ZE WERDEN ALLEN naar een bloem genoemd, een ervan
was Hyacint. Zij had een iets jonger zusje dat Boterbloempje heette. Hyacint was
groot, Boterbloempje klein. Hyacint was nors, Boterbloempje vrolijk.
In de kleuterklas zaten we in hetzelfde lokaal en met Boterbloempje deelde ik een bank. Dat ging goed, tot Hyacint me zei dat ik me niet
met Boterbloempje mocht moeien. Ik dacht: misschien is dat iets
wat oudere zussen doen, ik moest nog alles leren.
In de lente zaten we met een groepje aan de graskant en mijn nicht had
me juist uitgelegd wat kankerblommen waren. Ik vertelde het weetje door aan
Boterbloempje, waarop Hyacint heel kwaad werd en zei dat ik haar zus met rust
moest laten.
Later, ik zat al in de lagere school, ging ik naar de rolschaatsers
kijken. Ik zat rustig op het muurtje van ‘t gewemel te genieten, toen Hyacint al
schaatsend naar me toekwam om me toe te bijten dat ik daar niet thuishoorde,
dat ik maar elders dingen moest gaan uitrichten. Uitleg vragen kon ik niet, ze was alweer aan ’t
schaatsen. Nu en dan keek ze om, als wilde ze controleren of ik dingen aan ’t
uitrichten was. Ik deed een tijdje alsof ik het niet zag en daarna fietste ik weg, traag, om te tonen dat het helemaal uit eigen wil was. Boterbloempje wuifde me stiekem na.
All wat ik hierboven schrijf is echt gebeurd, behalve voorgaande zin: Boterbloempje wuifde me stiekem na. In werkelijkheid wuifde niemand me na, ik stond er alleen voor. Ik
fietste naar huis en oefende daar mijn tafel van zeven in; die was de
moeilijkste, maar er zat toch logica in.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten