zaterdag 20 februari 2016

Naar een theorie van het zkv


— De straathond Sloeber, een van de personages in dit zeer korte verhaal. —

DE SCHRIJVER zit bij het raam en denkt na over een theorie van het zeer korte verhaal in de traditie van A.L. Snijders, het zkv. Hij ziet hoe z'n buurman zich die dag al voor de zesde keer in zijn garage opsluit. Hij schrijft er een zkv over, zo schrijf je een zkv in de traditie van A.L. Snijders. Het kan ook een uitgesteld bericht zijn, de schrijver herinnert zich dat zijn hond ooit uit de rijdende auto gesprongen is en vele jaren later schrijft hij er een zkv over. Hij zegt: vandaag denk ik er opeens weer aan. Je kunt de twee ook combineren, het actuele en het uitgestelde. Om dat te illustreren moet ik een beetje nadenken. Ik strek de benen, open mijn voordeur en adem de buitenlucht in. 
Mijn buurman is alweer op weg naar zijn garage. Ik zeg hem dat ook ik op weg ben, niet naar een garage, maar naar een theorie van het zkv in de traditie van A.L. Snijders. Hij trekt grote ogen. ‘Een zkv,’ zegt hij, ‘wat is dat?’ Ik vertel hem over de hond en de auto. Het beest kan zich niet inhouden en springt in de gracht waarin meer modder dan water staat. Ik rem, de hond stinkt. De buurman lacht. ‘Wacht,’ zegt hij en hij verdwijnt voor de zevende keer in zijn garage. Wanneer hij weer buiten komt, draagt hij iets wat het midden houdt tussen een kinderzitje en een hondenmand. ‘Een hondenzitje,’ zegt hij, ‘speciaal ontworpen om te beletten dat honden uit rijdende auto’s springen.’  Ook dat is een zkv.

Geen opmerkingen: