— Freddy Buffel (rechts) en Flor Vandekerckhove — |
WE BEVINDEN ONS in Gent op ’t
einde van de sixties. Ik zie mijn oud-klasmakker Freddy Buffel (°1949) die zich op het einde van de
straat, gepakt en gezakt, naar de trein begeeft. Buffel, die in mijn ogen een
wiskundig genie is, geeft er de brui aan. Hij zal zijn eerste kandidatuur
wiskunde niet rondmaken. Ik herinner het me levendig. Gezelle zou zeggen: ’t is
diep mij in den kop gebleven.
Een halve eeuw later spreek ik met Freddy af in het kader van een reeks
gesprekken met makkers die ik, wel ja, een halve eeuw lang niet meer gezien heb. Vlot gaat dat
afspreken niet, Buffel gaat vier keer per week kaart
spelen en twee, drie keer biljarten. Tussendoor gaat hij naar de dokter. Op 22
maart lukt het dan toch. In Oostende ontmoeten we elkaar in een sfeercafé, aan ’t paard, zoals het ruiterstandbeeld
van Leopold I daar heet.
Het eerste wat ik hem zeg is wat hierboven in de openingsalinea staat: we bevinden ons in Gent op ’t einde van de
sixties enzovoort. Freddy aanhoort mijn relaas en zegt hoofdschuddend dat
er niets van klopt. Echt niets! Hij is tijdens dat eerste jaar helemaal niet
voortijdig gestopt. Hij zingt heel de rit uit. Ook de tweede kandidatuur maakt
hij vol, onderscheiding in de eerste zit.
— Midden boven: Freddy Buffel in 1967. — |
Voor de zoveelste keer word ik geconfronteerd met het fenomeen dat herinneringsvervalsing↗︎ heet. Eens te meer blijkt
dat veel van mijn herinneringen vooral verzinsels zijn.
Terwijl Freddy over carrièrewendingen, (klein)kinderen en oldtimers vertelt, stapelen
de vragen zich bij mij op. Wat maakt dat van mij, al die vervalste
herinneringen? Een fantast? Een leugenaar?
De sfeer in het sfeercafé neemt toe. Freddy kent minstens de helft van
het cliënteel. Terwijl hij al die cafékennissen vrolijk groet blijft het
fenomeen van de herinneringsvervalsing me door het hoofd spelen. Buffel vertelt
me over zijn reizen en over wat er ’s nachts in de Afrikaanse brousse gebeurt als
het geld van de medereizigers opraakt — wat me doet denken aan een vers van Jan Glas: 'Ik reisde naar een land / waar een man beoordeeld wordt op de hoeveelheid drank / die hij kan betalen. (°) Ik kan er mijn hoofd niet goed
bijhouden, want ik vraag me nog altijd af of ik al dan heel mijn leven bij
elkaar gefantaseerd heb. Als ik na afloop het café verlaat, ben ik zo verward dat ik het gelag vergeet
te betalen en Freddy met de rekening laat zitten. Vanaf de straat kijk ik nog eens
achter me. In 't café is Freddy Buffel alweer druk aan ’t babbelen met andere stamgasten. Of slaat de herinneringsvervalsing ook hier alreeds toe?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten