Muilen
en prullaria
Krast
hij een wereld bij elkaar,
Waarin
vissers dood zijn als aristocraten,
Egmont,
Hoorn, te midden van soldaten,
Nonnen,
een geweer en een pastoor
Om
’t volk te weren,
Het
naar de sloppen in de Witte Nonnenstraat,
Het
Portje van Hourrah terug te laten keren.
Door
zijn winkelraam
Ziet
hij het vergaan ontstaan
Van
Claus, van Arno
En
de IJslandvaarders,
Terwijl
de storm luidruchtig
Guirlandes
en confetti,
Tips
voor paardenrennen en voor koopjes
Over
uitgewaaide kaaien jaagt
In
het Straatje zonder Einde.
(Altijd
een fopneus bij de hand)
Groet
hij Zweig en Roth die,
Gestrand
op een Grand Tour
Die
er toch geen was,
Luisteren
naar het kraken van de stad,
Onder
het beuken
Van
een stoet die
Nader
uit het oosten komt.
Terwijl
de dode rat Oostende viert,
Verlaat
het schip De Hoop de kaai.
Het
schuim verzwelgt de Vlaand’renstraat.
Permeke
houdt zijn boog al klaar
Waarmee
hij tierlantijnen schiet
Op
meisjes die
Hun
witte kousjes hebben aangedaan,
Niet
voor Spilliaert, maar
Om
naar ’t bal van Stephanie te gaan.
Ons
niet gezien.
Niemand
leert ons toten trekken,
Kijk,
de maskers komen van het strand,
Lucy
Loes speelt het harmonium
En
de waard zet al de roemers klaar.
Terwijl
wij als de wachtman waken
Onder
de spin boven zijn graf in ’t zand,
Neuriet
Cowboy Henk het avondlied.
2006 Flor Vandekerckhove
[Dit
gedicht verscheen eerder in een Oostende-special van het weekblad Knack.]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten