— De jonge Robert Leon Pyck in Bredene naast zijn bejaarde zelf in Frechen (Duitsland). — |
DIT KOMT NIET uit mijn koker, het is wat een oud-Bredenaar me vertelt. Ik heb ik er
evenmin om gevraagd, het is Robert Pyck die het initiatief neemt: ‘Flor,
ik zou graag mijn bericht, door u bewerkt, kunnen lezen’, schrijft hij, ‘Uw jonge lezers, en het zijn er veel,
zullen daardoor weten wat oorlog is. Zelf kan en zal ik het nooit vergeten.’
Pyck wil overduidelijk iets kwijt, maar waarom moet ik zijn tekst bewerken? ‘Hoewel
mijn moedertaal Vlaams is en ik nog steeds Belg ben, is het na bijna 60 jaar
een zeer groot probleem om Nederlands te schrijven.’
Robert Leon Pyck (°1939) is
in deze blog eerder al aan bod gekomen. Hij leerde ons hier⇲ iets over de
cinema’s van Bredene. Hij heeft nog meer te vertellen.
Pyck blijkt beklijvende
herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog over te houden. Sommige ervan werden
hem door familieleden verteld, andere herinnert hij zich persoonlijk. Dat
laatste is merkwaardig, de kleine Robert is nog maar zes wanneer die
oorlog stopt: ‘Ik ben nu 77 jaar’, schrijft hij, ‘en het
wordt tijd om mijn herinneringen neer te schrijven. Ook deze waarover ik nog nooit gesproken heb, zelfs niet met mijn vrouw!’
Pyck is in Bredene geboren, meer
bepaald in een huis op de hoek van Strand- en Zegelaan: ‘Mijn vader werkte in Sas-Slijkens, in de elektriciteitscentrale die
toen nog Electricité du Littoral genoemd werd. Mijn ouders waren ook huismeesters van twee villa's, een grote en kleine op één stuk grond. De grote villa werd in
de zomer bewoond door de eigenaars en dan woonden wij in het „Little Home“, waar ik op 19 mei 1939 ook geboren ben. In de wintermaanden
trokken we dan weer naar de grote villa, waar
centrale verwarming was.’
In de oorlog,
die uiteraard ook Bredene trof, was niemand veilig: ‘Mijn vader luisterde, samen met zijn broer Leon, vaak naar de
Nederlandstalige uitzendingen van de Britse radio. Hij werd ervoor opgepakt.
Mijn moeder heeft me verteld dat ik haar wellicht van de dood gered heb. Ze
was ’s nachts opgestaan om door het raam van de achterdeur naar “het vuurwerk”
van de kanonnen te kijken. Ik kwam wakker, begon te wenen en terwijl ze me aan
’t troosten was, knalde een stuk schrapnel het raam van de achterdeur kapot.’
Stefan
Vandycke, oom van Robert, was dan weer door de Duitsers opgeëist om in de
duinen en op het strand te werken. Hij moest putten graven en er een paal in
aanbrengen: ‘De job werd ‘pit en stake’
genoemd. Bij dat werk is er een mijn ontploft en nonkel Stefan is er een oog
bij verloren.’
Hij heeft ook
eigen herinneringen: ‘De laatste weken
van de oorlog hoorde ik geweerschoten. Vader zei dat die van de Gestapo
kwamen.’ En wat hij zich ook herinnert is dat het terugtrekkende Duitse
leger veel schade aan de huizen in de villawijk aanbracht, doordat de soldaten
hun schuilplaatsen en bunkers lieten ontploffen. ‘Samen met mijn ouders en mijn zuster Simonne, die tien jaar ouder was
dan ik, zijn we toen in de Duinenstraat gaan kijken naar de Duitsers die
Bredene verlieten. Ze maakten daarbij gebruik van alles wat wielen had.’ Kort
daarna werden veel huizen met hakenkruisen besmeurd: ‘Daar woonden mensen die met de Duitsers gecollaboreerd hadden. Ze
werden zwarthemden genoemd.’
— Op het kerkhof van Bredene Dorp, de rustplaats van Rachel Vandycke en haar zoontje Fernand Bostyn. — |
De oorlog was
nu voorbij, maar het gevaar nog niet geweken: ‘Overal lag er munitie, en
jongens die al wat ouder waren dan ik openden die obussen om aan de inhoud te geraken,
waar ze vuurwerk mee maakten. Mijn neef
Fernand Bostyn is daardoor op 2 oktober 1944, samen met een vriendje, in
Bredene-dorp om het leven gekomen, terwijl ze een obus openden. Nonkel André
Bostyn heeft de jongen in zijn armen naar huis gedragen, Fernand werd enkele
dagen in de slaapkamer opgebaard.’ Met Rachel
Vandycke, moeder van Fernand, is het daarna nooit meer goedgekomen: ‘Soms verdween ze midden in de nacht. Haar
man moest haar dan niet ver zoeken, hij vond haar telkens bij het graf van haar
overleden zoontje. Op 23 november 1957 heeft ze een einde aan haar leven
gemaakt. In Oostende, in het dok, niet ver van de ligplaats van de Mercator,
is ze in het water gesprongen.’
Ook Robert komt niet onbeschadigd uit de oorlog: ‘In de Zeelaan stonden, ter hoogte van de villa Clos Fleuri,
legervoertuigen gestationeerd. Dat was vlak om de hoek van het huis waar wij
woonden. Daar heeft een soldaat mij in de cabine getrokken en me seksueel
misbruikt.’ Het is voor het eerst dat Robert die verschrikkelijke ervaring met iemand deelt. Lang heeft hij gedacht dat hij het in Bredene kon achterlaten, maar nu komt het toch weer naar boven. Heeft hij er
een trauma aan overgehouden? ‘De laatste
tijd slaap ik slecht en dan lig ik ’s nachts veel aan die dagen te denken. Ook
heb ik lang geprobeerd om te weten wie me dat aangedaan heeft. Was het een
soldaat van het Eerste Canadese Leger dat op 9 september 1944 Oostende bevrijd
heeft? Was het een Engelse soldaat? Ik heb geprobeerd om me te herinneren of
het stuur van dat legervoertuig links (Canadees) dan wel rechts (Engels) stond,
maar ik kan het me niet herinneren.’
Tijdens zijn
legerdienst heeft hij in Duitsland de liefde gevonden. Hij is er in 1959
blijven wonen. Inmiddels is hij vijfenvijftig jaar gelukkig getrouwd. Hij heeft
een zoon en hij heeft er tot zijn pensioen als mecanicien in een fabriek
gewerkt. Hij woont nog steeds in Frechen bij Keulen.
Nu, aan het
einde van zijn leven, wil hij dat de jongeren beseffen hoe onmenselijk wreed de
oorlog is, ook voor mensen die er niets mee te maken hebben, en in de eerste
plaats voor kinderen die er zo mogelijks nog minder mee te maken hebben. Dit is
Roberts ultieme vredesdaad.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten