Waar sprake is van gevaar, economische onzekerheid en onvermogen om ecologische krachten te beheersen treft men taboes aan. — |
Meestal worden die verhalen als folklore weggezet of
als bijgeloof, wat ik altijd al een verdachte term gevonden heb. De waarheid is
dat die verschijnselen wel degelijk te verklaren zijn. We gaan Oostende vandaag
een beetje onttoveren.
Veel van die vissersverhalen hebben met een taboe te
maken: sommige zaken mogen niet gezegd, gezien of gedaan worden. Wanneer het
toch gebeurt, wijst dat op onheil. Antropologen hebben daar een
uitleg voor. Waar sprake is van gevaar, economische onzekerheid en onvermogen
om ecologische krachten te beheersen daar treft men taboes aan. (*) De visserij
voldoet uiteraard aan al die voorwaarden.
Dat laat ook toe te begrijpen dat die taboes niet
alleen in Oostende bestaan, maar in alle vissersgemeenschappen. Het is
bijvoorbeeld omzeggens overal een slecht voorteken
wanneer er bij het afvaren een geestelijke ontwaard wordt. Over pastoors mag
aan boord ook niet gesproken worden. Dat geldt voor Oostende: ‘E je mocht
nie spreken van e paster (…)’, maar er zijn ook soortgelijke getuigenissen uit Nederland en
Schotland.
Ook daar hebben antropologen een
verklaring voor. Enerzijds komen pastoors van buiten de vissersgemeenschap en
zijn ze buitenstaanders, anderzijds spelen ze in die gemeenschap een grote rol, bijvoorbeeld tijdens begrafenissen. Ze zijn bijgevolg ambigu, en het is ongetwijfeld beter om bij het uitvaren alle dubbelzinnigheid te
mijden.
Hetzelfde
geldt voor een vrouw, vooral wanneer die oud is. In Heist werd daarover een
getuigenis opgetekend: ‘Gebeurde het dat Miette - die eigenlijk Marie Delanghe
heette, - op de kade naar een schip keek, dat gereed was om uit te varen, dan
weigerde de bemanning zee te kiezen, onder voorwendsel dat het schip
"bekocheld" was.’ (**)
Dat
is interessant, want deze Miette, alias Marie, is uiteraard niemand anders dan
de Oostendse Miete Delanghe, waarover ik het eerder al in een ander stukje had. (***) In de Vlaamse volksverhalenbank staat een uitvoerige
getuigenis over een gelijksoortig voorval met deze Miete, maar dan in Oostende.
De mannen willen uitvaren, maar het schip ligt vast aan een meerpaal waarop
Miete Delanghe zit toe te kijken. Gevolg: de vissers durven niet vertrekken: ‘Ja, Miete de Lange, godomme, (…) oe most e’twoar e schip
in zèè goan, (…) en ze zaat zie op e poale woa dad under ende an vaste was, ze
giengen zieder ni zeggen: “Madame, god e bitje weg wè.” Nei’s, ze giengen
zieder wachten toe da ze giengde, en ton giengen ze dat ende lossen, en ton
giengen ze in zèè goan. Ja, ze giengen nie weg goan wi, ze giengen in zèè nie
goan.’
Voor vrouwen geldt hetzelfde als voor de
pastoor. Ze spelen een belangrijke rol in de gemeenschap, maar aan boord zijn
het wel degelijk buitenstaanders. En aan buitenstaanders heb je op ’t moment
dat je afvaart niets, want je begeeft je in een situatie waarin je als visser lichamelijk en
economisch bijzonder kwetsbaar bent. Het zien van buitenstaanders op zo’n
moment is bijgevolg een slecht voorteken.
Voor
vrouwen komt daar nog iets bij. Nog in mei 2013 publiceert Het Visserijblad een
interview met de jonge Nieuwpoortse schipper Rudy Beuckels, waarin deze het
onomwonden zegt: ‘De zee is als een
tweede vrouw.’
Vissers
die gaan werken, zijn op weg naar een symbolische vrouw, te weten hun schip.
Een vaartuig is niet alleen maar materiaal, het is ook een symbolisch voorwerp.
Een schip wordt gedoopt, krijgt een naam (vaak van een vrouw) en heeft peetouders.
Er wordt altijd in de vrouwelijke vorm aan een schip gerefereerd. De visserij
heeft een zekere seksuele bijklank. Vissers werpen hun netten uit en
'bezwangeren' hun schip met de vangst die ‘zij’ in haar 'buik' (het ruim)
bewaart. In een haven wordt het schip van de vangst 'verlost.' De vissers hebben
deze 'vrouw' nodig voor hun economische reproductie en kunnen zich bij de
afvaart niet associëren met andere vrouwen, die deze reproductie in gevaar
brengen.
Waarom
het taboe vooral voor oude, lelijke vrouwen, zoals Miete Delanghe, geldt, valt
ook te begrijpen. Die vrouwen spelen geen rol meer in de sociale reproductie. Antropoloog
Rob van Ginkel zegt hierover: ‘Mogelijk
maakt juist dat hen tot het lijdend voorwerp van rituele vermijding, omdat ze
in dat opzicht geen positieve functie vervullen.’
Samengevat: vissers kunnen zich in hun
kwetsbare positie niet associëren met wat een code van gevaar, improductiviteit
of dood uitdraagt, en dat geldt zowel voor vrouwen als voor pastoors.
Veel
spookverhalen uit de Oostendse visserij hebben ook betrekking op dieren. Ik
vind spookverhalen over katten, honden, slangen, vossen, raven, kraaien… In de folklore zijn dat allemaal dieren die in duivels of
heksen kunnen veranderen. Vandaar dat er ook op hun aanwezigheid een taboe
rust.
Vreemd
is dat er ook nog een andere categorie van dieren te mijden zijn. in Texas zijn
dat alligators, in Zweden kikkers, in de Shetlands zeehonden en otters… En in
Oostende is er een verhaal over zwanen: ‘Een visser die in het holst van
de nacht met zijn sloepen naar zee ging, kwam onderweg zes kleine zwaantjes
tegen. De visser zette de dieren in zijn mand. (…)Tijdens de tweede nacht ging
de visser de zes zwaantjes eten geven. Tot zijn grote ontzetting stelde hij
vast dat de zwaantjes in doodshoofden waren veranderd. In de overtuiging dat
het om een slecht voorteken ging, besloot de kapitein terug te keren. Toen het
schip aanmeerde, vernam de visser die de zwaantjes had gevangen dat zijn vrouw
was overleden.’
Voor zwanen geldt wat voor alligators,
kikkers, zeehonden en otters geldt. Ze kunnen de grens tussen land en water overschrijden.
Ze zijn bijgevolg ambigu. Ze zijn dubbelzinnig, net zoals vrouwen en pastoors dat op een andere manier zijn. En alles wat ambigu is dient bij een
gevaarlijke onderneming als de visserij gemeden worden. Zoniet…
Flor Vandekerckhove
(*) Rob van Ginkel, Tussen wal en schip. Taboes en territoriale overgangsriten in Noord-Atlantische vissersgemeenschappen. Alle antropologische verklaringen betreffende de taboes in de visserij haal ik uit dat stuk.
(**) A. Van Hageland, De magische zee. 1961. Davidsfonds Leuven.
(***) Over de visverkoopster Miete Delanghe hadden het uitgebreid in het hieronder staande Oostende spookstad (IV).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten