Haar
echtgenoot zal dat nooit goedvinden, zegt ze, maar ze weet ook niet hoe ze
anders in dat stormweer thuis kan geraken. Ze rijdt mee met Jonas in zijn deux chevaux.
Rukwinden schudden het autootje hevig door elkaar. De vrouw weegt honderdvijftig, Jonas nauwelijks de helft. Om onderweg niet op haar te vallen heeft hij zich stevig vastgegespt. Zo ment hij moeizaam zijn twee paarden door de nachtelijke straten van Den Bosch, naar haar woning, waar ze wellicht opgewacht wordt door een echtgenoot die dat nooit zal goedvinden.
Rukwinden schudden het autootje hevig door elkaar. De vrouw weegt honderdvijftig, Jonas nauwelijks de helft. Om onderweg niet op haar te vallen heeft hij zich stevig vastgegespt. Zo ment hij moeizaam zijn twee paarden door de nachtelijke straten van Den Bosch, naar haar woning, waar ze wellicht opgewacht wordt door een echtgenoot die dat nooit zal goedvinden.
In een
achterbuurt laat ze Jonas stoppen. Ze zegt dat ze daar woont en nodigt hem uit
om binnen nog een koffie te drinken. Daar voegt ze wel aan toe dat haar
echtgenoot dat nooit zal goedvinden.
De storm neemt in kracht nog toe. Hij moet nu echt naar huis. Jonas zegt haar dat, maar
hij zegt ook dat hij wel zin heeft in die koffie. Terwijl hij zich stevig aan
haar vastklampt om niet door winden weggerukt te worden, steken ze de straat
over.
In de achterkeuken
zit Jonas aan tafel, tegenover de dikke vrouw. Ze drinken koffie. Buiten giert
de wind en hij giert ook een beetje binnen. Ze spreken op gedempte toon, om de kwaaie
echtgenoot niet te wekken.
Dat lukt
niet meer als ze samen op gedempte toon een drinklied aanheffen. Het kraken van
het echtelijke bed vervoegt het kraken van het huis. Bij het gedonder van het
onweer voegt zich het gedonder van de zware stappen waarmee de echtgenoot de
trap afdaalt.
Jonas merkt
de paniek op in de ogen van de dikke vrouw. In een reflex van zelfbehoud kruipt
hij onder de keukentafel. Het gieren van de echtelieden vervoegt
het gieren van de wind. Al dat gegier is er voor Jonas te veel aan. Onder de
keukentafel baant hij zich, tussen de benen van de vrouw door, een weg naar haar
kut die hem meteen opslorpt. (Alle
geluid, dat nog van verre sprak verstierf — de wind, de wolken, alles gaat al
zachter en zachter — alles wordt zo stil.)
Jonas is verzwolgen,
maar de dikke vrouw bevalt diezelfde nacht nog van een jongen die ze Jonas
noemt. Jonas is nu een boreling, maar tegelijk blijft hij een man op leeftijd
die de straat op rent en daar de zweep legt op zijn deux chevaux. Hij ijlt ermee naar huis en verwittigt de zijnen er nog
net op tijd van dat het einde van het kapitalisme nabij is.
Flor
Vandekerckhove
Geen opmerkingen:
Een reactie posten