vrijdag 23 oktober 2015

(N)ergens tussen Kortrijk en Gent

— De spoorwegmaatschappij zet oud materiaal in op die lijn, wagons die naar vocht en koude tabaksrook ruiken.
Een trein die me als in een western over de prairies voert. — 

1966. Twintig en pas getrouwd. Mijn echtgenote werkt in Kortrijk, stad waar we ook wonen, ik studeer in Gent, nog twee maand te gaan. Het is mei en ik zit in de trein die me kort na de middag van Gent terug naar Kortrijk brengt. De spoorwegmaatschappij zet oud materiaal in op die lijn, wagons die naar vocht en koude tabakrook ruiken. Houten, donkerbruin verniste banken. Verboden te spuwen.
Die trein is al aan ’t rijden wanneer ze binnenkomt. Ze gaat op een bank aan de andere kant van de gang zitten, tegen de rijrichting in, plek waar ook zij plaats zat heeft. Twee mensen in een treinwagon.
Ze hangt haar jas aan het haakje, steekt een hasjpijpje op, kijkt naar buiten. Ik leg mijn oog op de meest sexy vrouw die ik ooit gezien heb. Ik probeer mijn krant te lezen, altijd weer worden mijn ogen naar die vrouw getrokken, naar die pijp en naar haar lippen, ogen, boezem, platte buik, en naar de korte rok die me haar billen toont. Ik probeer ervoor te zorgen dat onze blikken elkaar niet kruisen, een sexy vrouw, een hasjrokende, beeldmooie vrouw van dertig, een vrouw die in de trein ongegeneerd de pijp opsteekt, een vrouw waarvan Isaak Babel zegt: ‘Zo’n vrouw was het. Hadden u en ik er maar zo een!’
Op den duur gebeurt het toch, dat onze blikken elkaar kruisen. En daarna gebeurt het dat zij mij ongegeneerd zit aan te kijken. Ze lacht gul. Ik probeer de indruk te wekken dat mijn blik als bij toeval op haar valt, meer dan slecht toneel is dat niet, en tegen de tijd dat de trein Kortrijk binnenrijdt, kijken we in elkaars ogen, open en bloot, onbeschaamd en geil.
We staan al op ’t perron, vlak bij de uitgang, wanneer ze me aanspreekt. Ze doet het in een extreem plat West-Vlaams dialect dat ik me bij haar niet heb voorgesteld.  ‘Ik zien vees te verre gegoan’, zegt ze, ik ben veel te ver gegaan. Dat vind ik van mezelf ook. 

Dit is het moment! In het leven van elke mens is er zo'n moment waarop alles aan ’t wankelen gaat. Eén moment. Iedereen herkent het en zegt: dit is het moment! Dat mag je niet laten passeren. Samen met haar wacht je op de trein die haar terug zal voeren. Je reist met haar mee naar die onbekende halte, ergens tussen Kortrijk en Gent, ergens nergens, de plek die ze voor jou heeft laten liggen. Op dat moment blaas je bruggen op, je laat de weg naar het diploma achter je en ook het vers gedraaide huisgezin waarvoor je toch niet deugt. Je haakt af en verdwijnt in het diepste gat van Vlaanderen, een negorij, een plek waar de kerk op zondag vol zit, waarna iedereen het met iedereen doet, een gemeenschap waar de mensen een haast onverstaanbaar West-Vlaams dialect spreken, een volk dat stamt van foorkramers en circusgasten, rondtrekkende dievenbendes en muzikanten gespecialiseerd in zigeunermuziek. Een bastion van vergeten beroepen, een reservoir van oude verhalen over getalenteerde waarzegsters, rijk geworden scharenslijpers die ook kruidenkenners waren en befaamde paardenmenners die nu van ’t oud ijzer leven. Daar in dat gehucht, waar de vrouwen een gevaarlijk goedje stoken en sigaren van zelfgekweekte tabaksblaren op hun billen rollen, word je haar minnaar, haar slaaf, haar lustobject, haar schandknaap en op ’t einde schrijf je in één geut van driehonderd bladzijden dat verhaal neer, waarna het haar beurt is om je naar de trein te brengen, die je van ergens nergens wegvoert naar weer ergens anders, waar je uit de trein stapt als de schrijver die je anders nooit had kunt worden.
Dat is waarlijk het moment! Maar ik ben niet dat soort mens, ik ben een gewone jongen, pas getrouwd. Twee maanden scheiden me van een diploma. Ik buig het hoofd, keer me van die vrouw af en stap de weg op die naar de echtelijke woning leidt. Het hagelt hard in Kortrijk en het is er ijzingwekkend koud, niets wijst erop dat het al lente is.

Geen opmerkingen: