zaterdag 28 september 2019

Leren schrijven met Lydia Davis

In een oud nummer van the Paris Review (°) staat een interview met de Amerikaanse schrijfster Lydia Davis, een van de meesters van het zeer korte verhaal. Ze omschrijft het verschil tussen een kort en een zeer kort verhaal en ze leert me een indrukwekkende dichter kennen. Over dat interview maak ik een stukje van het type, zo weet ik uit ervaring, dat u wellicht overslaat. Dat ik het toch post komt door iets wat ik eerder al heb uitgelegd in Waarom plaats ik hier deze leesnotities als u die toch niet leest.

— Lydia Davis heeft niet veel plaats nodig —
De interviewster vraagt waarom Lydia Davis haar werk als ‘verhalen’ bijeenbrengt en niet als ‘korte verhalen’. Davis: ‘Voor mij is een kort verhaal een gedefinieerde traditionele vorm, het soort ding dat Hemingway schreef, of Katherine Mansfield of Tsjechov. Het is langer, meer ontwikkeld, met gesproken scènes en dialoog enzovoort. Je zou sommige van mijn verhalen goede korte verhalen kunnen noemen. De meeste noem ik geen korte verhalen, ook al zijn er veel heel kort. Sommige kun je gedichten noemen — niet veel.’ Hoezo gedichten. Davis weer: ‘Ja, het hangt erg af van de impuls die erachter zit. Sommige wil ik erg plat hebben en proza laten zijn. Ze zullen nog wel hun eigen muziek en ritme hebben, maar het zullen geen liedjes zijn. En bij andere denk ik aan liedjes. En dat zijn gedichten, ook als ze op de pagina niet op gedichten lijken. Van alle vormen van schrijven heb ik de gedichten altijd erg hoog geplaatst, en dat doe ik nu nog. Ik zeg niet dat er geen verbazingwekkende verhalen en romans zijn. Maar ik veronderstel dat wat een gedicht kan doen me meer verbaast.’ Verder zegt ze daarover: ‘Een ander probleem met terminologie is dat mijn zogenaamde verhalen in zoveel categorieën kunnen vallen. Ik wil niet moeten stoppen en denken: vandaag schreef ik een filosofische meditatie, of: vandaag schreef ik een anekdote; vandaag heb ik een vignet geschreven; vandaag heb ik een epi geschreven … wat is het, is ‘t een epigram of een epigrafie? Ik vergeet het altijd. Het punt is, ik wil dat soort zorgen niet.’
In dat interview formuleert ze, denk ik, een goede omschrijving van het zeer korte verhaal, zoals dat zich afbakent tegenover de typische korte verhalen in de gedefinieerde traditionele vorm. Je herkent er A.L. Snijders in (over het werkelijkheidsgehalte van diens ZKV’s heb ik hier eerder al een beetje gefilosofeerd): ‘In het begin van de jaren tachtig besefte ik dat je een verhaal kon schrijven dat eigenlijk alleen maar een verhaal was van iets dat je was overkomen, en dat je het enigszins kon veranderen, zonder het echt fictief te moeten maken. In zekere zin is dat gevonden materiaal. Ik denk dat het moeilijk is om de grens te trekken en te zeggen dat iets niet gevonden materiaal is. Want als een vriend van me mij een verhaal of een droom vertelt, dan denk ik dat het gevonden materiaal is. Als ik een e-mail ontvang die zich leent voor een goed verhaal, is dat gevonden materiaal. Maar als ik merk dat de maïsmeeltjes kleine condensaties maken, is dat dan gevonden materiaal? Het is van mijzelf, ik gebruik geen tekst, maar ik gebruik een bestaande situatie. Ik verzin het niet. Ik vind wat er in de werkelijkheid gebeurt, erg interessant en ik vind niet dat er een grote behoefte is om de dingen goed te maken, maar ik hou er wel van verhalen na te vertellen die me worden verteld.’
En dan, terwijl de interviewster polst naar Davis’ beginjaren als schrijfster, leert ze me een nieuwe auteur kennen, een mens die me meteen zeer blijkt aan te staan: ‘Waarom ben ik niet gewoon doorgegaan met het schrijven van traditionele korte verhalen, zoals mijn moeder? (…). Ik vond de traditionele vorm van het verhaal zeer beperkend, zeer beperkend. Ik was niet blij om het te doen. Toen las ik de verhalen van Russell Edson, een Amerikaanse dichter. Hij zou die verhalen gedichten noemen, maar dat zou ik niet doen. Het zijn bizarre kleine verhalen, absurd en vreemd, en ik zag opeens dat ik dit soort stukjes kon proberen en dat het heel leuk zou zijn. Ik was blij dat ik iets nieuws probeerde. (…) het was spannend.’ Russell Edson, ik ga je daar nog mee lastigvallen, ik voel het.
Flor Vandekerckhove


(°) Lydia Davis, Art of Fiction N°. 227. Interviewed by Andrea Aguilar and Johanne Fronth-Nygren. In the Paris Review, issue 212, Spring 2015.

O.S.C. Avondgenoegen treedt op in — BREDENE, de fakkel, zondag 20 oktober, 16 uur — OOSTENDE OOSTEROEVER, O.666, vrijdag 25 oktober, 19 uur — WENDUINE, Persepit (in de duinen), 24 november, 14 uur — OOSTENDE STAD, De Grote Ruutten, 1 december (uur volgt) …

Geen opmerkingen: