— De spoorwegmaatschappij zet oud materiaal in op die lijn, wagons die naar vocht en koude tabaksrook ruiken. Een trein die me als in een western over de prairies voert. — |
1966. Twintig en pas getrouwd. Mijn echtgenote werkt in Kortrijk, stad waar we ook wonen, ik studeer in Gent, nog twee maand te gaan. Het is
mei en ik zit in de trein die me kort na de middag van Gent terug naar Kortrijk
brengt. De spoorwegmaatschappij zet oud materiaal in op die lijn, wagons
die naar vocht en koude tabakrook ruiken. Houten, donkerbruin verniste banken.
Verboden te spuwen.
Die trein is al aan ’t rijden wanneer ze binnenkomt. Ze gaat op een bank aan de andere kant van de gang zitten,
tegen de rijrichting in, plek waar ook zij plaats zat heeft. Twee mensen in een treinwagon.
Ze hangt haar jas aan het haakje, steekt een hasjpijpje op, kijkt
naar buiten. Ik leg mijn oog op de meest sexy vrouw die ik ooit gezien heb.
Ik probeer mijn krant te lezen, altijd weer worden mijn ogen naar die vrouw getrokken, naar die pijp
en naar haar lippen, ogen, boezem, platte buik, en naar de korte
rok die me haar billen toont. Ik probeer ervoor te zorgen dat onze blikken elkaar
niet kruisen, een sexy vrouw, een hasjrokende, beeldmooie vrouw van dertig, een
vrouw die in de trein ongegeneerd de pijp opsteekt, een vrouw waarvan Isaak
Babel zegt: ‘Zo’n vrouw was het. Hadden u
en ik er maar zo een!’
Op den duur gebeurt het toch, dat onze blikken elkaar kruisen. En
daarna gebeurt het dat zij mij ongegeneerd zit
aan te kijken. Ze lacht gul. Ik probeer de indruk te
wekken dat mijn blik als bij toeval op haar valt, meer dan slecht toneel is
dat niet, en tegen de tijd dat de trein Kortrijk binnenrijdt, kijken we in
elkaars ogen, open en bloot, onbeschaamd en geil.
We staan al op ’t perron, vlak bij de uitgang, wanneer ze me aanspreekt.
Ze doet het in een extreem plat West-Vlaams dialect dat ik me bij haar niet heb
voorgesteld. ‘Ik zien vees te verre gegoan’, zegt ze, ik ben veel te
ver gegaan. Dat vind ik van mezelf ook.
Dit is het moment! In het leven van elke mens is er zo'n moment waarop
alles aan ’t wankelen gaat. Eén moment. Iedereen herkent het en zegt: dit is het
moment! Dat mag je niet laten passeren. Samen met haar wacht je op de trein die
haar terug zal voeren. Je reist met haar mee naar die onbekende halte, ergens tussen
Kortrijk en Gent, ergens nergens, de plek die ze voor jou heeft laten liggen. Op
dat moment blaas je bruggen op, je laat de weg naar het diploma achter je
en ook het vers gedraaide huisgezin waarvoor je toch niet deugt. Je haakt af en
verdwijnt in het diepste gat van Vlaanderen, een negorij, een plek waar
de kerk op zondag vol zit, waarna iedereen het met iedereen doet, een gemeenschap
waar de mensen een haast onverstaanbaar West-Vlaams dialect spreken, een volk dat
stamt van foorkramers en circusgasten, rondtrekkende dievenbendes en muzikanten
gespecialiseerd in zigeunermuziek. Een bastion van vergeten beroepen, een
reservoir van oude verhalen over getalenteerde waarzegsters, rijk geworden
scharenslijpers die ook kruidenkenners waren en befaamde paardenmenners die nu van
’t oud ijzer leven. Daar in dat gehucht, waar de vrouwen een gevaarlijk goedje
stoken en sigaren van zelfgekweekte tabaksblaren op hun billen rollen, word je haar
minnaar, haar slaaf, haar lustobject, haar schandknaap en op ’t einde schrijf je in één geut van driehonderd bladzijden dat verhaal neer,
waarna het haar beurt is om je naar de trein te brengen, die je van ergens
nergens wegvoert naar weer ergens anders, waar je uit de trein stapt als de
schrijver die je anders nooit had kunt worden.
Dat is waarlijk het moment! Maar ik ben niet dat soort mens, ik ben een gewone jongen, pas getrouwd. Twee maanden
scheiden me van een diploma. Ik buig het hoofd, keer me van die vrouw af en stap de weg op die naar de echtelijke woning leidt. Het hagelt hard in Kortrijk en het is er ijzingwekkend koud, niets wijst erop dat het al lente is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten