Rechts: Elfriede Jelinek⇲. |
In De pianiste (°) van Elfriede Jelinek vraag ik me na enkele bladzijden al af: hoe doet ze het, hoe doet ze het?! Ze schrijft: ‘ZIJ wordt trams binnengesleurd (…)’, waarna ze tien bladzijden lang beschrijft hoe de dan nog jonge Erika, haar protagonist — ZIJ — zich als meisje op die tram misdraagt en hoe de medepassagiers zich naar het meisje te schikken hebben, omdat een meisje nu eenmaal de onschuld zelve is, quod non. De Weense tram brengt haar naar huis, waar de dominante moeder haar, uurwerk ter hand, opwacht, maar voor het meisje is zo'n tramrit juist de ontsnapping aan de matriarchale dominantie: ‘Het dier voelt in zich krachten sluimeren waarvoor de muziek alleen niet toereikend is.’ Waarna Jelinek een gratis schrijfcursus voor me in petto heeft: hoe beschrijf je tramvolk door de ogen van deze jonge heldin: ‘In de tram ziet ZIJ elke dag hoe zij nooit zou willen worden. ZIJ doorploegt de grauwe massa van lieden met en zonder kaartje, van onderweg ingestapten en mensen die op het punt staan uit te stappen, die daar waar ze vandaan komen niets hebben gekregen en waar ze heen gaan niets te verwachten hebben (…)’ Jelinek toont hoe geniepig het meisje haar medereizigers pijnigt en hoe die er maar niet in slagen haar als schuldig aan te wijzen: ‘Een wijnlokaal in het weekend spookt al in hun hoofd rond en vernietigt enkele kilo’s denkmateriaal. De alcohol zal de rest doen. Land van alcoholisten. Stad van muziek. Dit meisje kijkt in de wijde verten van gevoelswerelden, en haar aanklager kijkt in het gunstigste geval te diep in zijn bierglas, en dus zwijgt hij geschrokken als hij haar blik ziet.’ De jonge Erika Kohut daarentegen kijkt niet weg, waarmee meester Jelinek mij, haar leerling, leert dat een schrijver nooit mag wegkijken: ‘Die oude vrouw is iemand die pas ingestapt is, hoewel ze zich niet meldt bij de conducteur. Ze denkt dat ze het geheim kan houden dat ze hier binnen is gekomen, in deze wagon. Eigenlijk is ze al lang overal uitgestapt, en dat weet ze ook wel. Betalen loont de moeite niet meer. Het kaartje voor het hiernamaals heeft ze immers al in haar handtasje. Dat moet ook maar gelden voor deze tram.’ Jelinek heeft de moeizame lezer die ik ben tijdens deze klim al afgemat en we zitten nog maar aan bladzijde 26. Zie me daar ineengezakt zitten, op de tram in Wenen, uitgeput van ’t lezen, net zoals al dat beschreven tramvolk uitgeput is, kijkend naar de strapatsen van de jonge Erika en hoe Jelinek die beschrijft.
En kijk hoe ik, opeens weer kwik & monter, al schrijvend de afdaling aanvat, hoe ik onderweg met leesverachting de haarspeldbochten schrijf, en kijk hoe ik onder 't spandoek van de arrivée, en onder luid gejuich van mijn vier lezers, van mijn toetsenbord afstap en mijn laptop triomfantelijk omhoogsteek om dit stukje aan mijn palmares toe te voegen.
1 opmerking:
Wat een stuk! Ik zat mee op die tram. Alweer een reis naar Wenen gespaard. Dankjewel.
Een reactie posten