De Oostendse Vistrap is een fenomeen, een ijkpunt, een icoon en nog wel een aantal dingen, een marktplaats bijvoorbeeld. Vissers verkopen er ook vandaag
nog hun waar aan particulieren. En ze doen dat al sinds mensenheugenis. De naam
verwijst naar de tijd dat de vissers hun vangst op die plek via een trap van het schip uit het
dok naar de kaai transporteren. Mensenheugenis is in dit geval dus 1877, want in dat jaar is de put diep genoeg uitgegraven die eerst Visserijdok zal heten en later Montgommerydok.
Vissers beschikken echter
al veel langer over het privilege om zelf hun vangsten te verhandelen. Dat
oeroude privilege wordt door de jonge Belgische staat bevestigd. Op 15 mei 1870
zegt een wet dat de visserij niet belemmerd mag worden door een verplichting om
de vangst in vismijnen te verkopen, door de verkoop aan huis of de leurhandel
te verbieden of door gelijk welke andere beperkende maatregel.
Toch komt er in Oostende een reglement dat het privilege inperkt. Wanneer
de nieuwe vissershaven in 1933 in gebruik genomen wordt, moet al wie van de
dokken gebruik maakt de vangst in de vismijn verkopen. De stad kan dat doen
omdat ze eigenaar is van de gebouwen en faciliteiten die ter beschikking van de
visserij gesteld worden.
— Met de bouw van het garnaalkot probeerde de stad
Oostende de verkoop
van garnalen te reglementeren.
De loods zou nooit gebruikt worden. De foto dateert van
midden de jaren dertig. —
|
De Oostendse Vistrap ontsnapt evenwel aan die stedelijke voorschriften.
De volkskundige auteur Jef Klausing (1918-2004) weet hoe dat komt: ‘Een meter breedte van de kaaimuur van het
Montgommerydok behoort toe aan het Ministerie dat het beheer over Bruggen &
Wegen voert. Daar geldt bijgevolg het stedelijk reglement niet.’ Mij lijkt dat
iets uit de trukendoos te zijn, maar die doos wordt in de visserij wel meer
bovengehaald, zo heb ik menig maal mogen ondervinden.
De stad heeft ook wel geprobeerd om ook daar de verkoop van garnalenvangsten te
reglementeren. In 1933 melden lokale kranten dat het stadsbestuur van plan is
om een loods te bouwen waarin de officiële verkoop van garnalen zal doorgaan. Die
komt er in 1934. Meteen ontstaat er discussie. De handelaars eisen een verkoop
per afslag, de vissers willen de
verkoop per opbod. Een poging tot verzoening mislukt en het ‘garnaalkot’ blijft
ongebruikt.
De vissers die hun waar aan de Vistrap verkopen heten in het Oostendse
dialect bootsjouwers. Het is een
term die stamt uit de zeilvisserij. Bij windstilte moeten ze hun motorloze
schuiten in de haven (of op het strand) trekken (sjouwen). Aan de Vistrap tref
je vandaag hun historische opvolgers aan en ze worden ook nog altijd zo
genoemd. Uiteraard trekken ze nu het zeegat in met schepen die gemotoriseerd
zijn, maar het zijn wel de kleinste vaartuigen van de vissersvloot; veelal jagen ze dicht tegen de kust op garnalen.
De plaats die de bootsjouwers in de vissersgemeenschap innemen is altijd al een beetje apart geweest. En neen, met veel zijn ze niet meer; de vergelijking tussen de twee onderstaande beelden spreekt boekdelen. Over de vele acties die ze destijds gevoerd hebben om hun bestaansrecht op te eisen heb ik hier↗︎ al geschreven, waardoor ik dit stukje toch nog kort kan houden.
De plaats die de bootsjouwers in de vissersgemeenschap innemen is altijd al een beetje apart geweest. En neen, met veel zijn ze niet meer; de vergelijking tussen de twee onderstaande beelden spreekt boekdelen. Over de vele acties die ze destijds gevoerd hebben om hun bestaansrecht op te eisen heb ik hier↗︎ al geschreven, waardoor ik dit stukje toch nog kort kan houden.
[Deze post dateert in DLVuurtorenwachter al van 2017. In 2022 redigeer ik hem opnieuw, ten behoeve van de FB-groep Oostende Retro.]
1 opmerking:
Een Duitse officier roept tijdens de oorlog op de vistrap: "Achtung!".
Vissersvrouw: "Moen'k ze bitje kuuschen menère?".
Een reactie posten