zondag 20 juli 2025

Wij, met zand in onze schoenen (slot)

Terwijl ik deze herinneringen ophaal, denk ik meermaals aan kunstschilder Gustaaf Sorel, waarvan ik in 2013 een werk miste in Bonjour Ostende, indrukwekkende tentoonstelling van curator Xavier Tricot, met als ondertitel Oostende in de internationale kunst. Sorel behoort niet tot de internationale kunst, daar heeft Tricot gelijk in, maar dat komt, denk ik, alleen doordat Sorel zijn kot niet uitkwam. Wie, zoals Gustaaf Sorel, zijn ambities tot Oostende beperkt, eindigt vooral met zand in de schoenen. — Links in hoofding: Gustaaf Sorel. Oproepingsbevel. 1940. Aquarel. Rechts: Luc Martinsen, november 2024. (Ik vind geen titel van het werk en evenmin iets over drager en formaat.) 

[In ‘Het bos en de rivier’ schrijft Karl Ove Knausgård over zijn ontmoetingen met beeldend kunstenaar Anselm Kiefer. Daarin stip ik een passage aan die, als was het een in thee gedrenkt madeleinegebakje en ik de eraan nippende Marcel Proust, een gedachtestroom op gang trekt, over Luc Martinsen als beeldend kunstenaar en mij als schrijver. Dit is het slot van deze herinneringen. Het eerste deel staat hier, het tweede daar⇲.]

‘(…) dat je als schrijver nooit kunt ophouden, je moet doorgaan tot je er bij neervalt. En zelfs dan is het niet zeker dat je tot de literatuur wordt gerekend.’ A.L. Snijders.

DE OOSTENDSE BOEKENBEURS is een evenement dat ik in Over schrijvers en wielrenners met een kermiskoers vergelijk. Ik bekijk de uitnodiging voor de nieuwste editie en tel vierenzeventig potentiële standhouders, veelal buurtbewoners die met eigen werk leuren. Vierenzeventig! 
Vroeger was zoiets onmogelijk. Wanneer de romancier, op ’t einde van de grote vakantie, driehonderd vellen bij elkaar gekrast had, gaf hij dat pak aan zijn echtgenote die het uittikte. U leest dat goed, alleen mannelijke leerkrachten die zich in de huwelijkse staat bevonden, konden zo’n taak tot een goed einde brengen. 
Vandaag kan elkeen de tekstverwerker beroeren, automatische spellingscontrole corrigeert, tipex en carbonpapier bestaan niet meer. Je hoeft niet langer in ’t onderwijs te staan, je moet niet meer getrouwd zijn, het literaire oeuvre ligt binnen ieders bereik. Althans, dat denkt men, want, denkt men ook, schrijven verschilt van beeldhouwen waarvoor je de academie dient te passeren, waar je techniek vergaart, een leerschool doorloopt, waarna je levenslang het onbereikbare nastreeft… Schrijven, denkt men, is anders, dat kan iedereen. Aap. Noot. Mies. Klaar. In Oostende wordt dat zelfs de norm: vierenzeventig schrijvers in een stad die eigenlijk maar een halve is — de andere helft is water.
In 2012 neem ik afscheid. Ik verhuis naar de digitale wereld. (°) Dat is mijn poging om het zand uit mijn schoenen te schudden. Slaag ik daar ook in? Niet echt, neen. In 2016 publiceer ik een handpalmverhaal dat ABBA heet, geen honderd mensen kijken ernaar. In 2025 haal ik datzelfde verhaal weer op, maar nu plaats ik het expliciet in Oostende: Dingen die evengoed in de middenclub gebeuren. Die post —  identiek verhaal — lokt in twee dagen tijd meer dan twaalfhonderd mensen. ’t Zijn cijfers waar niet naast te kijken valt, Oostende heeft zich definitief in mijn schoenen genesteld, vluchten kan niet meer.
Ook Luc Martinsen probeert het zand uit zijn schoenen te schudden. Hij kan een hele lijst met zo’n pogingen opnoemen. Zelf herinner ik me zijn indrukwekkende tentoonstelling in De Brakke Grond, Amsterdam. Dat gebeuren maakte daar wel ophef, op de vernissage stond ik naast Julien Schoenaerts. Waarna het weer richting Oostende ging.
Professor dr. Willem Elias schrijft in De picturale wildernissen van Martinsen dat Luc in het ondermijnen van het modernisme zijn eigenheid vindt. De schilder levert, zegt Elias, een eigen bijdrage aan het neo-expressionisme, een eigen bijdrage tot de postmodernistische Heftige Malerei., waarbij 'heftig' inderdaad wel Martinsen typeert. Een eigen inbreng, is dat niet indrukwekkend? En ’t is waar wat Elias zegt, maar dit is hoe het er vandaag in de praktijk aan toegaat: Martinsen stelt eens in deze straat tentoon, vervolgens in gene en dan weer in gindse straat en op den duur heeft iedereen wel een werk in huis, zoals ze in Oostende op den duur ook allemaal wel een boek van mij in ’t rek hadden staan. 
De ambitie die Martinsen en ik als jonge mannen uitschreeuwden — ‘de grootsten van Oostende!’ — blijkt op ’t einde van ons leven geen roep van overmatige pretentie geweest te zijn, integendeel, onze kretologie was een vorm van gecamoufleerde pleinvrees. En sindsdien trekken we met zand in onze schoenen 
door 't artistieke leven.

(°) Daar werk ik sindsdien ongezien verder aan mijn oeuvre. Dat literatuur op het internet onopgemerkt blijft, beschrijf ik in een mini-essay: De blogger en de literaire markt.

Wij, met zand in onze schoenen is een memoir (
25 bladzijden), waarin ik terugdenk aan de weg die Luc Martinsen en ik afgelegd hebben, sinds onze eerste ontmoeting in 1988. Ik schreef dat boekje als een symfonie, een muziekstuk in drie delen, dat na het tweede deel onderbroken wordt door een interludium en afsluit met een coda. In de beste traditie van De Weggeefwinkel is ook Wij, met zand in onze schoenen gratis. U hoeft er alleen om te vragen. Mocht u interesse hebben, mail naar liefkemores@telenet.be↗︎. (Vermeld 'Zand' en zeg 'pdf' of 'epub'.)

Geen opmerkingen: