zondag 18 oktober 2020

In Ieper denk ik aan de lievelingen van Koning Misère

— Links: detail van de Menenpoort. Daar staan 54.000 namen in steen gegrift, namen van mannen, veelal nog jongens — de soldaten waren tussen 17 en 23 jaar — die in dienst van het Britse imperialisme ten oorlog trokken en zodoende aan hun einde kwamen. Rechts: de Dries van Kemmel. ’t Is niet de eerste keer dat ik daar kom, ik heb er hier eerder al een stukje over gepost. Die Dries ziet er momenteel helemaal niet zo lieflijk uit, er zijn grote werken aan de gang. Er komen nieuwe bomen en het grasveld wordt heraangelegd. —


Over patriotisme deel ik de mening van Céline. In diens Reis naar het einde van de nacht heeft Bardamu (eigenlijk Céline zelve) het erover. Daar moet ik weer aan denken terwijl ik aan de Menenpoort van Ieper naar de namen van 54.000 dode mensen kijk. Die waren, zegt Céline: 

‘(…) altijd de lul, net als wij! Inderdaad! We veranderen niet! Niet van sokken, noch van bazen, noch van meningen, of anders zo laat dat het niet meer de moeite waard is. Trouw zijn we op de wereld gekomen en aan die trouw gaan we kapot! Gratis soldaat, helden voor alleman, sprekende apen, woorden die een kwelling zijn, wij zijn de lievelingen van Koning Misère. Die heeft ons in zijn macht! Als we ons niet netjes gedragen, knijpt hij onze strot dicht…’ 

Zie ze hier liggen. Oorlogskerkhoven alom, wat Hugo Claus geïnspireerd heeft:

‘Zelfs na al die jaren zonder mest / Zou je hier een dodenprei kunnen kweken / die alle markten tart.’ Poëtisch cynisme dat de Canadees John McCrae vreemd is. Hij is de dichter van In Flanders Fields, waarvan iedereen de openingszinnen kent: ‘In Flanders fields the poppies blow / Between the crosses, row on row…’. Eugène Mattelaer vertaalt die opening als: ‘In Vlaanderens velden waar papavers bloeien / en waar immer meerder kruisjes groeien (…)’ 

Mooi gedicht, lelijke boodschap, anderen oproepend zich op hun beurt in de oorlog te werpen: ‘If ye break faith with us who die / We shall not sleep…’ (‘Als je ons die sterven het vertrouwen schendt / zullen wij nooit rust kennen…’) Het gedicht wordt dan ook in heel het Britse imperium gebruikt om soldaten te ronselen — het gebeurt wel meer dat overheden literatuur misbruiken. 
Ik denk er nog even over na, terwijl ik richting Kemmel rij. Onderweg volgen de oorlogskerkhoven elkaar op en terwijl ik in Kemmel de Dries achter me laat en de molshoop oprij die Kemmelberg heet, denk ik weer aan Céline: 

‘Zou ik dan de enige lafaard op aarde zijn? Vroeg ik me af. En ik huiver bij die gedachte!… Verloren tussen twee miljoen heldhaftige idioten, die buiten zichzelf waren en gewapend tot de tanden? Met helmen, zonder helmen, zonder paarden, op motoren gierend, in auto’s, fluitend, schietend, samenzwerend, vliegend, knielend, gravend, ‘m smerend, zwenkend op weggetjes, knallend, gekluisterd aan deze aarde als in een cel, om alles te vernietigen. (…)’

Zie ze hier liggen.

Geen opmerkingen: