Een kwarteeuw geleden was Toulze al zichtbaar oud. Daarjuist, op weg
naar de bieb van Vabre, waar er een internetverbinding is, heb ik hem
weergezien. Nu is hij uiteraard nóg ouder — 84 — maar dat is aan hem niet te zien. Toulze temporiseert. In de discipline van het ouder worden heeft hij gaandeweg de techniek van de surplace onder de knie gekregen.
De spiegel leert me dat ik hem jaar na jaar aan ’t bijbenen ben.
‘Ha monsieur Toulze’, zeg ik, ‘hoe gaat ‘t ermee?’
‘Oud’,
zegt hij. Het is een antwoord dat hij me elk jaar geeft en dat ik met het toenemen der jaren beter leer te
begrijpen. Waardoor we nu bijna als gelijken kouten over benen die niet meewillen,
zicht dat langzaam achteruitgaat, de nazomer die weer eens meezit, geheugen dat
een steek laat vallen, krakende scharnieren en oren die vol watten zitten.
‘Ah, wat wil je’, zegt hij samenvattend, ‘je kunt
niet tegelijk zijn en geweest zijn.’
Daar valt zoveel over te zeggen dat er geen beginnen aan is. Ik hervat
mijn tocht. Onderweg denk ik aan Toulzes woorden waarover ik, samen met Heraclites
en Hegel, zo mijn twijfels heb,
Beneden, in de bibliotheek, wil ik een stukje over Boris Pilnjak posten,
waarover ik boven op de berg iets aan ’t lezen ben, maar dat schuif ik voor me
uit. Ik schrijf liever iets over Toulze. Vervolgens schrap ik uit dat stuk alles
wat ik zelf bedacht heb over zijn en geweest zijn, over werken en pensioen, over
een verleden dat ik van me af wil schudden en dat me blijft achtervolgen, zodat
ik uiteindelijk alleen maar Toulze overhoud.
In de bieb zit ik met de laptop op schoot naar het resultaat te kijken.
Een kleuter komt me een boekje tonen. ‘Tracteur’,
zegt hij en hij toont me de kaft waarop een tractor staat. ‘Échelle’, zegt hij en hij wijst naar een ladder. Ik wil hem in retour iets
meegeven, iets in het genre dat Toulze me zopas gezegd heeft, iets wat onze leeftijden dichter bij elkaar brengt, maar ik kan niets bedenken. Ik zit nog teveel met één been in het
zijn en het andere in het geweest zijn. Ik moet eerst nog een
beetje ouder worden, en dat jongetje ook, en dan moeten we, elk op zijn tijd, leren om daar zo
lang mogelijk te surplacen.
De juf haalt de jongen bij me weg. (‘Monsieur
travaille!’) Ik overloop mijn berichten.
Flor Vandekerckhove
Geen opmerkingen:
Een reactie posten