Wanneer ik het aan mijn vriendin vertel legt ze me uit dat ik een
paraglider gezien heb. Ik zoek het woord op en zie dat het in ’t groene boekje
staat, waardoor het een Nederlands woord geworden is.
Maar eerst is er dit.
Op de Spinoladijk, naast het laagwaterstrand, loop ik helemaal alleen. De plensbui heeft alle wandel van ’t strand weggewaaid, niemand trotseert de waterkoude, niemand laat de hond uit. Vanuit zee waait een bries me toe, westnoordwest. Alles is grijs. Het intieme duister van deze late namiddag maakt mijn hoofd leeg. Ik richt mijn aandacht op de omgeving en ervaar ten volle de details: helmgras, zeeruis, zoutgeur. Terwijl alle muizenissen mijn hoofd ontvlieden, word ik, vlak boven me, traag voorbijgestoken door een wezen waarin ik meteen de engel van de geschiedenis herken, de engel waarvan Walter Benjamin beweert dat hij zich achterwaarts verwijdert van datgene waar hij zijn blik op gericht heeft, zijn vleugels gespreid. Die engel wil wel blijven, zegt Benjamin, maar zijn vleugels vangen de wind die uit het paradijs waait.
Dit is waarlijk wat ik zie. De engel beweegt geruisloos, licht schommelend,
nauwelijks hoger dan de duintoppen. Hij zweeft zo traag, zo laag dat ik eerst vermoed
dat hij aan ’t landen is, maar dan zie ik dat hij zachtjes wiegend verder zweeft
naar het einde van de dijk, tot aan de vuurtoren.
Op ’t einde van de dijk is hij nauwelijks meer dan een
stip. Waarna hij de terugweg aanvat en weer groter wordt. Wanneer hij nadert blijf
ik lang stilstaan om hem aandachtig te bekijken. In ‘t passeren groet de engel me
en ik zwaai terug.
Flor Vandekerckhove
Geen opmerkingen:
Een reactie posten