dinsdag 8 september 2015

De Roeschaard in de XXIste eeuw

DE ROESCHAARD WORTELT in Blankenberge waar hij in 1791 uit de as van een verbrande heks voortspruit: ‘Van dien dag af vertoonde Roeschaard zich onder alle gedaanten midden de Blankenberghsche bevolking en vooral onder de visschers. De hond veranderde soms in een kat, dan in een ezel en dikwijls in een visscher. Dikwijls gebeurde het dat hij de nachtrust onzer zeelieden storen kwam door te roepen dat er een storm op handen was. (…) Lag er een klein schuitje 's nachts kalm op zee, dan zag de waker den Roeschaard plotseling verschijnen. De kwelduivel kroop langs den zijkant uit de golven op, en deed door zijn zwaarte het vaartuig zoo sterk hellen, dat het bijna omsloeg. En met zijn geweldige “roes! roes! roes!” sprong hij dan weer te water.
 Trok men het net op, ten vischtijde, dan zat den Roeschaard er niet zelden in. Schaterlachend verscheurde hij de mazen en verdween in zee.
 Maar ook de visschersvrouwen ondervonden zijne plagerijen. 't Gebeurde dat er een kindje erbarmelijk nevens eene hut lag te schreeuwen. Een medelijdende vrouw nam het wicht op en verzorgde, haaide en laaide het, totdat... O schrik!... Wel Heere!... de vermeende vondeling luide begon te lachen, en met den kreet van “roes! roes! roes!” door de schouw verdween!’  
De grootste Vlaamse schrijver van vissersverhalen, Gaston Duribreux, heeft er zich dik zeventig jaar geleden ook over gebogen. In 1943 schrijft hij De Roeschaard. Maar de geest die Duribreux ‘uit de duinen, aan gene zijde van de haven’ — de Oosteroever — naar de Oostendse 'stadsvisschers' ziet overwaaien verschilt danig van wat daarover in Blankenberge verteld wordt. Zijn kwelgeest manifesteert zich niet als pakweg een kwade kabeljauw, wel als: ‘Hij dien men niet noemen mag’. De Roeschaard is een je ne sais quoi geworden, een vage dreiging: ‘Hij draagt hetzelfde witte gewaad dat tot aan den horizont het landschap omhult.’ Er hangt iets in de lucht! U kent de uitdrukking. 
Laat me eens kijken wat Duribreux er nog over zegt: ‘Bij elke dertiende seconde klieft de straal van den vuurtoren zijn sluierige gedaante; doch telkens, na een weifeling, hervormt hij zich en drijft verder. Boven de witgewuifde nokken van de huizen ontneemt de wind hem steun. Plots stuikt hij neer en wordt onzichtbaar’: de Roeschaard.


Geen opmerkingen: