kwam het dat ook Marcel deelnam aan enkele grote rondes, Spanje, Frankrijk.
Ik herinner me een deelname van Marcel aan de Ronde van Frankrijk. Die was roemloos. Al bij de eerste bergetappe keerde Marcel weer naar huis. Ik zeg het onder voorbehoud, en dat geldt ook voor alles wat volgt, ik spreek over lang vervlogen dagen. Het dichtste bij de roem kwam Seynaeve toen hij in 1961 de vierde rit in de Ronde van Spanje won en daarmee even het puntenklassement mocht aanvoeren. Ik herinner me dat ik als twaalfjarige dagelijks de resultaten uit de krant sneed om de evolutie van mijn held te volgen. Enkele dagen later gaf ik het op, onze Marcel was weer weggezakt naar de onbetekenende plaats waar waterdragers thuishoren.
Mijn maat Ivan Steen, later Ivan Gaze genoemd omdat hij om den brode gasflessen aan de man bracht, was kind aan huis bij de schoonfamilie van Marcel. Die baatte in onze wijk een kruidenierszaak uit, 't Ankertje. Via Ivan kreeg ik een petje van Groene Leeuw, geel en groen, waardoor ik mij als fan kon manifesteren. Ivan was ook een belangrijke informatiebron. Van hem vernam ik dat Marcel uit de kop van dat klassement verdwenen was doordat ploegleider De Kimpe per se wilde dat Decabooter die trui mee naar huis zou nemen. Van Ivan kwam ik nog meer te weten. Bijvoorbeeld dat er bij Groene Leeuw twee informele kampen waren. Het ene rond Tuur, het andere rond Frans De Mulder. Ik vond toen dat dit veel verklaarde, al zou ik vandaag niet meer weten wat.
Wat herinner ik me verder nog over Tuur Decabooter? Ik vertoef op de Visserskaai waar de koers eindigt. Ro-da-nia. Ik ben elf. Mijn vader heeft me meegenomen. Ro-da-nia. Hij staat achter me en ik sta op het dranghekken. Ro-da-nia. Een sprintende Decabooter. Een geweldenaar is het, met een gigantisch bovenlijf en met nog indrukwekkender benen; een stier die de eindmeet aanvalt. El toro wint!
Meer over Marcel Seynaeve en diens palmares vind je hier
[Dit stukje dateert van 2012. In 2024 redigeer ik het opnieuw, ten behoeve van de FB-groep Bredene Retro.]


vrijdag 25 mei 2012

Plaats voor velo's

Er waren er twee die 'plaats voor velo's' aanboden: het erf van boer Lagast, waar Martha over de fietsen waakte en de 'garre' van mijn ouders, waar ik bij de toegang geposteerd werd. Filip Defever (rechts), zoon van Martha, koestert nog altijd het wervende bordje van zijn moeder.

In mei 2023 vernam ik het overlijden van Filip Defever (°9 september 1962), zoon van Maurice en Martha Lagast. Filip overleed op 17 mei 2023 in AZ Damiaan, waar hij al een week verbleef. Hij onderging al een jaar kankerbehandelingen in UZ Gent. 
Filip was ongetwijfeld de slimste mens die ik persoonlijk gekend heb. Hij had een doctoraat in de wiskunde (UGent) en mocht zich ook doctor in de fysica (Leuven) noemen. Ik herinner me hem als een loner die biografieën van wiskundige genieën las, en daar smakelijk over kon vertellen. Hij delfde ook graag in het familieverleden. We hadden regelmatig een goed gesprek aan het hek van het huis, eertijds hofstee, dat hij van zijn ouders erfde, waarbij we herinneringen ophaalden. Die gesprekken vonden al eens hun weg naar deze blog, zoals hier hier⇲ en daar, en dus ook in Plaats voor velo's. Bovenstaande foto wordt nu onverwachts een in memoriam. 

WAS HET 50 of 60 ? We woonden in de Duinenstraat van Bredene, verbindingsweg tussen het hinterland en 't Noordzeestrand. De straat was druk, niet in het minst tijdens de zomervakantie, wanneer honderden dagjesmensen naar de kust afzakten, veelal per fiets.
Tussen mijn ouderlijk huis en dat van de buren lag een braak stuk grond. Aan de poort hing een bordje waarop Plaats voor velo’s stond. Elke zondagmiddag werd naast dat bord een stoeltje gezet en op die stoel zat ik.
Kort na de noen kwamen ze toegestroomd. Ze kwamen van heinde en ze kwamen van ver; van Oudenburg en Westkerke, Ichtegem en Eernegem, van het Sas en van het Dorp; vaders met zoon op de buis, moeders met dochter op de bagagedrager, bromfietsers die zwoeren bij Superia, jongemannen met brillantine in 't haar, mannen die Wervik rookten en vrouwen met een foulard die hun permanent tegen ’t zand moest beschermen. A rato van vijf frank konden ze hun fiets bij ons stallen. Op zonnige topdagen werden soms meer dan honderd fietsen aan mijn hoede overgelaten.
Er was concurrentie. In diezelfde straat, vijftig meter voor ons huis, stond de woning annex erf van boer Jerome Lagast. Ik herinner me dat daar jaarlijks graan gedorst werd. Voor de rest gebeurde er op dat erf niet veel. Dus was ook daar plaats voor velo’s. Daar werden de zaken geregeld door Martha, leeftijdgenote van mijn moeder, dochter van de oude Jerome. Martha heeft dat lang volgehouden. De grond naast mijn ouderlijke woning was al lang bebouwd, zelf was ik al een man op zijn retour, boer Jerome was lang dood & begraven, maar Martha bleef pal naast haar bordje Plaats voor velo’s staan. 
Jaarlijks verminderde het aantal fietsen dat op dat erf geparkeerd werd. Kwam dat doordat het fietsslot intussen uitgevonden was? De tijd had inderdaad niet stilgestaan, al was dat aan de schort van Martha niet te zien. Het merk Superia bestond niet meer. De mensen uit de polderdorpen namen nu het vliegtuig naar Benidorm. En het zal ook aan het toenemende autobezit gelegen hebben. Het kon hoe dan ook niet blijven duren. Toen ik na veel omzwervingen weer in Bredene kwam wonen, zag ik haar nog altijd naast het bordje staan, waarop nu evenwel geschreven stond: Plaats voor auto’s.

[In DLVuurtorenwachter dateert deze post van 2012. De foto bovenaan het stuk is recenter, in 2023 maakte ik er een in memoriam van, in 2024 presenteer ik het stuk aan de FB-groep Bredene Retro.]

donderdag 17 mei 2012

Myriam

Het graf van Myriam op het oud kerkhof van Bredene Dorp. Het graf bestaat niet meer.


OOIT heb ik een zusje gehad. Niet lang, het kind was prematuur geboren en heeft maar enkele maanden geleefd. Myriam heeft haar korte leven in een couveuse doorgebracht, ze heeft de materniteit nooit levend verlaten.
Wellicht omdat kinderen ziekteverspreiders zijn, heb ik haar in die couveuse nooit mogen zien. Wanneer mijn ouders bij haar op bezoek gingen, moest ik beneden aan de receptie blijven wachten of ik bleef buiten spelen, op de Soldatenberg. Een welwillende non heeft Myriam eens aan het venster omhooggehouden en zo komt het dat ik mijn premature zusje toch een keer gezien heb. Ik stond buiten op de Soldatenberg en de couveuse stond op de hoogste verdieping van de kliniek
De volgende keer dat ik haar zag, lag ze opgebaard. Ze hield een sliert gevlochten bloemen in haar dode minihandjes, wellicht witte lelies. Misschien komt het daardoor dat ik het tot vandaag nog altijd niet graag met bloemen zeg.
Myriam mag kort geleefd hebben, ze is voor mij belangrijk geweest. Door haar heb ik bijvoorbeeld geleerd dat er taboes bestaan. De zwangerschap van mijn mama was zo’n taboe. Dat mama zwanger was, hoorden kinderen in die tijd blijkbaar niet te weten. En mijn vader beantwoordde sowieso al geen vragen, hij zei alleen maar gauw gauw! Ik was zeven. Opeens was mama weg. Er werd een kamer in gereedheid gebracht. Daar kwam naast het kinderbedje ook een ouderlijk bed, zodat mijn ouders bij het minste konden ingrijpen.  
Omdat papa niet goed wist hoe hij mij onledig moest houden, kreeg mijn nicht opdracht met me te komen spelen. Dat deden we trampolinegewijs op dat ouderlijke bed, waarbij dat nichtje telkens schalks naar mijn piemeltje greep. Dat was fun en we krijsten het uit. Zelf durfde ik niet naar haar kutje te tasten, wetend dat zoiets mij ingegeven werd door de duivel die me vanaf mijn linkerschouder vuile manieren aan ’t influisteren was. Dat wist ik doordat er op mijn rechterschouder een engel zat, van het type engelbewaarder, die me erop wees dat kutjes grijpen not done was. Bijna was die tweestrijd in het voordeel van de duivel beslecht toen mijn vader onverwachts, kwaad omwille van het door ons geproduceerde lawaai, de deur bruusk openstak en ons luid gauw gauw! toesnauwde, waarna mijn nicht verschrikt op de vlucht sloeg om thuis onder tantes rokken te schuilen.
Voor het eerst in mijn leven stelde ik me een existentiële vraag: What the fuck doet al dat engelengewicht op mijn prille, frêle schouders? Aan de geboorte van Myriam heb ik als ’t ware mijn eerste geloofscrisis overgehouden. Tegelijk nam ik me voor nooit ofte nimmer nog zo’n kans voorbij te laten gaan. Het leidde me naar een libertair liefdesleven dat me veel parten gespeeld heeft.
Niet lang daarna zaten mijn makker Gilbert Huysmans en ikzelf op straat tegen een muurtje naar onze zwarte knieën te kijken. Opeens voelde ik, met een intensiteit die me in paniek bracht, dat ik er dringend vandoor moest. Ik voorvoelde echt dat er iets ernstigs gebeurd was. Ik liet de verbouwereerde Gilbert achter en liep als de weerlicht naar huis. Daar stond de pastoor. Hij had mijn ouders zojuist de nare mare gebracht, mijn zusje was overleden.
[Myriam leefde van 10 november 1956 tot 5 maart 1957.]