Albert Camus, Victor Serge, George Orwell… Het zijn stuk voor stuk grote
auteurs, hun oeuvre getuigt van een ernstige maatschappelijke betrokkenheid, ze
bewegen zich links in het politieke spectrum… En de heftige aanvallen die ze
te verduren krijgen, komen zowel van rechts als van links. Ik blijk bijzonder geïnteresseerd te
zijn in dat soort volk, zo valt het mezelf ineens op, want die drie hebben al menig
spoor in mijn blog achtergelaten.
George Orwell (1903-1950) komt als Eric Blair ter wereld. Vader is koloniaal ambtenaar. Het gezin bevindt zich daarmee ergens in ‘t midden van de
maatschappelijke ladder, hoog genoeg om de zoon voor zijn middelbare studies naar
Eton College te sturen, te laag om
daar ook nog eens universitaire studies op te laten volgen. George Orwell
omschrijft zijn afkomst later ironisch als lower-upper-middle
class. Bij de Britten kan dat zelfs iets betekenen.
De jonge Eric probeert eerst nog vaders spoor te volgen, maar hij houdt
het niet vol tussen de expats. Hij deelt zijn verbouwereerde ouders mee dat hij
schrijver wordt. En wat voor schrijver! ‘Ik
vond dat ik moest ontsnappen, niet alleen aan het imperialisme maar aan iedere
vorm van overheersing van de ene mens over de andere. Ik wilde afdalen, me
rechtstreeks onder de onderdrukten begeven, om een van hen te zijn en aan hun
kant te staan tegen de tirannen.’
Dat doet hij niet als revolutionair en nog minder als missionaris, hij
doet het als auteur en journalist. Zijn engagement gaat hand in hand met zijn
schrijverschap. ‘Hoe kun je anders over
de armen schrijven? Daarvoor moet je zelf arm worden, ook als het maar
tijdelijk is.’ Het is een methode die Jack London hem met The People of the Abyss (1903)
voorgedaan heeft en die Günther Walraff later in een imposant oeuvre tot
ontwikkeling zou brengen.
Orwell schudt hard aan de boom. Een eerste project voert hem naar
Londen en Parijs, waar hij het lot van de zwervers deelt. Hij overleeft als bordenwasser,
slaapt in afschuwelijke opvangtehuizen… Down
and Out in Paris and London. Van de chique kostschool naar de onwelriekende
goot!
In 1936 schrijft Orwell een verslag over de armoede in het noorden van
Engeland. Daarvoor gaat hij tussen de mijnwerkers leven. Hij houdt daar het
boek The Road to Wigan Pier aan over,
en wellicht ook de TBC waaraan hij uiteindelijk zal sterven.
In het tweede deel van dat boek legt hij uit waarom het socialisme een kwestie van ‘common
decency’ is. Dat burgermansfatsoen is overigens een constante in Orwells
denken.
Als activist vindt Orwell onderdak in de Independant Labour Party (ILP), een partij die links van de grote Labour Party staat. In Spanje heeft die
ILP een zusterpartij die POUM heet en in 1936 betrokken geraakt bij de Spaanse
burgeroorlog. Zo’n vijfentwintig leden van de ILP trekken naar Spanje om de
POUM terzijde te staan. Een van hen is Orwell. Weer
koppelt hij een verregaand sociaal engagement aan zijn schrijverschap. In Homage to Catalonia zegt hij het zo: ‘Als je me gevraagd zou hebben waarom ik me
had aangemeld bij de militie, zou ik gezegd hebben: “Om tegen het fascisme te
vechten”, en als je me gevraagd had waarvóór ik vocht, zou ik gezegd hebben:
“Eenvoudig burgerlijk fatsoen”.‘ Common decency!
Tot zijn verrassing moet hij daar niet alleen tegen de fascisten vechten,
maar ook tegen de communistische partij die nochtans, net als de POUM en de
anarchisten, tegen de fascisten strijdt. In mei 1937 probeert de Spaanse
regering immers, daarin aangestuurd door de communisten, de controle over
Catalonië af te nemen van de revolutionaire milities die er hun eigen weg gaan.
Het is een keerpunt: regering en milities komen nu tegenover elkaar te staan. Orwell
is in die dagen niet aan het front, maar met verlof in Barcelona. Op 3 mei wordt hij al wandelend in de stad opgeschrikt door
een vuurgevecht. De anarchisten die de telefooncentrale bezetten worden door de
regeringspolitie beschoten. Het POUM-kantoor wordt evenees door de gendarmes
belaagd en voor hij er erg in heeft, is Orwell zelf in de strijd verwikkeld.
