— De wereld is een schouwtoneel, elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel. (Joost van den Vondel) — |
Het
perspectief dat door mei ’68 geopend werd, en waarmee ik volwassen geworden
ben, is al lang weggeveegd. Mijn generatie heeft het moeten meemaken en velen
zijn onderweg de hoop verloren. ’t
Is niets om trots op te zijn, maar het valt wel te begrijpen. Je moet al een
bijzonder scherpe blik hebben om in de duisternis van dit globale kapitalisme
de dromen te ontwaren die ons destijds gevoed hebben.
Dat
komt doordat de wereld, zoals Vondel het al zei, inderdaad een schouwtoneel is.
Op het helverlichte podium vertellen de hoofdrolspelers ons dat actie zinloos is,
dat wij geen macht hebben, dat we niet kunnen winnen. Elk speelt,
zo zei Vondel ook, zijn rol, maar de
rol van de hopeloze is die van een toeschouwer. De hopeloze is een merkwaardig
sujet dat, vreemd genoeg, een ticket betaalt om naar zijn eigen ondergang te komen kijken.
Vroeger
dachten we dat hoop de gedachte was die zei dat alles in zijn plooi zou vallen.
Maar we hebben intussen wel geleerd dat je de hoop niet op zo’n lichtzinnigheid
mag bouwen. De toekomst is immers altijd onzeker, hij wordt niet bepaald door God, niet door de glazen bol van madame Blanche, maar evenmin door de vermeend onwrikbare wetten van de geschiedenis. Hij is onzeker voor ons, maar
hij is dat ook voor de degenen die daar in het voetlicht van jetje staan te
geven. Niemand weet wat ons in die toekomst te wachten staat; zij niet, wij niet.
Wat
moeten we dan doen? ’t Is hier dat
de dichter ons te hulp snelt.
Flor
Vandekerckhove
Aan de wankelaarJe zegt:Het gaat slecht met onze zaak.De duisternis neemt toe. De krachten nemen af.Nu, na zoveel jaren werk,Staan we er slechter voor dan bij de start.De vijand daarentegen is sterker dan ooit.Zijn krachten lijken toegenomen. Hij ziet er onoverwinnelijk uit.Wij echter hebben fouten gemaakt, het valt niet meer te loochenen.Ons aantal vermindert.Onze parolen klinken verward. De vijand heeftEen deel van onze woorden verdraaid tot ze onherkenbaar waren.Wat is er nu verkeerd in wat wij zeiden?Iets of alles?Op wie kunnen wij nog rekenen? Zijn wij, overgeblevenen, geslingerdUit de levendige stroom? Zullen wij achterblijven,Niemand meer begrijpend en door niemand begrepen?Moeten wij geluk hebben?Dat vraag jij. VerwachtGeen ander antwoord dan dat van jezelf.
(Bertolt Brecht, 1935)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten