Leon Inghelbrecht en Flor Vandekerkhove, tijdens de zomer van 2011, beiden op bezoek in het zeemanstehuis Godtschalck. |
OP 7 FEBRUARI vond in Oostende de uitvaartplechtigheid
plaats van kustloods op rust Leon Inghelbrecht (°30.03.1925 – †31.01.2013),
sinds jaar en dag medewerker aan Het Visserijblad⇲.
Lezer van dat blad was ik lang voor ik ook maar kon vermoeden dat ik er de uitgever van zou worden. Bijgevolg kende ik de cursiefjes en verhalen
die Ingelbrecht al vanaf 1945 in dat tijdschrift schreef. In het weekblad waren zijn lyrische stukjes
een verademing. Ze waren nog iets anders. Ze leerden me dat de
visserij naast het economische aspect nog
een facet had, het was die imaginaire-poëtische dimensie waarvoor Leon Inghelbrecht tekende in zijn rubriek Van schepen, mensen en de zee.
In 1988 begon ikzelf dat tijdschrift uit te geven. Na ons eerste nummer
hadden we een persconferentie georganiseerd en het is daar dat ik Leon
Inghelbrecht voor het eerst mocht ontmoeten. Ja, hij wilde graag meewerken met
de nieuwe equipe.
Zo vernam ik meer over de taak die hij toen in de visserij
uitoefende (expert bij de coöperatieve verzekeringsmaatschappij Hulp in Nood),
over zijn ervaringen als loods (‘We
worden almaar meer onder stress gezet. Op mastodonten van schepen is de
bemanning tot het minimum herleid.’), over zijn eerste stappen in de
visserij (‘ik kreeg een kooi toegewezen
die vol touwwerk lag.’), zijn jaren in de koopvaardij (‘Het was 25 graden onder nul en we leden schipbreuk. Door de ijsvorming
op het schip dreigden we te vergaan.’) en over zijn leven in Congo waarvan
hij een gewogen balans wilde opmaken.
Leon werd een regelmatige bezoeker van het redactiekantoor op de
Oostendse Baelskaai. Hij onderscheidde zich van degenen die alleen maar over de visserij konden spreken. Hij was een belezen man. Hij
had veel over psychologie gelezen, kende het werk van tal van romanciers en denkers. Hij hield een notitieboekje bij om interessante citaten te sprokkelen. Hij tekende en schilderde en hij hield van filosofische
gesprekken.
Gaandeweg ontmoetten we elkaar niet alleen maar op de redactie. We vonden
elkaar ook achter de leestafels van de openbare bibliotheek. Of in een tearoom
waar ik hem stoorde bij het lezen van een boek (en omgekeerd). Hij betrok me
bij zijn schrijfwerk. Bij enkele
van zijn boeken mocht ik de flaptekst of een voorwoord schrijven. Hij bleef me
ook opzoeken toen ik later naar Bredene verhuisd was. Hij gaf me boeken uit
zijn collectie cadeau omdat hij wist dat ik ze zou koesteren en hij kocht zelfs
enkele keren een boek voor me omdat hij wist dat het me zou interesseren.
We begonnen vriendschappelijk met elkaar om te gaan. De gesprekken
werden intiemer en we durfden elkaar ook onze zwaktes te tonen. We gingen al
eens samen uit eten. We mochten dan twee erg verschillende mensen zijn, we deelden
wel een aantal waarden (het belang van reflectie, de waarde zowel als de last
van het alleen-zijn, een ironische kijk op het menselijke streven, het bewaken van
het onderscheid tussen sentimentaliteit en tederheid, het inzicht dat de
kwaliteit van de visserij door het kapitalisme benadeeld wordt…). Het grote
leeftijdsverschil belette niet dat we op den duur avonturen konden ophalen,
‘jongensverhalen’ die we onderweg meemaakten en die zo typisch zijn voor de
mannelijke camaraderie, ja inderdaad tot op hoge leeftijd.
Het is bekend dat een zeeman de overstap van schip naar wal niet
al te best verteert. Dat was ook het geval bij Inghelbrecht. Leon had het niet
gemakkelijk om het actieve leven op zee in te ruilen voor het pensioen. Hij moest strategieën bedenken om het aan de wal uit te houden. Daar
hoorde een engagement bij in het gemeenschapsleven (o.m. in het zeemanstehuis
Godtschalck). Daar hoorde ook het stukje grond bij dat hij tot enkele jaren
geleden ging bewerken en dat vooral een alibi was om bij zichzelf tot rust te kunnen
komen. En daar hoorde vooral een fiets bij die hij tot kort voor zijn dood nog
gebruikte. ‘Flor’, zei hij, ‘de fiets is de mooiste uitvinding die ooit
bedacht werd.’ ‘Ja,’ protesteerde ik, ‘vooral in de zomer.’ ‘Neen,’ antwoordde hij vervolgens, ‘Altijd!’ Toen begreep ik het. Een fiets, dat is de wind voelen, dat is ‘in het weer bewegen’. Hier sprak een zeeman die door zijn
pensioen uit het weer weggehaald was. De fiets bracht hem er weer in. Dat is
ook hoe ik me Inghelbrecht zal herinneren: als een zeeman op zijn fiets!
Toen ik Leon in 1988 leerde kennen was hij 63, leeftijd die ikzelf net
achter me gelaten heb. Ik kom nu terecht in de jaren die hij me voorgeleefd
heeft. Dat ik die jaren niet onvoorbereid betreed heb ik echt aan hem te
danken. Hij heeft me geleerd hoe ik die jaren het beste kan doorkomen: ‘Doe die auto weg en ga fietsen!’ Dat is ook wat ik gedaan heb. Het blijkt een goede raad geweest te zijn. Merci Leon.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten