— Peter Holvoet-Hanssen en Marnix Verleene — |
Sinds maart publiceer ik regelmatig een column in het regionale
weekblad De Zeewacht. Daarin vertel ik telkens iets over de Oostendse
vissersgemeenschap. Deze week draagt het stukje de titel Peter en de Alfaman. De openingszin luidt als volgt: ‘De Antwerpse dichter Peter Holvoet-Hanssen
heeft een roman geschreven die Zoutkrabber Expedities heet.’ En ik vervolg
enigszins schoolmeesterachtig, zoals het een ware volksopvoeder past: 'Laat me u vertellen
waarom zo’n mededeling in deze column terechtkomt.' Waarna ik — belofte maakt schuld — de daad bij het woord voeg: 'Het begint al bij de kaft.
Daarop zien we een kaai en het dok dat erachter ligt. Op die kaai: een ouwe
spoorwegbedding, enige balken en aan de rand tiert welig het onkruid. Helemaal
vooraan liggen oesterschelpen waarmee iemand een beeld gevormd heeft: hart met
anker; een icoon dat we al eerder gezien hebben… maar dan op de arm van menig
visser. We herkennen de plek: dit is de Baelskaai op de Oostendse Oosteroever.’
De foto op die kaft is van Jo Clauwaert. Ik ken die mens persoonlijk en ik kan u naar waarheid zeggen dat hij een ware vriend der vissers is. Zijn foto maakt ons dan ook duidelijk wat volgt: deze Zoutkrabber Expedities hebben het pad van de vissersgemeenschap gekruist, want
de Oosteroever, zo dient u te weten, is de stek van de Oostendse visserij. Daar bevindt zich de
vismijn, daar hangen netten aan de kaai, 't is daar dat het lied der branding ruist bij dacht en nacht, daar vind je vissers, lassers, lossers, dichters, drinkers en denkers, daar
vind je de laatste visserskroegen. En daar vind je ook Finbar, de antiheld uit het boek van Peter Holvoet-Hanssen: ‘Zoom in op de Belgische kustlijn. Daar ligt Oostende, de Koningin der
Badsteden. (…) Finbar had eerder al de badplaats van onderuit verkend, kroeg na
kroeg. Op een februariavond belandde hij aan de overkant van de vaargeul, in
café De Middenclub.’ Daar ontmoet die Finbar een visser die zich de Alfaman
laat noemen en waarin we moeiteloos schipper Marnix Verleene herkennen, een
visser-dichter die aan de Oosteroever wereldbekend is; hij houdt er, bij wijze
van spreken, kantoor.
In die column maak ik vervolgens onbeschaamd reclame voor dat boek. ‘U
moet dit boek kopen’, schrijf ik op dwingende wijze, ‘en
ik zal u zeggen waarom. Peter Holvoet-Hanssen toont ons, Oostendenaars, dat er
in de visserij zoveel meer te vinden is dan wij eruit gehaald hebben. Wat we er
te veel uit gehaald hebben is geld; wat we er te veel in laten liggen hebben is
verbeelding.’ Ohlala, straffe taal voorwaar, maar ik weet waarover ik spreek, want ik heb een
kwarteeuw lang Het Visserijblad uitgegeven, het tijdschrift van de
vissersgemeenschap.
Toen ik daar voor het eerst voet aan wal zette, viel het me meteen op:
het vissersleven is te belangrijk om het aan de reders over te laten. Misschien
herkent u daar mijn antikapitalistisch trekje in. Tot mijn grote genoegen constateer
ik dat ik daarin onveranderd gebleven ben, want dat is wat ik nu in die column zeg:
‘Wat ons nu nog van dat vissersleven rest,
is te belangrijk om het aan de kapitalisten van de Vlaamse Visveiling over te
laten.’ Veel is het trouwens niet wat ons rest, daarom besluit ik dat
stukje in De Zeewacht met een zin van Nikos Kazantzakis: Forward,
my lads, sail on, for Death’s breeze blows in a fair wind!
Flor Vandekerckhove
Peter Holvoet-Hanssen, Zoutkrabber Expedities. Uitg. Prometheus. 2014. 224 ps. 19,95 €.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten