vrijdag 18 juli 2025

Wij, met zand in onze schoenen (2)

Links: Anto Diez, 1973. Rechts: Luc Martinsen: 6 juni 2024, hier op Instagram. (Van beide kunstwerken heb ik alleen maar deze informatie.)


[In ‘Het bos en de rivier’ schrijft Karl Ove Knausgård over zijn ontmoetingen met beeldend kunstenaar Anselm Kiefer. Daarin stip ik een passage aan die, als was het een in thee gedrenkt madeleinegebakje en ik de eraan nippende Marcel Proust, een gedachtestroom op gang trekt, over Luc Martinsen als beeldend kunstenaar en mij als schrijver. Dit is het tweede deel van wat ik inmiddels een memoir noem — een aanvaardbaar anglicisme, zeggen kenners. Het eerste deel staat hier.]

‘Al het oude was eens nieuw, en al het nieuwe zal eens oud zijn. Het alleroudste is het heden, want er is nooit iets anders geweest dan het heden. Nooit heeft iemand in het verleden geleefd, en in de toekomst leeft ook niemand.’ Harry Mulisch, in De ontdekking van de hemel.

1988 — IN GENT stap ik in de Lada. In mijn portefeuille zit een dubbelgevouwen briefje: ‘De schrijver trouwt een vrouw, krijgt kinderen, wordt journalist en schrijft niet meer. De schrijver wordt ziek en kan niet meer schrijven. De schrijver wordt op de tramrails door een meteoor getroffen en is dood. Dat alles is een gebrek aan talent.' Het citaat is van Harry Mulisch. (°) 
In 1988, tien jaar nadat die woorden me met al hun kracht, als een uppercut, recht in de smoel konden treffen, besef ik dat het nu of nooit is, ik rij naar Oostende, waar ik me op de Baelskaai presenteer als de nieuwe redacteur van Het Visserijblad, iets wat me voldoende tijd, ruimte en vrijheid moet geven om eindelijk te doen wat Hugo Claus al als zestienjarige beslist had te doen: schrijven.
Ja, ik ben laat, negenendertig al, maar ik heb een plan. En dat komt door Anto Diez. Die kunstschilder leer ik in mijn jeugd kennen. Hij is de liefde gevolgd en heeft zich, als echtgenoot van Aimée Thonon, in Bredene gevestigd, waar hij, na een turbulent leven, een rustig kunstenaarsbestaan uitbouwt, ook omdat de plaatselijke gemeenschap hem als eigen kunstenaar erkent en een beschermende mantel over hem legt. Ik weet niet zeker of ik daarmee de werkelijkheid beschrijf, er is kans dat het een romantische vrucht van mijn fantasie is. Feit is dat het me in 1988 inspireert om iets soortgelijks te ondernemen. Ik vestig me in de Oostendse visserij, vlak naast de vuurtoren, verwerf daar al schrijvend mijn plek en ervaar de facto de mantel die de vissersgemeenschap over me heen legt, iets wat ik lang geleden al verwoord heb in De onwelkome partizaan.
Wanneer ik dat schrijfproject in 1988 aanvat, gaat Luc Martinsen (°1951) mij — neofiet die ik in ’t kunstenaarsleven ben — ver vooraf, dat zei ik in dit memoir 
eerder al. Hij is drieëntwintig wanneer hij voor ’t eerst tentoonstelt, op z’n zevenentwintigste is hij al fulltime kunstschilder. Werk van hem hangt dan al in het PMMK (thans Mu.Zee), zijn naam staat prominent vermeld bij ‘Vierentwintig West-Vlaamse kunstenaars’ (1988). De voorsprong die Martinsen op mij heeft, komt mede door de academische opleiding die schilders genieten, iets wat schrijvers, zeker in die tijd, ontberen, maar toch vooral doordat ik — in alles trouwens — een laatkomer ben: ik ben negendertig en moet alles nog uitzoeken. 
Martinsen beïnvloedt me. Stefaan Pennynck die een monografie over mij en mijn literair werk geschreven heeft, (°°) merkt inhoudelijke gelijkenissen op tussen mijn verhalen en de schilderijen van Luc, ook zegt hij dat we neo-expressionistische stijlkenmerken gemeen hebben. Ik weet niet of dat waar is — mocht Pennynck die overeenkomsten in een essay zichtbaar maken, dan zou het me iets over mijn eigen werk leren. Wat hij zegt, wijst er hoe dan ook op dat er iemand is die 'nabijheid’ ziet tussen de schilderkunst van Martinsen en mijn schrijfpraktijk.
Martinsen helpt me in m’n ontwikkeling als schrijver. Hij levert het frontispice voor De trein, een novelle (1993). Zowel in Het Visserijblad als daarbuiten publiceer ik teksten over zijn werk, wat me leert hoe ik op eigen wijze over kunst kan schrijven. (°°°) De hulp van Luc Martinsen blijkt ’t best in 1990. In dat jaar publiceert hij een map met vijf drukken. Daaraan worden vijf bladen ‘grafisch woordgebruik’ toegevoegd, teksten die ik mag leveren. Een van Lucs werken in die map heet De eerste zon. Daar bedenk ik de kern van een gedicht bij, ook die kern komt in de map. In 2018 — achtentwintig jaar later, wanneer ik de schrijversstiel onder de knoken heb — werk ik die kern uit tot De eerste zon, een geschreven tafereel uit de Oostendse kunstscene, poëem waarin ik een aantal schilders ten tonele voer en… één schrijver. Het gedicht zegt het met zoveel woorden: Luc Martinsen is de overlever, hij is de grootste van Oostende; het gedicht zegt ook met zoveel woorden: ik ben daar de schrijver. En beiden verkeren we in een impasse: Opeens, ’t was ongehoord, zweeg ook de zee. / Geen druppel water viel nog in mijn glas / en ‘t werd oorverdovend stil op het terras.
(Vervolgt)
Flor Vandekerckhove

(°) Harry Mulisch. Voer voor psychologen. Eerste druk in 1961. Mijn editie is van 1978. De Bezige Bij, A’dam. 231 pp.
(°°) Stefaan Pennynck. ‘Ik kon alleen nog maar schrijver worden.’ Ondertitel: ‘Het literair werk van Flor Vandekerckhove’ in VWS. Jaarwerk MMXXII. West-Vlaamse auteurs 2021-2022. 176 pp.
(°°°) De Laatste Vuurtorenwachter draagt daar sporen van: Wat DE FUK is een schilderij (2012); Alles behalve… vijftig tinten grijs (2012); Tina en de slang in de Leffingestraat (2018); Eros en thanatos bij Luc Martinsen (2021).

Wij, met zand in onze schoenen wordt een ietwat langer stuk dan wat je in De Laatste Vuurtorenwachter gewoon van me bent, vandaar dat het in verschillende delen in de blog terechtkomt. Na afloop verzamel ik de afzonderlijke stukjes en draai ik er een boekje van. In 2023 schreef ik iets soortgelijks, toen ging ik in dialoog met Haruki Murakami: Over schrijverschap.
Zoals al de e-boeken van uitgeverij De Lachende Visch is ook Over schrijverschap gratis voor wie erom vraagt. Er is een PDF-versie en het is ook beschikbaar in EPUB. Ernaar vragen doe je via liefkemores@telenet.be. De Weggeefwinkel zorgt ervoor dat het dezelfde dag nog in je mailbox valt.

Geen opmerkingen: