‘Bij hen stonden vakmanschap,
eerlijkheid en moed hoog in het vaandel; gezondheid was een goede eigenschap en
vermoeidheid een tekortkoming verwant aan luiheid. Werk werd afgemeten aan zijn
nut, nooit aan de moeite die het kostte of aan de tijd die ervoor nodig was.’ Dit citaat, over het arbeidsethos van de zeevissers, komt niet uit een
sociologische verhandeling en evenmin uit een rapport van de VDAB. Het komt uit
de roman Zout op mijn huid van de
Franse schrijfster Benoîte Groult.
Zo verbeeldt die auteur zich de vissers. Komt die verbeelding overeen
met de werkelijkheid? Ik herken er alvast de zeevissers in die ik, als uitgever
van Het Visserijblad, een kwarteeuw lang bekeken heb. Een mens vraagt zich af
hoe die Benoîte Groult het voor elkaar gekregen heeft.
Die vraag wordt echt boeiend wanneer je er een citaat uit La Nausée van Sartre aan toevoegt: 'Ieder
mens is een verhalenverteller. Hij leeft omringd door zijn eigen verhalen en de
verhalen van anderen. Hij ziet alles wat hij meemaakt in het licht van die
verhalen en hij probeert zijn leven te leiden alsof hij het vertelde.'
De
visser leeft zijn leven alsof het een verhaal is, de auteur kaapt dat verhaal
in een roman en die roman bevestigt de visser in het beeld hij van zichzelf
heeft. Of hoe fictie de werkelijkheid mee reproduceert.
In die roman beschrijft Groult een unieke liefde. Daarvoor heeft zij
twee compleet tegengestelde protagonisten nodig, twee mensen die in compleet tegengestelde
werelden compleet tegengestelde levens leiden en desondanks in een langdurige liefdesrelatie
terechtkomen.
George, het vrouwelijke hoofdpersonage, haalt Benoîte Groult uit het
milieu dat ze van thuis uit kent, dat van de Parijse bourgeois bohémien: ‘Bij ons,
Parijzenaars die flirtten met de artistieke avant-garde (mijn vader gaf een
tijdschrift over moderne kunst uit), werd eerlijkheid een beetje belachelijk
gevonden, behalve voor een dienstmeisje. Men had alle begrip voor
mislukkelingen en nietsnutten als ze maar geestig waren en zich wisten te
kleden, en een zekere vertedering voor mondaine alcoholici.’
— Benoîte Groult — |
Als Parijse intellectuele kun je op zo’n gans andere mens wel verliefd worden, want tegengestelde polen trekken
elkaar aan, maar je kunt er niet mee thuiskomen: ‘Met een visser pronken zou leuk zijn geweest voor een avond: mijn
ouders waren dol op zeemansliederen, op de met messing anker versierde leren
riemen die aan boord werden gevlochten, op de grote Bretonse baretten die
alleen nog door vakantiegangers werden gedragen en op de kunstmatig verkleurde
kostuums van rood en marineblauw linnen die nog authentieker waren dan de
kostuums van de vissers.’
‘Maar echte vissers van vlees
en bloed, en dan niet bij de viskraam of aan boord van hun tonijnvissersboot of
trawler waar ze er zo edel uitzagen, zo leuk ook met hun gele oliejassen en
lieslaarzen (“Die kerels, petje af!”) Maar een echte zeeman op het tapijt van
een Parijs’ appartement, met een bedrukt jack en met rouwranden onder zijn
nagels, goeiemensen!’
George en Gauvin trouwen niet met elkaar. Na al wat hierboven staat
valt dat licht te begrijpen, maar het staat de liefde niet in de weg en
de passie nog minder. Vele jaren nadat het tussen die twee voor ’t eerst
gevonkt heeft, gebeurt nog altijd dit: ‘We
hadden de hele nacht nodig om ons van ons verlangen te verlossen.’
Flor Vandekerckhove
Geen opmerkingen:
Een reactie posten