Daar leert hij het stalinisme kennen: ‘Direct na de May Events hadden de communisten de aanval op de POUM
geopend door bekend te maken dat er documenten bestonden waaruit bleek dat deze
“Spaanse trotskisten” samenwerkten met Franco, Catalaanse fascisten en zelfs
Gestapo-agenten. De regering in Valencia trapte erin en stuurde NKVD-agenten
naar Barcelona. Die bliezen het verhaal op tot nog grotere proporties: er was
een heus spionagenetwerk waar de POUM een onderdeel van was. Het spel werd
overtuigend gespeeld, met vervalste documenten en dito getuigenissen. (…) Eerst
werd de partijkrant van de POUM onder censuur geplaatst. Op 15 juni werd
POUM-leider Andrès Nin gearresteerd en daags erna werd de partij tot illegale
organisatie verklaard. Talloze leden en sympathisanten van de POUM werden
gearresteerd en opgesloten (…)’
Die gebeurtenissen zouden hem de rest van zijn leven
achtervolgen. De aard van het
stalinisme was voor hem duidelijk geworden: ‘Het is een echt terreurregime, fascisme opgelegd onder de pretentie van
verzet tegen het fascisme, mensen die letterlijk met honderden tegelijk in de
gevangenis worden gesmeten en daar maanden zonder proces worden vastgehouden,
kranten worden onderdrukt enz. enz.’
Die afkeer levert grote boeken op: Animal Farm en 1984.
Orwells vrees voor het stalinisme is trouwens erg persoonlijk. Nadat hij het land
al verlaten heeft wordt er nog, in 1938, in Spanje een politiek proces tegen
hem gevoerd. De aanklacht heeft het over Orwell als zijnde een ‘rabiate trotskist’, een kwalificatie die in
die dagen een einde aan je leven kan maken. Orwell vreest inderdaad dat Moskou
een dossier over hem aangelegd heeft en dat hij kan vermoord worden.
Die vrees verklaart ook wel ‘s mans latere politieke
ontwikkelingen die toch wel merkwaardig genoemd mogen worden. Hij schuift op
naar rechts en wordt een heuse patriot die het Verenigd Koninkrijk wil
beschermen tegen het rode gevaar.
In 2003 duikt een notitieboekje op waarin Orwell 135 namen
genoteerd heeft van personaliteiten, veelal schrijvers, waarvan hij vermoedt
dat ze naar het communisme neigen. Hij heeft de lijst, kort voor zijn dood, opgesteld
om een vriendin te plezieren die voor de IRD werkt, de Information Research Department, een Britse propagandadienst die de
binnenlandse invloed van het communisme in kaart brengt. Hij speelt haar achtendertig
namen door: ‘(…) journalisten en
schrijvers die naar mijn mening cryptocommunisten en fellowtravellers zijn of
daarnaar neigen & die als propagandisten niet zouden moeten worden
vertrouwd.’
Over die lijst is uiteraard nogal wat te doen geweest. Stalinisten
zien er ongetwijfeld de bevestiging in dat Orwell nooit te vertrouwen geweest is. Hebben ze niet altijd geweten dat hij een 'rabiate trotskist' is? (Onverklaarbaar is dan wel waarom de naam van Isaak Deutcher — een trotskist! — op de lijst voorkomt.)
Voor anderen is de lijst het ultieme bewijs van Orwells lichtgelovigheid. Nog
anderen haasten zich om de impact van de lijst te minimaliseren. Daartoe behoort ook de vriendin aan wie Orwell die lijst gegeven heeft: ‘O, natuurlijk, iedereen denkt nu dat die
mensen bij het ochtendgloren zouden worden gefusilleerd. Maar het enige wat met
hen kon gebeuren, was dat ze niet zouden gevraagd worden te schrijven door de
IRD.’
Wat moet ik daar nu van denken? De vraag kan vervangen worden
door een andere. Zou ikzelf zo’n lijst met namen doorgespeeld hebben? Godver neen! Zo’n lijst (of een
andere) doorspelen aan een staatsdienst? Neen. Het (trotskistisch!) politieke engagement dat een groot deel van mijn leven gevuld heeft, behoedt me er ten eeuwigen dage voor om zo'n stap te zetten. (°°)
* Marco Daane, Het spoor van Orwell. 2011. Uitg.
Atlas A’dam/A’pen. 24,95 €. 351 ps.
°° De kwestie van Orwells socialisme en zijn samenwerking met de IRD wordt uitvoerig behandeld in het interessante essay George Ofwell en de IRD↗︎.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten