Het boek is nog in productie, maar ik kan wel al zeggen waarover het gaat. (En de kaft is er ook al.) |
Stel je twee buurlanden voor, het ene Proza, het andere Poëzie. De twee landen verschillen danig, maar in het grensgebied is ’t al eens onduidelijk in welk van de twee je je ophoudt. Dicht tegen deze grenskant heet het nog Proza, hoewel ‘t verdraaid goed op Poëzie lijkt; dicht tegen gene grenskant is ’t Poëzie, maar gedraagt het zich als Proza. In dit boekje beweeg ik me in dat niemandsland. Wat resulteert in honderd uitstapjes, vijftig langs deze grenskant, vijftig langs gene. Aan de lezer om te oordelen of/waar/wanneer ik de grens traverseer.
Aan de overkant bewerk ik een hofje met eigen kweek. Daar gedijt proza in de vorm van een vers, afgekort provovers (mv. provoverzen, de beoefenaar ervan: provoversaal.) Ik ijk dat provovers in vijf geboden. (1) inhoudelijk is het een klassiek verhaal: protagonist, conflict, uitkomst; (2) dat verhaal telt exact honderd woorden, titel niet inbegrepen, het is een drabble; (3) de titel van het provovers bestaat uit één woord, nooit een eigennaam; (4) leestekens ontbreken, alsook kapitalen (behalve als het een eigennaam betreft); (5) de lijnafbrekingen zijn dermate georganiseerd dat ze het lezen faciliteren. Heb ik het verkeerd voor als ik zie dat mijn kweek de grens soms overschrijdt en in Poëzie belandt?
Starten doe ik evenwel aan deze grenskant van ’t niemandsland. Hier gedijt poëzie in prozavorm. Hier herhaal ik wat Charles Baudelaire me lang geleden al heeft voorgedaan: Cinquante petits poèmes en prose⇲. Zowel voor Baudelaire als voor mij is het een experimentele tocht. Dit is wat Charles Simic⇲ over het genre zegt: ‘Een prozagedicht schrijven is een beetje als proberen een vlieg te vangen in een donkere kamer. De vlieg er is wellicht niet eens, de vlieg bevindt zich in je hoofd, toch blijf je struikelen en tegen dingen aanlopen in een dolle achtervolging. Het prozagedicht is een uitbarsting van taal na een botsing met een groot meubelstuk.’ Wat je daarvan moet denken, wordt misschien duidelijk in een quote van jazzmuzikant Fatz Waller: ‘Let’s walz the rumba.’ Dat is wat ik in de eerste vijftig stukjes van dat boekje doe, ’t zijn stuk voor stuk uitnodigingen om met mij in een donkere kamer de rumba te walsen. U komt toch ook!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten