In Oostende is er een watergeest bekend die waternekker heet. De Vlaamse volksverhalenbank telt vele getuigenissen die ermee te maken hebben: ‘Een vrouw die naar de mis ging, zag een pakje in de goot liggen. De vrouw ging kijken en zag dat het een kindje was, dat men te vondeling had gelegd. Ze nam het mee en gaf het pap. Toen het zijn buikje vol had, vloog het door de schoorsteen weg terwijl het riep: "Ik heb gegeten, ik heb gegeten!" Men vertelde dat het kind de waternekker was geweest.’ De waternekker kon vele gedaanten aannemen, een kind, maar ook een man: ‘Een vrouw die na middernacht terugkwam van haar werk bij het Sas, werd altijd gevolgd door een witte man. Wanneer er andere mensen kwamen kijken, was de man plots verdwenen. Het was de waternekker.’ Een kind, een man, maar ook een vrouw: ‘Een vrouw uit Oostende raakte verdwaald en belandde op het kerkhof. De waternekker had haar naar daar geleid. Men geloofde dat de waternekker een vrouw was.’ Kind, man, vrouw en soms alleen maar een stem: ‘Een vrouw die terugkwam van de vismarkt, voelde overal jeuk. Toen de vrouw een vlo had gevonden, hoorde ze een stem zeggen: "Kraak ze maar! Als je er veel hebt, kraak ze dan maar allemaal!" Daarop deed de vrouw het licht uit en kroop in bed. Het was de waternekker die naar de vrouw had geroepen.’ De waternekker kon dus van alles zijn, en vooral een leugentje: ‘Een dronkaard die 's avonds op café was geweest, kwam pas de volgende dag rond de middag thuis. De waternekker had hem doen verdwalen. Een tijdje later maakte de man nog eens hetzelfde mee.’
De nekker woont niet alleen in Oostende. Overal waar water is duikt hij op. In Mechelen is een wijk naar hem genoemd: Nekkerspoel. En in een park in Berlijn staat zijn standbeeld. Over de herkomst van het woord staat hier een lezenswaardig stuk: ‘In middeleeuwse literatuur komt de nikker in verschillende verschijningen en karakters voor. Zo geeft het Visboeck van Adriaen Coenen, geschreven tussen 1577 en omstreeks 1581, hiervan een voorbeeld. In het genoemde werk is op fol. 169ro sprake van ‘geesten of goede duvelen’ die men in Coenens jaren kwalificeerde als ‘hoefsen of hoofgen Nickers’. Die door Coenen vermelde wezens waren, naar uit zijn tekst blijkt, weliswaar plagerig, maar daarnaast hulpvaardig van geest en opgewekt van aard. Uit het Visboeck kan verder worden opgemaakt dat de nikker leefde in de zee want, nadat hij de mensen, groot en klein, had vermaakt, floot en schaterde hij alsof hij lachte, waarna hij vervolgens terug dook in het zeewater. Daarnaast treft men in 16e en 17e eeuwse literatuur zekere vermeldingen aan van nikkers die als boosaardige wezens worden aangemerkt.’
Flor Vandekerckhove
P.S.: Dit verhaal, in 2014 gepost, werd in 2020 grondig opgefrist.
Ook in Bredene zijn merkwaardige dingen aan 't water gebeurd !
Geen opmerkingen:
Een reactie posten